De hoorcolleges van Hermann von der Dunk waren onvergetelijk. Niet om wat hij zei. Daar herinner ik me weinig tot niets van. Wél om hoe hij het zei en wat hij daarbij deed. Dat was theater. Von der Dunk holde over het podium, van links naar rechts en terug. Ik geloof niet dat hij ooit op zijn aantekeningen keek – als hij die al had. Hij zwaaide zijn armen, speelde met zijn stem, probeerde het onderwerp in kwestie te belichamen en, handelsmerk nummer één, slingerde zijn relatief lange lokken naar alle windstreken. Hier was de dirigent van het verleden aan het werk. Het was uiterst amusant, we keken onze ogen uit. Wat een leuk vak, die geschiedenis.
Von der Dunk is altijd zo gebleven. Toen hij een jaar of wat geleden, een stuk al in de tachtig, met zijn vrouw bij ons kwam eten, stampte hij bij afscheid op de gang even een tango. Dit om mijn (Spaanse) vrouw te laten zien dat hij echt wel wist hoe je in haar land behoort te dansen. En wie bij hem thuis kwam en verder doordrong dan de studeerkamer werd steevast op pianospel getrakteerd. Bij dat spel hoorde de vermaning dat geschiedschrijving mooi is maar muziek mooier. Het verbaast niet dat Von der Dunk aanvankelijk een carrière in de kunsten ambieerde.
Terwijl zijn neiging tot theatraliteit vanzelfsprekend een kwestie van karakter was, weerspiegelt Von der Dunks kunstzinnige dan wel breed-culturele oriëntatie zijn afkomst. Want de familie was, zie de naam, Duits en omdat moeder joods was, emigreerde het gezin in 1937 naar Nederland. Het belandde in Bilthoven waar Von der Dunk tot op de dag van zijn dood is gebleven. Ter plekke doorliep hij eerst de beroemde school waar zijn vader werkte, die van Kees Boeke. Daarna begon hij aan een geschiedenisstudie. Volgens de overlevering deed hij dat in Utrecht vanwege Pieter Geijl die een boek had geschreven dat Von der Dunk buitengewoon bekoorde: over Napoleon. Maar zoals de titel van dat boek aangeeft is Geijls Napoleon: Voor en tegen in de Franse geschiedschrijving geen biografie maar een essay over beeldvorming. Dat is precies het soort geschiedenis dat Von der Dunk aantrok en zelf ook altijd heeft bedreven. Hij beklemtoonde steeds weer dat gebeurtenissen in de eerste plaats visies waren, subjectiviteiten gekleurd door tijd en plaats. Daarmee verraadde hij niet alleen zijn wortels maar definieerde ook zijn weerzin.
Die wortels lagen bij het onvertaalbare fenomeen dat in het Duits Bildung heet. Bildung levert het basispakket van elke rechtgeaarde intellectueel. Zij staat voor meer dan kennis. Bildung staat voor een levenshouding die sterk gekleurd is door het Duitse idealisme, de overtuiging dat werkelijkheid afhankelijk is van bewustzijn. Binnen deze levenshouding vormen cultuur, kunst, politiek en filosofie één geheel. Het is onmogelijk een aspect te bezien zonder met dat geheel rekening te houden. Het verklaart dat Von der Dunk met evenveel gemak schreef over Thomas Mann als over de Tweede Wereldoorlog en met evenveel schwung reflecteerde op het conservatisme als op de verzuiling, Mozart en de Koude Oorlog. Het verklaart ook waarom zijn belangrijkste aandacht steeds uitging naar de historiografie (‘beeldvorming’) en hij niet schuwde daarbij ook zichzelf ter sprake te brengen. Logisch, het waren allemaal met elkaar verbonden stukjes van het grote geheel dat leven of geschiedenis heet.
Keerzijde van die voor Von der Dunk welhaast vanzelfsprekende levenshouding was weerzin tegen alles en iedereen die probeerde dit grootse plaatje in hapklare brokken te breken. Vandaar zijn voortdurend verzet tegen de boekhouders van de wetenschap, de radicaal-specialisten, de kommaneukers en cijferfetisjisten. Op de Utrechtse faculteit van de jaren zeventig en tachtig wist iedereen dat er een stille stammenstrijd gaande was tussen laatstgenoemden onder leiding van sociaal-economisch historicus Theo van Thijn en de historici van de grote greep, Von der Dunk voorop. Weliswaar werd deze strijd in de openbaarheid dan wel de media gewonnen door wat Van Thijn en de zijnen amateurs noemden, onder vakgenoten werd hij verloren. Daar was verwetenschappelijking troef. Die verwetenschappelijking stond voor objectiviteit, cijfermatigheid, projectmatigheid, groepswerk, specialisme, precisie en andere zaken waaraan Von der Dunk zo’n broertje dood had omdat ze kennis en reflectie losmaakten van leven en burgerschap.
Omdat die tendens met de jaren sterker werd, zei hij de universiteit ook voortijdig (1990) vaarwel om zich geheel te wijden aan schrijven en publieksoptreden. Dat lukte wonderwel. Zeker in de jaren negentig deed hij, zoals in voorgaande twintig jaar, steeds weer van zich spreken. Nauwkeurig, gedegen, wetenschappelijk was het lang niet altijd; Von der Dunk was veel meer schrijver en prater dan onderzoeker. Ik geloof dan ook niet dat hij veel tijd in archieven doorbracht. Ook ging hij wel eens de mist in bij de verantwoording van zijn bronnen. Hier staat tegenover dat hij regelmatig de spijker op de kop sloeg. Bovendien durfde hij. Geen huisje was hem heilig.
Zo was hij midden jaren zestig ongeveer de enige die kritiek durfde uit te oefenen op Pressers Ondergang, terwijl hij ook al zeer vroeg liet weten in slaap te vallen bij het Koninkrijk van Loe de Jong. Tegelijkertijd schreef hij tal van artikelen en boeken die tot nadenken stemden; over de schok van 1940 bijvoorbeeld, het vooroorlogs conservatisme, de Nederlandse neiging tot consensus, de shoah, historiografie. Daarmee stimuleerde hij veel nader onderzoek. Met dit alles werd Hermann von der Dunk zonder twijfel een van de belangrijkste Nederlandse historici van het laatste kwart van de twintigste eeuw, van een type dat met hem helaas is uitgestorven.