Hoe weet je wie of wat je echt beïnvloed heeft? Soms is daar een schok voor nodig. Ik had lang niet meer aan schrijfster Hermine de Graaf gedacht. Ik hield van haar werk, maar het zat kennelijk zo in de bloedbaan dat ik de donor al was vergeten. Wrikkende verhalen met passages als kruiend ijs. Na het lezen voelde het alsof je hard op je knieën was gevallen, je wilde janken om iets maar je wist niet om wat. Ze was een van de eerste auteurs die het voor elkaar kreeg dat meisjes en vrouwen gelezen werden als volwaardige personages. En een van de eersten die daardoor ook enigszins werd weggezet. ‘Opstandige pubermeisjes’. Voor je het weet blijft het daarbij, lijkt het genoeg. ‘Nurkse types, kwaad en eigenzinnig’ – alsof het daarmee wel zo’n beetje gezegd is. De helft van de opgroeiende mensheid. Hoe relevant kan dat zijn?

Ik vraag me af hoeveel mannelijke auteurs zullen erkennen dat zij iets bemoeilijkt heeft, ook hun perspectief heeft verbreed, gewijzigd. Want ineens was ze er, de ‘angry young woman’. Het boze kind dat de rol niet wil die voor haar wordt neergelegd en de toekomst afwijst. Wat was er anders, wat was er nieuw?

De Graaf debuteerde in 1984 met Een kaart, niet het gebied. Ik was 21 toen ik het las. Daarna volgden onder meer De zeevlam, Aanklacht tegen onbekend, De regels van het huis. Het laatste wat ik van haar las was De weg naar het pompstation uit 1996.

Vanaf 2002 bleef het stil. Ik weet niets van het waarom. Misschien dat ik meer zou moeten willen weten over de persoon Hermine de Graaf, de waarheid is dat ik die niet ken, nooit ontmoet heb, en dat ik ook niet bovenmatig geïnteresseerd ben in de persoon ‘achter’ het werk.

Haar wrikkende meisjes hebben literaire karakters veranderd, het palet verbreed. Ineens kon je de clichés beter, scherper zien. De hiërarchie en verbinding tussen moeders en kinderen, de vastgelegde rollen. Ze beschreef de gebrekkige, niet geïdealiseerde ruimte van een hele generatie jonge meisjes met hun maar halfslachtig in hun toekomst geïnteresseerde vaders en hun nog in rolpatronen vastzittende moeders met hun verwarrende eisen. Ze bracht de bozigheid, de hoekige personages. ‘Heb je je moeder van de trap geduwd?’ Het on-gelukte kind (zoals de zwangere Mischa uit Elke nacht wachten op Mischa). Bij herlezing hebben haar personages ook wat weg van die van Munro, of van Flannery O’Connor, al is het landschap waarin ze verkeren anders, donkerder.

Uit de gedichten van Neeltje Maria Min gestapt, kwamen ze tot leven in verhalen, met hun bars bestaan in koude kamers. Onlangs is Nanne Tepper als een Nederlandse Salinger in het literaire pantheon bijgezet. Maar Hermine de Graaf zorgde voor een stille, langdurige revolutie, een omwenteling. In de kritiek kon je niet om het nieuwe, andere van haar karakters heen. Troost kwam niet. Misschien omdat haar personages beseften dat ze zelf geacht werden die troost te worden in de stroeve huizen, de niet-paradijzen waar anderen – later – hun toevlucht zouden zoeken. De Graaf schiep een werkelijkheid, zoals je die ook kunt vinden in de films van Lars von Trier of in het beeldende werk van Marlene Dumas. Het paradijs wordt niet alleen niet geschapen door vrouwen, ze hebben er nooit in geleefd. Een sprookje is het, dat – als we het er dan toch over hebben – vooral werd (en wordt) opgevoerd voor het jongenskind. Meisjes (en vrouwen) hebben dat alleen eerder door omdat zij degenen zijn die het tot stand moeten brengen. En zo in aanraking komen met hun falen en mislukken. Zo te weten komen dat zij niet de eeuwige bron van liefde zijn. De hoedsters van de onschuld.

Hermine de Graaf liet barse meisjes zeggen: we zijn niet de bewaarders van het huis. Niet de plekken waar jij veilig kan slapen, bij kan komen…

Er is geen grote wijde wereld tegenover ‘een stil besloten huis’. Dat is creatie, alles is al lang daar. Geweld, agressie, verlies, angst, passie, schoonheid. Bloed, vroege zwangerschappen, abortussen, seksueel misbruik, effect van geldgebrek, hardheid, koudheid, kilheid, haperende liefde. Zoals we nu ook kunnen lezen in het werk van Esther Gerritsen, Saskia de Coster, Hannah Bervoets.

Even gewelddadig en onbekwaam kunnen we de intieme wereld niet scheiden of terzijde schuiven van de openbare om als ‘poor, lonesome cowboys’ de wereld in te trekken; dat op zichzelf is een mythe. We slepen altijd wat achter de paarden aan! Huizen, plaatsen, mensen daarbinnen die ons bedriegen, oplichten, banden die trekken en knellen. Er zal altijd een beroep worden gedaan op die verbondenheid.

De Graaf laat een klein, rijk, belangwekkend oeuvre na. Ontwrichtender en verstorender dan het glam-feminisme voor de bühne, narcistische spiegelbeelden of geïdealiseerde verhalen van bevrijde heldinnen. Niet mooi of opwekkend, wel echt.

‘Lisa sleepte de crapauds van die lieve tante Agaath de trap op en duwde ze een voor een naar beneden, waar ze bonkend op de vloer van de gang vielen.’ ‘Ik moet een groot-wildpatroon in mijn geweer hebben gestopt. Zo knal ik nog een koe neer, of Vrouwke die komt aanhinken.’ Bij haar las ik wat ik zelf nog niet in woorden had vervat: reken niet op zachtmoedigheid in de huizen, ook (moeder/vrouwen)liefde is niet vanzelfsprekend, wat hierbinnen is, is ook daarbuiten. ‘Over de natuur spreek je niet, je leeft erin… Soms, zoals in mijn geval, kun je er niet onderuit, moet je er wel over spreken.’

Het is een stuk van het gebied.

De Graafs wrikkende meisjes hebben literaire karakters veranderd


Beeld: Steyeraviez/HH