Vorig jaar verscheen in Granta een ontroerend kernfragment uit Saturday, de nieuwe roman van Ian McEwan. Een man, neurochirurg in een Londens ziekenhuis, bezoekt zijn moeder in een verpleegtehuis buiten de stad. Ze lijdt aan alzheimer, herkent haar eigen zoon niet meer en moet permanent in de gaten worden gehouden. In ogenschijnlijke wartaal – zinnen die niets met elkaar te maken lijken te hebben – praat ze met de man die zegt haar zoon Henry Perowne te zijn. Hij geeft haar gelijk als ze beweert dat «er te veel verplichtingen zijn» en «nauwelijks genoeg ruimte om tussendoor te wringen». Haar totale geheugenverlies heeft haar mentaal doodgemaakt
Voor haar behoort alles tot het heden, dat in Saturday 15 februari 2003 is: een nauwe belaagde ruimte tussen het verleden – dat in de romans van McEwan altijd bereid is een overval te plegen op het zogenaamd veilige hier en nu – en de per definitie ongewisse toekomst.
Na het bezoek aan zijn moeder mijmert Perowne tijdens het klaar maken van een feestelijk diner ter ere van een familiereünie over de wereld na 11 september 2001. Kan hij zich nog wel afschermen tegen alle zorgen in de wereld? Maken de beslommeringen van deze dag, waarop honderdduizenden demonstranten in Londen protesteren tegen Bush’ geplande oorlog tegen Saddam Hoessein, hem niet belachelijk? Organiseert de staat onder leiding van Tony Blair een angstcampagne tegen het eigen volk? «Het is onderdeel van de nieuwe orde, die vernauwing van de geestelijke vrijheid, van zijn recht in gedachten te dwalen.» Het nieuwsbombardement, gefixeerd op de beloofde terreur van het islam fundamentalisme, verengt zijn gedachtestroom en maakt van hem een koortsige consument van nieuwsflitsen, meningen en door bange vermoedens gevoede speculaties over terroristische aanvallen. Het is die angst voor een onverwachte aanval die het heden in McEwans Saturday in de greep houdt.
Als de 48-jarige succesvolle hersenchirurg Henry Perowne – echtgenoot van rechtsjournaliste Rosalind, vader van een dochter die debuteert als dichteres en van een zoon die een verdienstelijke bluesgitarist wordt – zijn maaltijd met zeeduivel bereidt, heeft hij al een veel bewogen dag achter de rug en weet hij niet wat hem nog boven het hoofd hangt. Al om half vier ’s morgens is hij wakker geworden en meent hij door het raam van de echtelijke slaapkamer een meteoor te zien. Maar het is een vliegtuig met brandende motor dat hij boven de Londense Post Office Tower ontwaart. Een paar uur later in het grotendeels voor autoverkeer afgesloten centrum van Londen schampt een rode BMW langs zijn Mercedes S500, een kleine botsing met veel grotere gevolgen dan het zich aanvankelijk laat aanzien.
De agressieve boosdoener, een zekere Baxter, raakt uit zijn evenwicht als de scherp waarnemende arts Perowne vreemde zenuwtrekken in zijn gezicht en elders signaleert en als diagnose stelt dat Baxter aan Chorea van Huntington lijdt. In medisch jargon, een taal die McEwan in Saturday uitstekend beheerst en functioneel maakt: een dominant erfelijke psychose gepaard met sterke choreatrische schokbewegingen door het hele lichaam; degeneratie in het striaire stelsel, voortschrijdende dementie, exitus aan secundaire ziekte bij verminderde weerstand, therapie onbekend. Baxter met zijn verschrompelende schedel zit net als Perownes moeder gevangen in een wispelturig heden vol stemmings wisselingen, waaraan ook de hoofd persoon onderhevig is wanneer hij fanatiek zijn wekelijkse spelletje squash speelt tegen een collega die, niet toevallig, anesthesist is.
Wie Saturday leest als een politieke roman over de voor- en nadelen van een oorlog tegen het Irak van Saddam Hoessein mist de diepere laag van het verhaal, dat verraderlijk traag lijkt maar al vanaf de eerste bladzijde een dynamische ondertoon heeft. Het is Ian McEwan helemaal niet te doen om het weergeven van meningen over actuele mondiale zaken. Denk in het klein, zegt zijn zoon in een nachtelijk gesprek tegen zijn vader. Veel eerder onderzoekt McEwan via zijn neurochirurg de stemmingen die de mens in een wurgende greep kunnen houden en waar die onvoorspelbare en raadselachtige stemmingen vandaan komen. «Meningen zijn de worp van de dobbelstenen.» Hoe zit het met de preverbale taal en het mentalisme, dat wil zeggen een combinatie van scherp waarnemen, geheugen en praktische psychologie? Daar gaat het over in Saturday. Want niet alleen Perownes moeder en tegenspeler Baxter zijn slachtoffer van geheugenverlies, ook hijzelf lijdt op een cruciaal ogenblik aan bijna fataal «geheugenverlies» als hij tot drie keer toe Baxters rode BMW die door zijn blikveld flitst vergeet. Op 15 februari wordt iedereen in Londen achtervolgd door hersenschimmen en angstige voorgevoelens. Alleen Perownes zoon en dochter ontsnappen aan het nauwe heden en houden de weg naar een hoopvolle toekomst open dankzij hun kunst: de poëzie en de muziek.
Vlak na het bezoek aan zijn moeder bezoekt Perowne een repetitie van zijn zoon, die speciaal voor hem een bluesnummer over wanhoop en geluk speelt. De muziek blijkt een geluks sensatie voor de luisterende vader: «Zo geven ze ons een glimp van wat we kunnen zijn, van ons beste zelf en van een onmogelijke wereld waarin je alles wat je hebt aan anderen geeft maar niets van jezelf kwijtraakt.» In de echte wereld bestaan utopische plannen, hemelse hersenschimmen waarvoor mensen bereid zijn te sterven en te moorden, maar in de muziek van zijn zoon hoort de vader harmonie, een samenhangende wereld waarin alles eindelijk past. Dat is een opmerkelijke gedachte van de neurochirurg, die literaire leeslijstjes van zijn dichtende dochter Daisy krijgt maar niet veel op heeft met literatuur: liever het actuele dan het magische, liever een verklaarde wereld dan een opnieuw uitgevonden wereld, liever William James dan Henry James. Hij herinnert zich wat William schreef over het vergeten van een woord of een naam. Dan blijft er een verleidelijke, lege ruimte over die bijna samenvalt met de gedachte die die ruimte eens bevatte. De preverbale taal is een matrix vol verschuivende patronen waarin betekenissen in een fractie van een seconde worden vastgehouden of ingedikt, verweven met een emotionele lading. Hoe wispelturig of wankelmoedig is een mening, nog afgezien van de mode of de waan van de dag? Saturday is een roman die daar essentiële vragen over stelt.
Nog steeds weten we niet hoe de hersens werken, hoe ze informatie verwerken, ervaring opslaan, herinneringen opbergen of dromen en bedoelingen vasthouden: «Dat louter natte materie die heldere inwendige bioscoop van denken, zien, horen en voelen kan verweven met een levendige illusie van een ogenblikkelijk heden.»
Saturday van Ian McEwan is een literair onderzoek naar de ongedurige en angstige geest die in het benauwde heden rondwaart – het Londen van 15 februari 2003. Wie zich dreigt op te sluiten in huiselijk geluk – een vorm van isolationisme – krijgt vroeger of later met een gewelddadige overval van de boosaardige buitenwereld te maken; wie het altruïsme koestert, verbreedt zijn beperkte heden en krijgt weer zicht op een hoopvolle toekomst. Saturday bewijst dat literatuur inzichten kan leveren waar elders geen ruimte voor bestaat.
McEwans roman heeft me na het voor mij tegenvallende Atonement (2001) compleet verrast. Saturday is een zeer belangrijk boek over geluk en on geluk, over hersenschimmen en nuchterheid. Ian McEwan weet schitterend tussen de egoïstische en de altruïstische mens door te manoeuvreren. Zijn aliteraire hoofdpersoon houdt indirect een machtig pleidooi voor de literatuur als oefenterrein voor de menselij ke geest die zich niet richt op kant-en-klare meningen over oorlog en vrede.