In 2005 schreef Jonathan Safran Foer Extreem luid en ongelooflijk dichtbij, de eerste roman over de tragedie van 9/11. Die gebeurtenis kapte bruut een periode af, waarin de wereld, na het einde van de Koude Oorlog, weer meer een geheel werd en wereldwijde trends van democratie, kapitalisme en internationale samenwerking meer vrede leken te kunnen brengen. De aanslag op de Twin Towers maakte in één klap duidelijk hoe anders de werkelijkheid was. Op een manier die onvoorstelbaar was: extreem luid en ongelooflijk dichtbij. De breuk was totaal, vooral voor de westerse wereld.
Het ‘einde van de geschiedenis en de laatste mens’, zoals voorspeld door de leidende boektitel van jaren negentig, bleken allebei niet te bestaan. Integendeel: de geschiedenis was terug en werd gedragen door veel mensen, die ook nog eens alsmaar dichterbij kwamen. Het opheffen van de social distancing in de wereldpolitiek bleek heel anders uit te werken dan gedacht. Want terwijl iedereen dichter bij elkaar kwam door globalisering en internet, begon het nieuwe millennium met walging.
In razende vaart minimaliseerde de afstand tussen mensen, virtueel, maar zeker ook fysiek. In de nieuwe tijd is beleven veel belangrijker dan verbeelding: lezen tijdens het vliegen in plaats van vliegen tijdens het lezen. Tegelijkertijd stormde de wereld omhoog op een escalatieladder van emotie en geweld. Na 9/11 volgden nog vele schokkende terroristische aanslagen, en ze kwamen steeds dichterbij.
Dat dichterbij komen gold ook voor de ander, tot op de huid – tijdens festivals, in vliegtuigen, in natuurgebieden, en via een stortvloed van beelden; beelden van naakte huid, van de menselijke piramide in de Abu Ghraib-gevangenis tot de sekstape van Kim Kardashian, van handmatige onthoofdingen tot opgejaagde migranten in ondergoed, van de aanrandingen tijdens de Nieuwjaarsnacht van Keulen tot lijken uit gekapseisde bootjes, en van tattoo-selfies tot een dode peuter op een vakantiestrand.
Dit werkt door. Behalve om atoombommen en drones draait het in de internationale politiek weer om intermenselijk contact. Bovendien: dit geïntensiveerde contact dringt binnen, zichtbaar en voelbaar, zelfs in het Westen. Dat voelt niet vertrouwd, maar unheimisch. Dat heeft gevolgen: in het aloude conflict tussen (individuele) veiligheid en (sociale) samenwerking prevaleert weer vaker het eerste, en de kortetermijnbevrediging die dat in de hand werkt.
Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) heeft dit conflict treffend samengevat in de ‘hertenjacht’. Daarin wil een groep jagers een hert schieten, waarvan ze allemaal kunnen eten. Verwijderd van elkaar liggen ze in de bosjes. Ze kunnen het hert schieten als ze samenwerken door allemaal te wachten tot het dichtbij genoeg is. Als er een haas langskomt moet je die dus niet schieten. Dan rent het hert weg. Toch zullen de jagers geneigd zijn om de haas te schieten, ook al is dat slechts eten voor één persoon. Dat hebben ze dan tenminste, voor zichzelf. Bovendien: wie zegt dat ze op de zelfbeheersing van de anderen kunnen vertrouwen?
De westerse wereld dacht dit aloude dilemma onder controle gebracht te hebben door de coördinatie, het verankeren van waarden, en de afspraken die mogelijk gemaakt waren via internationale organisaties. Maar in het toenemend lawaai en de groeiende nabijheid van het nieuwe millennium lieten herten zich nauwelijks meer zien, of ontnamen emoties een helder zicht. Waar waren die organisaties eigenlijk voor?
Nu is daar het Covid-19-virus. Even lijkt het aloude dilemma helemaal geen dilemma meer. Iedereen gaat op zijn of haar manier voor de haas: eigen gezondheid of genot eerst, eigen natie voorop. Ook wordt de wereld door Covid-19 snel platonischer. ‘Extreem luid en ongelooflijk dichtbij’ raakt stiller en verder weg. Beelden en werkelijkheid bewegen minder naar elkaar toe, misschien drijven ze wel uit elkaar. Er ontstaan weer verschillende werelden, aan deze en gene zijde, van de grens, van het perceel. Dat heeft ook iets fijns.
Maar het aloude dilemma zal snel terugkeren, ongekend hevig. Als het binnenkort zover is, zullen de oude coördinatie-instituties er nog zijn. Beschadigd, maar niettemin. Koesteren wat zij te bieden hebben, zal zijn als de laatste hertenjacht. De instituties van samenwerking zijn dan zelf het hert geworden, met de jacht als uitzonderlijke maar bange kans om de instituties zo aan te passen dat ze behouden blijven, als laatste dam tegen de totale terugkeer van de geschiedenis.