Goeie eerste zinnen van Michael Chabon. ‘Al negen maanden bivakkeert Landsman in hotel Zamenhof zonder dat een van zijn medegasten vermoord is. En nu heeft iemand de bewoner van kamer 208, een jehoede die zich Emanuel Lasker noemde, een kogel door het hoofd gejaagd.’ De lezer staat meteen met twee benen in het verhaal. Er is iemand vermoord, een rechercheur wordt uit zijn bed gebeld; wie heeft het gedaan?
Chabon is geen onbekende met het detectivegenre. In 2004 publiceerde hij de novelle The Final Solution, waarin een hoogbejaarde Sherlock Holmes op zoek gaat naar de vermiste papegaai van een stom, joods jongetje. Het was een stijloefening voor Chabon, de schrijver speelde met verschillende perspectieven (het hoofdstuk met de clou wordt beschreven vanuit de papegaai) en rommelde wat aan met Holmes’ deductieve vaardigheden.
Was The Final Solution een eerbetoon aan Arthur Conan Doyle, met De Jiddische politiebond is de grote Amerikaanse detectiveschrijver Raymond Chandler aan de beurt. Meyer Landsman is een nazaat van Chandler’s Philip Marlowe, cool, onverschillig, hard-boiled. Marlowe is door talloze schrijvers gekopieerd, vaak eendimensionaal, een kartonnen uitknipsel van de ideale private dick. Chabon weet beter. De muur om Landsman heen is een façade en al snel bijtelt Chabon het cement tussen de stenen weg zodat de lezer kan zien welke trauma’s er in de detective huizen: de dood van zijn zus, de zelfmoord van zijn vader, het stuklopen van zijn huwelijk. Landsmans biografie maakt het boek genre-overstijgend, net zo zeer een joodse familiegeschiedenis als een detective.
Ziehier hoe Chabon de ondergang van Landsmans huwelijk opschrijft. ‘Sommige van de cellen waaruit de foetus (codenaam Django) bestond, maar niet allemaal, hadden op het twintigste paar een extra chromosoom. (…) Het kon ernstige afwijkingen veroorzaken. Het kon ook helemaal geen gevolgen hebben. Wie van goed vertrouwen was kon in de bestaande literatuur bemoediging vinden, wie vertrouwen miste vond er talloze redenen tot wanhoop. De visie van Landsman – weifelmoedig, zwartgallig, en zonder vertrouwen in wat dan ook – won het pleit. Met een stuk of zes laminariastiften verbrak een arts het zegel van Django Landsmans leven. Drie maanden later vertrokken Landsman en zijn sigaretten uit het huis op Tsjernovits Island waar hij met Bina de volle vijftien jaar van hun huwelijk had gewoond. Het was niet zo dat hij niet kon leven met het schuldgevoel. Hij kon niet leven met het schuldgevoel en Bina tegelijk.’
In één alinea, anekdotisch, schijnbaar achteloos opgeschreven, geeft Chabon de essentie van zijn personage weer. Van alle Amerikaanse schrijvers onder de vijftig is Michael Chabon (1963) de top of his class. Zijn metaforiek laat hem zelden in de steek: ‘Rabbijn Heskel Sjpilman is een mismaakte berg, een reusachtig ingezakte pudding (…). Het zou de denkkracht van de achttien grootste wijzen uit de geschiedenis vereisen om alle argumenten voor en tegen te beredeneren om uit te maken of het gigantische achterwerk van de rebbe nu geclassificeerd moet worden als een diepzeewezen, een door mensen gemaakt bouwsel of een onvermijdelijke natuurramp.’
Het moet geen makkelijk boek zijn geweest om te vertalen. De metaforen houden nooit op (hoe origineel dan ook, soms is dat wel wat vermoeiend) en Chabon lardeert zijn tekst met Hebreeuwse en Jiddische termen. Hier hebben Jonkheer en Baardman zich kundig doorheen geworsteld. Toch is er ergens een stukje taalplezier verloren gegaan. Neem de eerste zin, hierboven aangehaald. In het Engels leeft die net iets meer: ‘Nine months Landsman’s been flopping at the Hotel Zamenhof without any of his fellow residents managing to get themselves murdered.’
Maar personages en stijl daargelaten, wat De Jiddische politiebond tot zo’n origineel werk maakt is dat het zich afspeelt in een geheel eigen, fictieve wereld. Het is een trucje dat hij eerder klaargespeeld heeft: in 2001 won Chabon de Pulitzerprijs voor zijn The Amazing Adventures of Kavalier & Clay, waarin hij minutieus de wereld van de striptekenaars in het Brooklyn van rond de oorlog neerzette. Nu brengt de zoektocht naar de moordenaar een low life detective langs alle lagen van de samenleving, zoals vaak in Chandler’s boeken, en op deze manier ontpopt een detectiveverhaal zich tot het ideale vehikel om de lezer door zijn fantasiewereld rond te leiden.
Het parallelle universum dat Chabon in zijn nieuwe roman creëert, heeft zich van het onze afgescheiden in 1948, toen de joden Palestina uitgekukeld werden en ze zich met dank aan de Amerikaanse regering tijdelijk mochten vestigen in Alaska. Sitka is de uitpuilende miljoenenstad waarvan de toekomst twijfelachtig is: na zestig jaar zit de lease van het land er bijna op. Mogen de joden blijven? Velen vertrekken preventief naar Australië en, ironisch, Madagaskar.
Nu het einde van de kolonie van holocaust-overlevers en hun kinderen nadert, lijkt daarmee het einde van een joods thuis in zicht. Het geloof wordt weer veroordeeld tot de diaspora, waarmee Chabon tot een van de belangrijkste thema’s van dit werk komt. Wat betekent het om joods te zijn in deze wereld en in hoeverre vormen joden überhaupt één volk. Als je er de wandelgangen van detective Landsman op naslaat, is gedeelde ellende het enige wat ze bij elkaar houdt.
Niet vaak komt er een boek voorbij waarin vorm, inhoud, karakters, decor en boodschap zo moeiteloos in elkaar opgaan. Zelden komt er een boek voorbij waarin zo veel te lachen valt en dat toch bloedserieus is.