Uiteraard heb ik mijn ouders wel gelukkig gezien: op de foto’s die voor de oorlog in Indië zijn genomen.
Beiden spontaan lachend.
Uiteraard naar de fotograaf, maar in wezen ook naar het leven dat nu voor ze zou beginnen in een land dat ze typeerden als ‘het paradijs’.
Mijn moeder was zwanger. Mijn vader was in uniform.
Die jonge levenslust waarop nog geen enkele braam zat, heb ik nooit bij ze waargenomen. Ook niet op de foto’s die van na de oorlog zijn en waarop ik sta. Ze lachen wel, maar de fotograaf – mijn grootvader – heeft ze dat vermoedelijk opgedragen.
Er is een foto uit 1953 waarop ik als baby op de buik van mijn vader slaap. Vader kijkt naar mij. Liefdevol. Maar het heeft niet dat geluk van voor de oorlog. Vader en moeder wilden wel, maar het ging niet. Ik was duidelijk het naoorlogse kind dat in Amsterdam geboren was. Het Amsterdam waar ze naartoe teruggekeerd waren. Een terugkeer die als een verlies werd ervaren. Een verlies van dromen, een verlies van ambities. Mijn vader die een studie (indologie) voor niets had gedaan en opnieuw naar de universiteit moest. Om daarna, door leeftijd, Koude Oorlog en te veel verantwoordelijkheid, in het gemiddelde van het leven terecht te komen.
Elke keer als ik hun geschiedenis probeerde te achterhalen, was dat pijnlijk.
In de straat waar ik woon woont een Syrische familie die net een kind heeft gekregen.
Een meisje.
Omdat ik toch al wat ouder ben, mag ik het kind bewonderen en ik kijk in de wieg terwijl ik geluk probeer uit te stralen, maar ik kan er niets aan doen en denk met zorg aan de toekomst – van haar ouders. Hier ligt een meisje met ouders die gevlucht zijn voor de bommen, nog steeds niet weten waar hun broer is en die hun ouders hebben verloren, die nota bene jonger waren dan ik nu. Het lukt ze ongetwijfeld in onze samenleving te schuiven. Maar hoe? Kunnen zij hier iets verwezenlijken van wat ze destijds wensten? Natuurlijk hoop je dat, het zijn aardige mensen.
Mijn ouders hadden na de oorlog nog last van de Jappen, nog last van de bommen, nog last van mijn grootvader die vermoord was; psychotherapie werkte niet tegen de beelden van kinderen in een graf, lichaamsdelen die in bomen hingen en jaren van constante honger en ondervoeding.
Ik vraag wel eens aan mijn zuster of mijn ouders het gered hebben.
Ze denkt het wel.
Ik geloof het ook. Geluk haal je uiteindelijk uit je kinderen en kleinkinderen en niet zozeer uit je geschiedenis. Een volgende generatie bepaalt het succes van deze.
Mijn ouders hebben de oorlog nooit uit hun kop gekregen; het werd de maatstaf der dingen. Probeer als kind maar eens een oorlog tegen te houden. Toen ik overtuigd pacifist werd, vond mijn vader dat hoogst kwalijk. Hij verweet me dat ik niet begreep wat vrede en vrijheid betekende. Dat je daarvoor strijd moest voeren. ‘Er komt een moment dat je de wapens moet oppakken, dat je moet vechten voor je land.’
Ik kon die woorden destijds niet aanhoren en vond ze neigen naar nazisme.
Hij verweet me lafheid.
Het verwijt van lafheid was een liquidatie in woorden.
‘Ik weet niet of ik dit nu fijn vind om te zien of niet’, zeg ik terwijl ik het vooroorlogse fotoalbum doorblader.
Mijn zuster knikt.
Hoe gelukkiger de foto, hoe dichter we de oorlog naderen. Alsof er een straf op onbezorgdheid stond.
‘Hoe hebben ze dit album Indië uit gekregen?’ vraag ik.
‘Ze hebben het opgestuurd naar opa en oma. Papa en mama hebben er nooit in willen kijken.’
‘Die buren uit Syrië waarover ik je vertelde, hebben niet eens een album om niet in te kijken’, zeg ik.