
Vier straaljagers van de Irish Air Force vlogen zaterdagavond in formatie over het immense Croke Park-stadion in Dublin. Een eerbetoon aan de terugkeer van de muzikale trots van de stad en het land: U2. Maar het mooiste beeld was dat aan het begin van het concert, toen de vier bandleden naast elkaar op het podium stonden. Het contrast met het concert van Guns N’ Roses in het Goffertpark twee weken eerder was even groot als pijnlijk: hier in Dublin stonden vier jeugdvrienden naast elkaar die al sinds 1978 zonder onderbreking in dezelfde samenstelling in dezelfde band spelen. In Nijmegen geen oogcontact, geen slotbuiging, geen enkele uiting van kameraadschap, of zelfs maar de meest verre afgeleide daarvan. Vriendschap is geen voorwaarde voor popmuziek, maar de zichtbare afwezigheid ervan oogt ronduit lelijk.
U2 was terug in Dublin met een tour waarbij één album centraal staat: The Joshua Tree. Hun allerbeste album, en in 1987 hun doorbraak in de Verenigde Staten, het land dat op het album centraal staat. De terugkeer werd bejubeld, op de avond zelf door de 85.000 fans, een dag later in de kranten. Eén woord keerde in die recensies terug, zoals in alle recensies van alle shows van alle artiesten die de laatste jaren op tour gaan met een integraal album – en dat zijn er heel wat, uit zeer uiteenlopende genres ook. Van de rock (Bruce Springsteen met The River uit 1982) tot de pop (Brian Wilson met Pet Sounds uit 1966), van de hiphop (Nas met Illmatic uit 1994) tot de alternatieve rock (Therapy? met Troublegum uit 1994, Third Eye Blind met hun naamloze debuut uit 1997), van de hardcore punk (Madball met Demonstrating My Style uit 1996) tot de symfonische rock (Fish met Misplaced Childhood uit 1984, Roger Waters met The Wall uit 1979, Dream Theater met Images And Words uit 1992) tot de dance (Leftfield met Leftism uit 1995, Underworld met Dubnobasswithmyheadman uit 1994). In al die recensies van die shows kwam één woord terug, precies het woord waar de artiest in kwestie zich zelf in interviews vóór de tour van had gedistantieerd: nostalgie.
Niemand wil leven op oude roem; het betekent dat je heden er niet toe doet. Nu doet het heden van veel artiesten die lang meedraaien er in vergelijking met hun verleden inderdaad veel minder toe, maar precies het feit dat ze zich daar niet bij neerleggen houdt ze nog actief. Zie daar de paradox van de grootste trends uit de live-popmuziek van de laatste jaren, het integraal spelen van een volledig album. Dat heeft pas impact als er jaren over het album in kwestie zijn neergedaald. Niet alleen moet het album verweven zijn geraakt met herinneringen, het moet ook overeind zijn gebleven. Wat niet altijd zo is, maar ook dan niet per se een diskwalificatie vormt: veel betekenisvolle kunst is tijdloos, maar tijdloosheid is geen voorwaarde voor betekenisvolle kunst. Bij de artiesten die wél ooit zo’n album hebben gemaakt is sindsdien in de praktijk meestal minstens twintig jaar verstreken. De keuze om dit specifieke album live te spelen maakt het een uitverkiezing door de artiest zelf van het meest relevante werk, en legt daarmee een officiële hiërarchie aan in het oeuvre. Waar één album blijkbaar het belangrijkst is (vaak: want het succesvolst was), is de rest kennelijk minder belangrijk.
Het maakt dat bij vrijwel alle concerten van die artiesten die een heel album spelen het concert uiteenvalt in twee delen: het album en de rest. En zelfs U2, met al hun ervaring en hun onwaarschijnlijke hoeveelheid klassiekers voor en na The Joshua Tree, weet op deze tournee niet te voorkomen dat die rest een allegaartje wordt. Een grabbelton van weliswaar vooral goud, maar daarmee nog steeds een grabbelton, afgezet tegen de interne logica, de opbouw en coherentie van een album, waar geen setlist met overig werk ooit tegen op kan boksen.
Het symbolische aan dat standbeeld voor het album, dat die live vertolkingen uiteindelijk zijn, is dat het ook als keuze voor überhaupt een album, los van de keuze wélk, een keuze voor het verleden in zich herbergt. Het zet zich immers af tegen het heden, waarin het album dood is: de verkoop van cd’s en vinyl steekt inmiddels schril af tegen de beluistering van muziek op Spotify en andere streamingdiensten die op allerlei manieren zijn ingericht op númmers, op tracks. Artiesten gaan daar steeds meer in mee, en beperken zich in het geval van een album tot een míni-album, een ep. Terwijl de muziekindustrie beweegt richting fragmentarischer en korter staat live bij veel artiesten het samenhangende gedeelte centraal. De reden dat het vaak zo goed werkt, is precies de veeleisendheid ervan. Het integraal brengen van een album eist veel van een artiest, én van zijn publiek.
Om met die artiest te beginnen: in vergelijking met een twintig of dertig jaar jongere versie van zichzelf leggen veel muzikanten het op energie en veel zangers op vocaal bereik af. Er staat geen enkele noot op Misplaced Childhood die Fish nog haalt, dus klonk die plaat in 2016 aanmerkelijk lager dan in 1985. Wat Fish verloor aan kracht en bereik wist hij deels te compenseren met verder gerijpt theatraal charisma. Maar het aantal Beach Boys-liefhebbers dat het nog steeds een goed idee vindt dat geestelijk vader Brian Wilson meesterwerk Pet Sounds vertolkt, kalft toch echt per tour verder af. De tijd mag zijn werk hebben gedaan, maar niet te ongenadig.
Dan is er voor de artiest het wezenlijke probleem te overwinnen dat een album vrijwel nooit is geschreven om integraal te spelen. De uitzonderingen zijn vrijwel allemaal conceptalbums, een stijlvorm die vooral voorkomt in de hiphop, dance en symfonische rock. In andere gevallen heeft een album vaak een opbouw die eigenlijk zelfs tegenovergesteld is aan de ongeschreven wetten van een goede setlist voor een liveshow: op vrijwel alle popalbums in de muziekgeschiedenis staan de grote hits aan het begin. Dus is het inzetten van dat album live meestal een ontlading van energie. De eerste vier nummers van The Joshua Tree zijn wereldhits, onverslijtbaar gebleken nummers. Maar dan komen nog zeven nummers. In dit uitzonderlijke geval zonder ook maar één uitzondering sterk, maar wel minder bekend, minder doorleefd. Bij een albumshow zit die climax in dat opzicht vaak aan het begin, en is het zaak de opvolging van een climax te doen verschillen van een ánticlimax.
Bruce Springsteen plande een tour rond zijn dubbelalbum The River, maar hoe verder de tour vorderde, hoe minder de shows met die plaat te maken hadden. Springsteen had door dat het een erg goed album is, maar bepaald niet de gedroomde opeenvolging van twintig nummers in een onveranderlijke volgorde. Bovendien is er een verschil tussen een klassiek popalbum en een meesterwerk: op dat eerste kunnen nog steeds wat minder sterke nummers staan. Die hebben meestal destijds de liveshows niet gehaald, of slechts tijdelijk, maar het concept van een integraal album live vertonen vereist dat ook van de zwakke broeders alsnog het stof wordt afgeblazen.
Hier is waar het publiek eraan te pas komt: een albumshow bezoeken vereist mede daardoor een mate van concentratie die verder reikt dan bij een gemiddeld concert. Er is geen verrassing: iedereen weet welk nummer hierna volgt, en daarna. Bovendien merkt het publiek nu pas hoe het normaal gesproken richting climax werd geleid. De middelen van de artiest zijn opeens beperkter: hij kan geen volgorde meer omgooien, niets meer toevoegen of schrappen. Hij heeft zijn eigen mal gezaagd, zit vast in een al gemaakte keuze en die keuze is de afspraak tussen hem en zijn publiek voor die avond. Het correct naleven ervan is aan beiden.
Een precaire kwestie is de mate van actualisering van het songmateriaal. Betekent een album dat je als twintiger opnam integraal spelen ook dat je het als veertiger of vijftiger moet proberen te spelen als die twintiger, of mag je al die jaren ervaring sindsdien ruimte geven, mag je jezelf een mate van herinterpretatie toestaan? Nauwelijks, zo lijken veel artiesten te vinden: in vrijwel alle gevallen wordt het album op een paar nieuwe arrangementen na gespeeld zoals het ooit werd opgenomen. U2 durft zichzelf iets meer ruimte te geven, en terecht: de ziedende draai die Exit tijdens deze tour heeft gekregen, schópt het nummer regelrecht naar het heden.
Maar er is nog een andere manier om een album te actualiseren, en dat is een visuele. Roger Waters sleurde The Wall van 1979 de jaren tien van het nieuwe millennium in door in zijn vormgeving het verhaal over zijn vader, de oorlog en de vervreemding in zijn jeugd te verbreden tot nieuwe oorlog en nieuwe vormen van vervreemding. U2 doet hetzelfde – zij het iets subtieler, al is dat doorgaans niet de belangrijkste kwaliteit van zanger Bono. Maar die beelden van de Verenigde Staten op dat manshoge scherm, van de teksten van Martin Luther King bij de opening, de pracht en de verwoesting van de Amerikaanse natuur tijdens I Still Haven’t Found What I’m Looking For, van al die jonge mensen met hun legerhelmen tijdens Bullet the Blue Sky – die maken scherper dan ooit voelbaar wat dit album aan gekwelde liefde voor een land in zich herbergt. Het is een ambivalente liefdesbetuiging aan de Verenigde Staten, net zo contrastrijk en tegenstrijdig als dat land zelf. Geschreven toen Reagan het leidde, stand gehouden onder Bush, Clinton, Bush en Obama, en nu uitgevoerd onder Trump. Het album zelf hoefde niet te veranderen in al die dertig jaar; het land deed dat wel, en daarmee uiteindelijk het album ook.
U2 speelt The Joshua Tree integraal op 29 en 30 juli in de ArenA, Amsterdam. Third Eye Blind speelt Third Eye Blind integraal op 24 september in Paradiso Noord. Leftfield speelt Leftism integraal op 12 oktober in Paradiso, Amsterdam