Wat Nederland niet meer is, weten we nu wel. Nederland is niet nuchter. Nederland is niet pragmatisch. Nederland is niet gastvrij, niet vredelievend, niet zelfbewust en niet optimistisch. Zelfs de consensus over de vier klassieke kernwaarden van de samenleving – religie, opvoeding, openbare orde en publieke meningsvorming – lijkt zoek te zijn. Maar wat zou Nederland, al deze handicaps erkennend, wel kunnen en vooral moeten zijn? Wat zou de basis kunnen zijn van een nieuwe publieke zaak, die enerzijds wortelt in een historische traditie en anderzijds niet nostalgisch is naar een tijd die nooit meer terugkomt? Wat zijn de constituerende waarden van de toekomst: de waarden waarin democratie en openhartigheid samenkomen, waarin individualiteit en gemeenschapszin worden verzoend? Kortom, wat moet de burger in Nederland weten om burger te kunnen zijn? Hieronder volgt een alfabet der Nederlandse deugden.

A. Altruïsme

Niet voor niets uitgevonden door een buitenlander (zie: Handelsgeest). Auguste Comte (1798-1857), grondlegger van het positivisme, verkondigde dat onze handelingen erop gericht moeten zijn het welzijn van anderen te vergroten, zelfs als we daardoor onze belangen schaden. Altruïsme komt – tot verwarring van sociaal-Darwinisten – veel voor in de natuur: sommige apen waarschuwen elkaar voor vijanden, sommige vleermuizen delen hun prooi met minder succesvolle jagers in de grot.

Het wordt ook waargenomen bij Nederlandse primaten, qua vorm uiteenlopend van zelfopoffering bij brandweermannen tot alledaagse hoffelijkheid. Zoals de impact van het surfplankliberalisme op de Nederlandse samenleving bewijst, is de eerste niet aan te leren, de tweede wel af te leren.

De voor de modale Nederlander hoogst haalbare graad van altruïsme is waarschijnlijk adequaat afgebeeld door Jo Spier (1900-1978) in zijn portretje De altruïst: een vriendelijke, bebaarde man legt na zijn behoefte te hebben gedaan een schoon stukje wc-papier op de bril – een vorm van preventieve hygiëne die door de komst van invasieve hulpmiddelen als het spoelblok en de wc-eend in onbruik is geraakt. Hij glimlacht minzaam alsof hij zich voorstelt hoezeer de volgende, hem onbekende plasser getroffen zal zijn door zijn teken van wellevendheid.

B. Burgerzin

Vage notie, door conservatieve en liberale politici gepresenteerd als panacee voor maatschappelijke verwildering. Als zodanig weer placebo voor conservatieve en liberale politiek. Maakt in België volwaardig deel uit van het schoolcurriculum omdat men daar nog weet wat een samenleving is, omdat men het aan de leerlingen kan uitleggen en omdat die leerlingen het ouderwets in zich opnemen in plaats van er naar eigen inzicht mee te «stoeien» (zie: Ontplooiing).

Idealiter betekent burgerzin een houding van maatschappelijke belangstelling en betrokkenheid, gepaard aan een besef van verantwoordelijkheid voor de samenleving als geheel. Burgerzin is dus meer dan het louter naleven van de wet, het is de beschavingsvoorwaarde waaronder wetten kunnen worden geformuleerd en afgedwongen. Alweer idealiter is de plechtige uitreiking van het Nederlandse paspoort aan nieuwkomers een beloning van hun burgerzin, al mag ook de illegale verwerving ervan door middel van fraude als gepaste inwijding in de Nederlandse samenleving gelden (zie: Handelsgeest).

C. Creativiteit

Bij creativiteit denkt niemand meer aan de oorspronkelijke betekenis van voortplantingsvermogen, terwijl (bijna) iedereen die vorm van creativiteit toch van nature bezit. Dat geldt niet voor het artistieke of wetenschappelijke vernuft dat door diezelfde natuur ongelijk verdeeld is. Om het democratisch gemis goed te maken, verstaat men in Nederland onder creativiteit gemeenlijk de vrije buurthuisgewijze productie van hebbedingetjes. Intussen doet men verwoede pogingen om het verontrustende scheppingsvermogen van begenadigde enkelingen in een zwaar gesubsidieerd gareel te dwingen. Dit staatsmecenaat wordt verdedigd met een verwijzing naar de Gouden Eeuw, mogelijk geworden doordat Nederlandse kooplui hun rijkdom (zie: Handelsgeest) staken in kunstobjecten waarvan pas latere generaties het belang inzagen. Gelukkig rekende de antropoloog Alfred Kroeber (1876 – 1960) voor ons af met de romantische gedachte dat creativiteit enkel toebehoort aan genieën. Volgens hem worden wetenschappelijke en artistieke doorbraken gelijktijdig door verschillende mensen bereikt omdat de maatschappelijke voorwaarden ervoor vervuld zijn.

Slechts een enkeling herinnert zich de uitspraak van Pablo Picasso (1881-1973) dat «elke creatieve daad in de eerste plaats een destructieve daad is», gedaan op nagenoeg hetzelfde moment dat de econoom Joseph Schumpeter (1883-1950) schreef dat kapitalisme gelijk staat aan «creatieve destructie». Dat kan geen toeval zijn, zou Kroeber zeggen.

D. Deemoed

Oprecht geveinsde bescheidenheid. Er is geen bijbelser deugd dan deze. Nederlanders houden hem in ere door de consequente relativering van hun nationale trots. Vlaggen zijn in dit land al even lang uit de gratie als militaire uniformen (zie: Pacifisme) en het patriottische gebaar. De onbetekenendheid van het land wordt tot blazoen verheven met een overgave die aan masochisme grenst.

De hovaardigheid schuilt in de vasthoudendheid waarmee de Nederlander zijn chauvinisme ontkent teneinde er zijn voordeel mee te doen. Zodoende is onze deemoed een schoolvoorbeeld van Nietzsches «slavenmoraal» waardoor de zwakke zich boven de sterke verheft. Want wanneer het op handelen aankomt, is de Nederlandse deemoed ver te zoeken. Ze komt pas om de hoek wanneer er over het verrichte een oordeel moet worden geveld. Dan worden zelfs de grootste daden geplaatst in de schaduw van de bescheidenheid – met nationale sportprestaties als notoire uitzondering.

De mens wikt maar hij beschikt niet, zegt de Nederlander – die vervolgens zijn land tot in de kleinste details vormt en hervormt. Onze daadkracht (zie: IJver) heeft de deemoed nodig zodat we ons niet verliezen in de overtuiging onze eigen God te zijn.

E. Eerlijkheid

Duurt volgens de folklore het langst, vaak langer dan goed is voor een mens. Als deugd zwaar overgewaardeerd in fortuynistische kring dankzij des voormans beginselverklaring «Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg», woorden van hetzelfde gehalte als «Schoenmaker blijf bij je leest», «Waar een wil is, is een weg» en andere bakerpraatjes gepropageerd door onzekere opvoeders, slechte politici en manipulatieve sportcoaches.

Omdat wij van jongs af leren dat liegen uit den boze is, meet een leugendetector bij de meeste mensen veranderingen in ademhaling, zweetproductie, bloeddruk en hartslag tijdens het liegen. Alleen psychopaten blijken tijdens het liegen geen afwijkende reactie te vertonen. In een beschaafde samenleving zou de verhouding omgekeerd zijn. Het mededelen van de waarheid kan nodeloos leed teweegbrengen, sociale wrijving veroorzaken of zo demoraliserend op de luisteraar werken dat hij een zelfgesteld doel niet haalt. In het ergste geval kan het een oorlog uitlokken. Stel je voor dat John Kennedy en Nikita Chroesjtsjov tijdens de Cubaanse rakettencrisis van 1963 elkaar en de rest van de wereld de waarheid hadden gezegd. Daarom mogen politici soms liegen, zolang de waarheid tussen de regels door maar verstaanbaar is.

F. Flexibiliteit

Ander woord voor buigzaamheid of rekbaarheid. Abstract begrip dat concreter wordt naarmate er meer geld mee is gemoeid. De meeste Nederlanders dichten zichzelf graag flexibiliteit toe want dat klinkt bovenmodaal.

Flexibiliteit duikt vaak op als vereiste in personeelsadvertenties, zij het nimmer die voor hoogleraren of managers, maar enkel die voor lager personeel. De term doelt dan niet op soepelheid van geest of lijfelijke buigzaamheid, maar op gewilligheid om zich aan te passen. Er staat nooit bij waaraan.

De afgeleide vorm flexibilisering houdt in Nederland vooral verband met een onder internationale druk ontstane herverdeling van de arbeid. De vaste kantoor- en winkeltijden van negen tot vijf zijn losgelaten. Ook heeft niet iedereen meer een vaste werkplek op kantoor. Men plugt naar eigen inzicht zijn laptop in de muur op een door Jan des Bouvrie ontworpen flexplek en doet flitsboodschappen via internet zodat de bezorger per ommegaande voor een dichte deur staat.

De meeste Nederlandse werknemers willen vóór hun 65ste jaar van deze gekkigheid worden verlost en wensen daarover niet te onderhandelen. Het afgelopen jaar zijn harde woorden gesproken over het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd. Kortom, de rek is eruit. Dat verklaart waarom de enige Nederlandse wet dienaangaande voluit heet: Wet Flexibiliteit en Zekerheid.

G. Godsvrucht

IJver tot God, religieuze vluchtreflex met hysterische ondertoon. In Nederland leek godsvrucht sinds de jaren zestig een overleefd begrip. Afgezien van enkele in jenever gedompelde Veluwse breinen geloofde niemand meer in sprekende slangen, terwijl de gedachte dat de paus onfeilbaar is indien hij ex cathedra spreekt in onze zuidelijke provincies al in 1871 bij een goed glas bier is weggelachen.

Volgens de filosoof Charles Taylor is de kerkelijke leegloop niet het gevolg van verminderd geloof, maar van een drang naar meer persoonlijke religiositeit. Ook de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001) stelde medio jaren zestig dat secularisering niet gelijk stond aan het afzweren van het geloof: «Ik kan evenmin een andere kerk kiezen of mij buiten de kerk plaatsen als ik andere ouders kan kiezen. Al werd ik bij wijze van spreken muzelman, dan nog zou het erfelijk katholicisme er dik bovenop blijven liggen.»

Maar goed, dat was in de jaren zestig en een Verhoeven spreekt men niet tegen. Door de komst van een miljoen migranten uit moslimlanden speelt godsdienst een grotere rol in de samenleving dan we toen voor mogelijk hielden. We blijken met zijn allen christelijker te zijn dan we dachten, maar niet zo christelijk dat we de muzelman als gast verwelkomen. Voordat het goed komt, moeten er islamitische Verhoevens opstaan.

H. Handelsgeest

Sinds de zeventiende eeuw vindt men in de verste uithoeken van de wereld steevast twee vertegenwoordigers van vergeten handelshuizen: een Schot en een Nederlander. De Schot weet dat hij een nietsnut is, is derhalve aan de drank en wordt door de bevolking op handen gedragen. De Nederlander drinkt met mate, wappert met niet bestaande orders en gaat door voor dorpsgek.

De oorzaak van deze beschavingsbotsing – de Nederlander ontleent zijn eigenwaarde aan een denkbeeldige spilfunctie in de wereldhandel – is diep geworteld in onze geschiedenis. Omdat ons land zich al vroeg tot een koopmansrepubliek ontwikkelde, werden deugden als eer en ridderlijkheid hier geheel vervangen door het najagen van welbegrepen eigenbelang, getemperd door Godsvrucht (zie aldaar) en Deemoed (zie aldaar).

Het oertype is de door schrijver Eduard Douwes Dekker (1820-1887) geschapen koffiehandelaar Batavus Droogstoppel, «ellendig product van vuile geldzucht en godslasterlijke femelarij». Behalve in eigen land staat de Nederlandse zakenman dan ook overal bekend als een profiteur die zich laat voorstaan op zijn zakeninstinct maar overheidsbescherming zoekt zodra de conjunctuur tegenzit. Zijn welsprekendste symbool is het slavernijmonument dat in 2002 in het Amsterdamse Oosterpark werd onthuld door koningin Beatrix, telg van de Oranjes wier fortuin zijn oorsprong vond in de slavenhandel van de West-Indische Compagnie.

I. Incasseringsvermogen

Regilio Tuur zit geen straf uit voor mishandeling van een van zijn exen, welnee, hij is de best geklede man op de presentatie van een debuutroman in het Rotterdamse restaurant Rosso. De verslaggever van het Rotterdams Dagblad beschrijft likkebaardend zijn slangenleren laarzen en fluwelen colbert en noteert hoe Regilio een zekere Rosanna in de billen knijpt. Met een vette knipoog vertrouwt Tuur hem toe: «Ik ben vrijgezel, maar ook vrij gezellig.»

Tuur weet als geen andere Nederlander hoe je opveert na een snoeiharde hoek. De afgelopen maanden lazen verscheidene rechters, openbare aanklagers en psychologen hem wederom de Levieten. De lessen die hij daaruit trok, voornamelijk in de vorm van almaar nieuwe rechtvaardigingen voor zijn wangedrag, gaf hij met graagte aan het Nederlandse publiek prijs in tientallen talkshows.

De electorale knock-out van zijn partij, de lpf, vatte hij slechts op als een stap in zijn persoonlijke groei (zie: Ontplooiing) en zelfs de mededeling dat hij in de BNN IQ Quiz het laagste intelligentiequotiënt van alle bekende Nederlanders scoorde, deed Tuur af als een verfrissende publicitaire wasbeurt. Keer op keer bewees zijn gulle, schuldeloze grijns dat Nederlanders eindeloos vernederingen kunnen incasseren zolang ze het maar «gezellig» hebben.

J. Jan Saliegeest

Veel waardering heeft Jan Salie, die «drogen, vervelenden vent; die alle energie en lust mist om iets goeds tot stand te brengen of iets kwaads te keeren», nooit gehad. Toch is hij de bastaardbroer van de onuitstaanbare Nederlander uit het nationale zelfbewustzijn die geen problemen maar louter oplossingen ziet en deze met nietsontziende bemoeizucht en dadendrang (zie: IJver) ten uitvoer wil brengen.

Is ambitie soms geen overschatte drijfveer die in de oudheid terecht als ondeugd gold? Dat Caesar zich liet kennen als an ambitious man wordt door Shakespeare bij monde van Marcus Antonius hartstochtelijk ontkend, nota bene tot zijn verdediging. De menselijke weg is de middenweg. De wil zichzelf te overtreffen mondt uit in een obsessie met het sublieme en dat is het domein van goden, niet van mensen.

Als onze tijd één bijbelwoord ter harte genomen heeft, dan is het wel de goddelijke voorzegging tegen de jonge mensheid: «Gij zult als goden zijn». De Jan Saliegeest behoedt ons, Nederlanders, voor de ergste excessen daarvan. In de oorspronkelijke vertelling van Potgieter (1808-1875) verwees Jan Salie naar de suffe burgerman, in de twintigste eeuw verwees zijn naam veeleer naar onze suffe politici. Inmiddels heeft hij zich tevreden in ons onderbewustzijn genesteld en blijkt in dit conservatief-revolutionaire tijdperk onze redding te zijn. De kogels komen van links, de ideeën komen van rechts, maar Jan trekt de deken over zijn hoofd en denkt: bekijk het maar.

K. Kanselstijl

Overdrachtelijk spraakgebrek. Zodra Nederlanders kansels, verhogingen of bordessen betreden, voelen zij zich genoodzaakt naar hoge waarden en nog hogere geboden te verwijzen. De frons op hun voorhoofd weerspiegelt de beginselvastheid waarmee dit land zichzelf in het openbaar altijd op koers hield, wel wetend dat die strenge toon vervloog zodra de kerkdeuren dicht en de kroegdeuren opengingen.

Dat besef van betrekkelijkheid klinkt in het openbaar niet door. Kenmerkend is een stellige opvatting over goed en fout en de overtuiging dat met het trekken van de scheidslijn tussen die twee alles gezegd is. Hier wordt deugdzaamheid betracht, al is niet duidelijk in welke mate en jegens wie.

Zo wordt corruptie in Nederland altijd veroordeeld, ongeacht de vraag of de schuldige zich heeft laten verschalken met miljoenen eurodollars of met een kistje schuimwijn. Hij heeft zich ontvankelijk getoond voor het kwaad, is bezweken voor de influistering, afgegleden van het hellend vlak. En daar gaat het maar om. De Nederlandse spreker is zijn eigen ankerpunt. Terwijl de wereld om hem heen voortwoedt, verzinkt hij zijn woorden nadrukkelijk en tevreden in de metersdiepe klei van het eigen gelijk.

L. Lotsverbondenheid

Onderdeel van het hedendaagse loterijwezen; middel ter bevordering van maatschappelijke glooiing. Prijzen worden niet alleen toegekend aan houders van een winnend lot, maar ook aan houders van niet-winnende loten in hetzelfde postcodegebiedje als de winnaar. Deze verliezers verdelen onder elkaar hetzelfde bedrag dat de winnaar ontvangt. Op 5 december 2004 won een inwoner van Raalte 183.000 euro in de PostcodeLoterij; lothouders met dezelfde postcode (8103 CG) ontvingen ieder 11.437 euro. Door deze gedoseerde spreiding van geluk in een kleine gemeenschap ontstaat maatschappelijke glooiing: abrupte inkomensverschillen worden niet geëgaliseerd of genivelleerd, maar voorzien van een vriendelijk talud, dat tevens fungeert als barrière tegen de jaloezie van niet-loterijdeelnemers, ook wel «asocialen» genoemd.

Het achterliggende neoliberale beginsel luidt dat maatschappelijke verschillen in laatste instantie te wijten zijn aan de onregelmatige verstrekking van loterijcoupons door een falend staatsmonopolie op de postbezorging.

Een andere, bijna vergeten betekenis is solidariteit, een begrip dat in vervlogen tijden diende als basis voor politieke programma’s en maatschappelijke arrangementen. Uitgangspunt was de krankzinnige gedachte dat mensen in moeilijke omstandigheden op elkaar moeten kunnen rekenen.

M. Matigheid

Ooit was matigheid een Nederlandse deugd, een van de vier kardinale deugden. Vertoon van rijkdom, geilheid en macht; uitbundig gedrag in de vorm van schransen, zuipen, hoereren en de daaruit ontstane folklore rond braken, ostentatieve flatulentie en geslachtsziekten getuigden volgens menige predikant niet van deugdzaamheid. Tegenwoordig kennen we Matigheid nog slechts als de derde deugdkaart in dat geinige maar ook best-wel-diepe Tarotspel.

Hedendaagse gezondheidsvoorlichters zouden een terugkeer naar matigheid toejuichen omdat wij te dik worden. De vraag luidt of dat de schuld is van de Nederlanders of van de aanbieders van dikmakend voedsel zoals McDonald’s. Gelukkig melden wetenschappers dat het vele eten ons ook in de genen zou kunnen zitten, hetgeen onze onbedaarlijke praklust, tegenwoordig fusion geheten, voorlopig verontschuldigt.

Neuken doen wij volgens de statistieken nauwelijks meer, waarschijnlijk omdat we nog altijd per jaar per inwoner meer alcohol drinken. Shakespeare wist het al: alcohol verhoogt de behoefte, maar belemmert het vermogen.

N. Nuchterheid

Ooit een spreekwoordelijke vaderlandse eigenschap. Voornaamste slachtoffer van de sinds 2002 uitgebroken polderhysterie. Kwam voorheen tot uiting in de vertrouwde woorden waarmee rampen als de Spaanse griep (1918), de Duitse inval (1940) en de Golfoorlog (1991) ten onzent werden onthaald: «’t Is me wat.»

Inmiddels lijkt deze welhaast mythische Hollandse deugd definitief te zijn verbrijzeld onder de zevenmijlslaarzen waarop Pim Fortuyn (1948-2002) door ons politieke landschap struinde. Een representatieve steekproef uit het archief van de grootste vier Nederlandse dagbladen leert dat het woord na de moord op Fortuyn eigenlijk alleen nog is gebruikt in grafredes op diezelfde nuchterheid.

Enkel als bijwoord kan deze deugd ergens diep in de krochten van de nationale ziel nog standhouden. Het lijkt er echter op dat «nuchter» zijn oorspronkelijke betekenis van «zich beperkend tot de feiten» eveneens heeft verloren en dat alleen de afgeleide betekenis van laag-bij-de-gronds nog bestaansrecht heeft. Wie zich wil vergewissen hoe laag dat is, kan terecht bij de reality shows der commerciëlen.

De cartoonist op onze redactieburelen kan echter nog met een gerust hart een tekening maken waarop Geert Wilders achter de regeringstafel zit met als onderschrift: «Zo heeft Wilders eindelijk toch een veilige plaats gekregen». De publicatie van zulke prenten is hier nog geen afweging geworden. Dan gaan de ruiten maar aan diggelen. ’t Is ons wat.

O. Ontplooiing

Nederlands pedagogisch ideaal, gebaseerd op het misverstand dat de mens van nature beschikt over bijzondere sociale en creatieve eigenschappen die erop wachten te worden gestimuleerd door de onvoorwaardelijke liefde van ouders en onderwijspersoneel. Verving in de loop van de jaren zeventig de IJver (zie aldaar), met niet minder funeste gevolgen.

De schuld voor het misverstand ligt bij de psycholoog Abraham Maslow (1908-1970) die meende dat de behoeften van ieder mens zijn weer te geven in een overzichtelijke piramide met als basis voedsel en veiligheid, daar bovenop liefde en saamhorigheid, en ten slotte, als top, de zelfactualisering. Aan die zelfverwezenlijking komt lang niet iedereen toe, aldus Maslow, maar wie het hoogste punt bereikt, gaat geheel op in de gelukzalige ontplooiing van zijn eigen specifieke vermogens.

Maslow zag over het hoofd dat ieder mens als pure egoïst wordt geboren en dat de goede eigenschappen er gaandeweg ingeranseld moeten worden, terwijl een verdraagzame en liefdevolle opvoeding vaak de slechtste eigenschappen en de gemeenste kinderen vrij spel geeft. De grootste zelfverwerkelijker, gemeten naar Maslows criteria, was Adolf Hitler. Dat zijn voorbeeld in het boterzachte Nederlandse onderwijsklimaat al jong doet volgen, kan men waarnemen op het schoolplein van een willekeurig roc alwaar de speelse handel in drugs, vuurwapens en verkrachtingsrechten reeds de kiem van zelfverwerkelijking in zich draagt.

P. Pacifisme

Saaiste aller -ismen. Heeft pais en vree als hoogste doel. En als middel niet te vergeten, anders zou George Bush zijn vriend Ariel Sharon, die hij reeds als «man van vrede» betitelde, ook nog pacifist kunnen noemen. Het pacifisme wil de vrede dichterbij brengen door de geweren te breken en de zwaarden om te smeden tot ploegscharen.

Hoewel ze het op de Banda-eilanden niet kunnen navertellen, is Nederland wanneer het zo uitkwam soms een kampioen van deze gedachte geweest. Zelfs wijlen koningin Juliana ontpopte zich in de jaren vijftig als pacifiste tijdens haar bezoeken aan de tot de anticommunistische tanden bewapende Verenigde Staten. Wellicht hangt die bevlieging van koninklijke saaiheid samen met onze neutraliteit in de Eerste Wereldoorlog en de nucleaire bescherming die Amerika ons na de Tweede Wereldoorlog bood. Hoe dan ook, sedert de vrede van Srebrenica (1996) is van pacifistische zijde in ons land niets meer vernomen.

Q. Querulantisme

Gevolg van een overmatig ontwikkeld gevoel voor rechtvaardigheid. De querulant is iemand die zich altijd onbillijk behandeld acht en zich daartegen teweer stelt. Die weerstand gaat gepaard met schade aan welzijn, reputatie, financiën, gezondheid en vriendenkring van de querulant zelf. Dit effect versterkt echter zijn bereidheid tot zelfopoffering. De ernstigste vorm van querulantisme wordt tot de paranoïde wanen gerekend.

In Nederland is het verschijnsel wijdverbreid. Het wordt in verband gebracht met het opvoeden van de jeugd tot een kritische houding ten opzichte van autoriteiten, uitmondend in een onverzadigbare hang naar een betere of zelfs volmaakte wereld. Schoolvoorbeeld is voetbalcommentator Evert ten Napel, wiens immer broeierige wedstrijdverslagen in het teken staan van de waan dat ons, Nederlanders, glorie, wedstrijdbekers en mondiale toejuichingen zijn beloofd die ons steevast op onreglementaire gronden worden onthouden.

R. Rentmeesterschap

Bijbels uitgangspunt dat de mens de aarde in opdracht van God beheert. Voor het eerst geformuleerd in Genesis 1:28: «En God zeide tot hen: (…) vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte dat op de aarde kruipt.» Nader uitgewerkt door de apostel Paulus, die in zijn brieven aan Efeziërs (3:9) en Kolossenzen (1:25) schreef dat de opdracht zich ook uitstrekt tot het beheer van de niet-materiële schepping, inclusief het mysterie van de Openbaring.

Naast de Spaanse matten, de Noordzee-haring en de oosterse specerijen onderwierpen onze christelijke voorvaderen tevens de gekleurde medemens, die zij ten behoeve van de winst op de slavenhandel (zie: Handelsgeest) tot het gedierte rekenden. In de negentiende eeuw werd aan die praktijk een einde gemaakt door andere christenen die winstgevender productiewijzen dan de slavernij hadden ontdekt.

Over het verdrag van Kyoto, het smelten der poolkappen of de herintroductie van wolven op de Veluwe heeft de Allerhoogste zich nimmer uitgelaten. Daarentegen suggereert Genesis 43:16 dat het rentmeesterschap van oorsprong slavenwerk is en dat de heren der schepping wel wat beters omhanden hebben dan de gescheiden aflevering van huisvuil aan de straatzijde in die eeuwig scheurende Komo-zakken.

S. Schuldgevoel

Tot het intreden van de secularisatie (zie: Godsvrucht) was slechts één instantie verantwoordelijk voor het oproepen en in stand houden van ’s mensen schuldgevoel. Daartoe bediende Hij – want die was het, en niemand minder – zich van een ingenieus systeem van straf en beloning waarvan de eindtermen in het hiernamaals werden bepaald. Hij liet er in zijn Openbaring wel een glimp van doorschemeren, hetgeen aanleiding gaf tot de wildste speculaties en retorische ontsporingen bij de bedienaren van Zijn woord. Die wisten er namelijk wel raad mee: men moest zijn schuld door een roostertje uitspreken en daarna in klinkende munt afrekenen achter het altaar. De Reformatie maakte hieraan formeel een einde, maar de wisselpraktijk bleek bij ons zo hardnekkig dat deze zich uitbreidde tot andere domeinen van het maatschappelijk leven. We hebben het roostertje tegenwoordig vervangen door de beeldbuis en betalen ons blauw aan goede doelen, maar ons schuldgevoel blijft gek genoeg bestaan.

T. Tolerantie

Tolerantie is het zwaarste wapen van de Nederlander in zijn niet aflatende strijd tegen andersdenkenden van binnen en buiten zijn landsgrenzen. Om hen het zwijgen op te leggen, hanteren wij drie vormen van tolerantie. De eerste is onverschilligheid, tot uiting komend in het gemak waarmee wij zowel joden als jodenvervolgers in ons midden hebben ontvangen en waar nodig bijgestaan. De tweede is betrokkenheid die doorgaans tot gelding komt in de subsidiëring van andersdenkenden op voorwaarde dat zij ophouden met denken. De derde is participatie en komt erop neer dat andersdenkenden worden opgenomen in onze instituties, maar hun gedachten niet.

Indien de slachtoffers van onze tolerantie, de wanhoop nabij, hun toevlucht nemen tot misbaar en belediging teneinde gehoord te worden, voelen wij ons gekwetst (ncrv), verontrust (d66) dan wel gedemoniseerd (die duivelse Pim Fortuyn). Met name onze middelmatige politici vragen erom hartgrondig beledigd te worden. Omdat zij te slecht bespraakt zijn om een kernachtige belediging of vlijmscherpe riposte te formuleren, beroepen zij zich in voorkomende gevallen op artikel 137 van het Wetboek van Strafrecht (belediging, aanzetten tot haat) en wachten het «oordeel van de rechter» af. Zo’n carrousel van tolerantie, belediging en rechterlijke uitspraken noemen wij in Nederland een dialoog.

U. Utilitarisme

Wie wil er nog met Jan Carel Josephus van Speijk (1802-1831) de lucht in? Een Montessoriklasje van elfjarigen schaart zich in het Rijksmuseum rond het geschilderd heldentafereel. Rondborstige Jan staat in het ruim van Zr. Ms. Kanonneerboot No.2 op het punt de brand te steken in het kruitvat dat zijn schip uit handen van de vijand moet houden. Hij heeft zo lang mogelijk gewacht opdat hij zoveel mogelijk Belgen kan meenemen. «Een zelfmoordaanslag, net als in Israël», roept een scholier, die vervolgens wil weten of Van Speijk in het hiernamaals werd beloond met maagden. De leraar: «Nee, maar zijn opoffering leverde hem wel eeuwige roem.»

Is zelfs Van Speijk een calculerende ziel geworden, een rekenaar die zijn persoonlijk gewin afweegt tegen het maatschappelijk nut van zijn daad om zo «het grootste geluk voor het grootste aantal» te bereiken, zoals de Brit Jeremy Bentham (1748-1832) het verwoordde? Het utilitarisme reduceert politici en burgers tot rekenmeesters, een rol die hen zeker in ons land op het lijf geschreven lijkt. Momenteel roepen ze om het hardst dat ze de irrationele hartstocht van het terrorisme veroordelen. Maar waar, in naam van het vaderland, laten we dan Van Speijk?

V. Vrijheid

Op 5 mei aanstaande viert Nederland zijn zestigste Bevrijdingsdag. Volgens filosoof Alain Finkielkraut is onze vrijheid zo vanzelfsprekend geworden dat we zijn «vergeten dat vrijheid iets anders is dan de macht over te schakelen op een ander televisiekanaal». Hij hekelt de invulling van het begrip met de kreet «fijn jezelf zijn». Dat leidt tot verslapping van de wilskracht met rampzalige gevolgen.

Kunnen wij ons nog over de betekenis van het begrip vrijheid opwinden? Het lijkt wel alsof we dat nu voor het eerst doen. Na de moord op Theo van Gogh is de discussie opgelaaid over twee in de grondwet geregelde vrijheden: die van meningsuiting en godsdienst. Vrij je mening kunnen uiten houdt volgens sommigen in dat gelovigen mogen worden uitgemaakt voor geitenneukers of christenhonden, maar dat gelovigen op hun beurt geen vrouwen of homoseksuelen mogen beledigen. Anderen brengen daar tegenin dat aan de vrijheid van meningsuiting grenzen van respect of goede smaak zijn gesteld. Helaas dreigt dit debat nu reeds te verzanden in de vraag wat wel en niet «mag» van de rechter (zie: Tolerantie). Zo leren we nooit debatteren in dit land.

W. Wereldlijkheid

Wereldlijkheid (of seculariteit) is geen overtuiging. Het is geen afwijzing van religie of van de inachtneming van religieuze waarden in het openbare leven. Wereldlijkheid is het beginsel dat staat en godsdienst tot wederzijds voordeel van elkaar gescheiden dienen te zijn.

Het moderne Nederland dankt zijn ontstaan aan de strijd voor de «geestelijke vrijheden» van protestanten, vrijheden die zich sinds de Franse Tijd uitstrekken tot alle overtuigingen. In de Franse Tijd werd ook de grondslag gelegd voor de scheiding van Kerk en Staat: de overheid organiseert zich zonder een beroep op godsdienstige waarden, en godsdienstige gemeenschappen worden gevrijwaard van overheidsinmenging, dit alles in het belang van de harmonie van het openbare leven.

De grootste inbreuk op het beginsel is artikel 23 van de Grondwet dat de bekostiging van bijzonder religieus onderwijs uit de openbare financiën toestaat. Die inbreuk wreekt zich nu de overheid invloed wil uitoefenen op de curricula van islamitische scholen en in het verlengde daarvan op de aanstelling van imams en de organisatie van islamitische gemeenschappen, een wantoestand die nimmer was ontstaan indien de wet voor alle kinderen openbaar onderwijs op neutrale grondslag zou voorschrijven.

X. Xenofilie

Derde in de lijst van meest gebruikte Nederlandse woorden beginnend met X, na «X-aantal» en «XTC». Even vluchtige als onzinnige term, die alleen in zwang is gekomen als obligate tegenhanger van xenofobie (zie: Tolerantie) en dient als bladgouden schaamlap ter verdoezeling van excessen in toerisme, gastronomie, het exploiteren van goedkoop huishoudelijk personeel en zelfhulp voor verwilderde vrouwen van Europese Bankpresidenten.

Nederlanders die tot voor kort gewoon waren ten behoeve van pens en penis op vakantie te gaan in het uitgewoonde Spanje reizen nu door naar Thailand, Gambia of de Seychellen om daar precies hetzelfde te doen, maar nu met de Rough Guide als getuigschrift van hun oprechte belangstelling voor verre volken en vreemde culturen.

Wie wil weten hoever de xenofilie van de Nederlander werkelijk reikt, vervoege zich bij het zoutjesschap van de supermarkt waar de vreemdelingen geordend zijn naar smaak. Wij zijn gesteld op Italianen (Pastrelli’s), Fransen (Ringlings, Pipes de Paris), Amerikanen (alles met Bacon en Cajun), Thai (Sweet Thai Chili Chips), Mexicanen (Bugles, Taco’s) en als de nood aan de man komt ook wel Japanners (Osaka Mix). Maar Polen, Russen, Tadzjieken, Perzen, Irakezen, Saudi’s, Libanezen, Algerijnen, Congolezen of Somaliërs lusten wij niet. Daar zijn wij heel raar in.

IJ. IJver

Toegepaste werklust. Ooit fameus onderdeel van lagere-schoolrapporten alsmede sleutel tot de Nederlandse droomcarrière van varkenshoeder tot organist.

IJver staat zelden op zichzelf, maar vergezelt meestal een andere deugd waarvan de ijver als het ware de katalysator is, zoals in Deugd en IJver (Vrijmetselaarsloge te Harlingen), Moed en IJver (fanfare en drumband te Blitterswijck) of IJver en Trouw, een koninklijke onderscheiding «ter aanmoediging en beloning van langdurige, ijverige en trouwe diensten door minder geëmployeerden, werklieden en bedienden, werkzaam bij inrichtingen van ’s Rijks Land- en Zeemacht». De medaille in brons, zilver en goud met het portret van Koning Willem III (1817-1890) is sinds 1894 niet meer uitgereikt, wat door oudere Nederlanders wordt gezien als verklaring voor het verloop van de slag op de Grebbeberg, het verlies van de slag in de Javazee, de teloorgang van Insulinde, de rookbom bij het huwelijk van prinses Beatrix en Claus, de opmars van de «ketelmuziek der Amerikaansche neegers» in ons land en het feit dat Barend Servet in het belastingjaar 1973 zijn geld niet anders wist te verdienen dan door op tv zijn broek te laten zakken. Nederlanders hadden toen allemaal voldoendes voor netheid, schoonschrift, nuttige handwerken en Franse thema’s, maar een onvoldoende voor IJver. Zonder IJver vallen alle andere deugden stil.

Z. Zelfstandigheid

Het antwoord op de vraag naar de Nederlandse zelfstandigheid ligt sinds 1945 aan het Haagse Lange Voorhout, om precies te zijn op nummer 102: de Amerikaanse ambassade. Inmiddels hebben we Woensdrecht, Sliedrecht, de Amsterdamse passagiersterminal en een deel van het Museumplein aan onze bondgenoten in bruikleen gegeven. In ruil hebben wij van hen een piepklein stukje Irak gekregen dat we helemaal zelf mogen bewaken.

Ach, waar is onze veelgeroemde zelfstandigheid gebleven? Ons defensie- en justitiebeleid wordt bepaald in Washington, het drugsbeleid in Parijs, onze economische koers in Frankfurt, onze normen & waarden in Vaticaanstad en de godganse rest in Brussel. Al waarop Den Haag mag hopen, is een schouderklop van Washington en wat aftrekposten op de Europese rekening. Hebben we daarvoor bij Nieuwpoort de Spekken verslagen?

Wat zou het aardig zijn als er eens een minister van Justitie opstond die geen onderdanen uitlevert aan de Verenigde Staten, een minister van Landbouw die meer vertrouwt op zijn boerenverstand dan op de nieuwste mestrichtlijn en een minister van Financiën die geen ambitie heeft om Europees Accountant van het Jaar te worden. Al te goed is buurmans gek. Wat wij nodig hebben is niet Balkenendes wijsvinger, maar een ferme vuist op tafel in Brussel en Washington.

Enfin, Nederlanders mogen ook dromen.