Forsyth County, Georgia, 17 januari. The Brotherhood March wordt halverwege gestopt wegens spanningen © Gene Blythe / AP / HH

De ober in Good Ol’ Days, jong, halflang zwart haar, vraagt wat ik van de muziekbar vind. Hij wacht niet op het antwoord. ‘We zijn hier niet racistisch’, zegt hij en hij wijst naar een tafeltje waar vier bier drinkende latino’s geanimeerd zitten te praten met een jonge blanke man met een sik en in tuinbroek. Ik herken de man met de sik. Eerder vanavond stond hij nog onvoorstelbare hillbilly-danspassen te maken toen de band een razend bluegrassnummer inzette. Tijdens de toegift sloot hij zich aan bij een twintigtal anderen die met de armen over elkaars schouders uitbundig het refrein meezongen: ‘Well, they call us the wrong crowd, rough cut and too loud. But friends, I am sure proud to call them my family.’

Lekkere familie, die verzameling baseballpetjes, cowboyhoeden, geruite overhemden, geblondeerd haar en strakke jeans. The Wrong Crowd is hun lijflied, een variatie op de southern outlaw song met een extra dimensie dankzij de locatie. Want dit is geen gewone muziekbar; we zitten hier op de late zondag bier te drinken in het stadje Cumming in Forsyth County, Georgia, het hart van Amerika’s oerconservatieve Deep South. Dit is de plek waar begin vorige eeuw gewelddadige raciale zuiveringen plaatsvonden, waarna de county 75 jaar lang een onofficieel apartheidsbeleid hanteerde, zodat de bevolking hagelwit bleef. Geen enkele niet-blanke haalde het in zijn hoofd om hier te komen wonen. Zelfs door de county rijden deden ze met grote tegenzin: ogen dicht, voet op het gaspedaal, zo snel mogelijk weg uit wat in de woorden van de zwarte activist Hosea Williams ‘Zuid-Afrika in de achtertuin van Atlanta’ was.

Uiteindelijk moest ook Forsyth eraan geloven. Dertig jaar geleden, op 24 januari 1987, trokken tienduizenden demonstranten door de straten van Cumming, met de eis dat het afgelopen moest zijn met het flagrante racisme. Een week eerder was de boel volledig uit de hand gelopen toen blanke extremisten met confederate vlaggen, ‘White Power’-T-shirts en witte Ku Klux Klan-puntmutsen een ‘Brotherhood March’ rond de verjaardag van Martin Luther King jr. met flessen en stenen onmogelijk hadden gemaakt. Zo’n 75 zwarte en blanke activisten hadden willen laten zien dat brotherly love ook in Forsyth mogelijk was. Het antwoord van de vierhonderd blanke tegendemonstranten was onverbiddelijk: ‘Niggers go home!’ Sommigen hielden een strop omhoog. Onder hen bevond zich J.B. Stoner, een blanke extremist die er een veroordeling wegens een bomaanslag op een zwarte kerk in Alabama op had zitten. Forsyth wil geen ‘nikkers’, verklaarde hij, ook al woonde hij er zelf niet, want ‘nikkers brengen aids en drugs’.

De inwoners van Forsyth wasten hun handen in onschuld. ‘Het gros der demonstranten kwam van buiten. Zij veranderden onze kleine county in een slagveld. Onze eigen mensen bleven thuis’, vertelt Jim Dean, die in 1985 uit Wyoming naar Forsyth verhuisde en daar nu als fotograaf en websitemanager voor de Forsyth County News werkt. ‘Onze houding was: wij willen hier geen deel van uitmaken. Wij hebben ons best gedaan om mensen zich hier thuis te laten voelen en wij verwelkomen iedereen die hier wil komen wonen.’

Bij dat laatste kun je vraagtekens zetten. In het uitputtende boek Blood at the Root (2016), over de gebeurtenissen in Forsyth sinds 1912, citeert auteur Patrick Phillips talloze lokale bewoners die absoluut geen ‘niggers’ in hun district wilden zien. Hij wijst ook op televisiebeelden van kinderen die ‘Go home niggers’ gilden. En de eigenaar van Good Ol’ Days, Steve Berryhill, zegt: ‘Ik weet zeker dat sommige van die lui nu mijn klanten zijn.’ Berryhill, die in Atlanta opgroeide en op Hillary Clinton stemde, duldt geen openlijk racisme in zijn bar. Zolang je je ideeën voor je houdt is het geen probleem, maar zodra je ze luid gaat verkondigen vlieg je eruit. De volgende dag voegt hij de daad bij het woord door twee jonge vrouwen de kroeg uit te zetten nadat ze luidkeels iemand voor ‘nigger lover’ hebben uitgemaakt. De ‘fuck you’s’ schallen door de ruimte. Berryhill schudt mistroostig zijn hoofd. ‘Het zit nog steeds dicht onder de oppervlakte.’

Het begon allemaal op 5 september 1912, toen een kleine plattelandsgemeenschap ten noorden van Atlanta, aan de voet van de Appalachen, vernoemd naar de negentiende-eeuwse politicus John Forsyth, werd opgeschrikt door het nieuws dat de jonge Ellen Grice was verkracht. Onvervaarde bewoners lieten er geen gras over groeien en gingen onder aanvoering van sheriff William W. Reid, toekomstig lid van de Ku Klux Klan, op jacht naar de dader(s). Twee dagen later had de blanke posse vijf zwarte mannen te pakken, onder wie de hoofdverdachte, de tiener Toney Howell.

A bad moon was rising boven de donkere bossen en diepe meren van Georgia. Blank voelde zich vernederd en gekrenkt: verslagen tijdens de Burgeroorlog (1861-1865), gestraft tijdens de daarop volgende periode van Reconstruction, en nu omringd door ex-slaven die (op papier) gelijke rechten hadden en zich aan hun vrouwen vergrepen. Ziedende dorpelingen verzamelden zich voor de gevangenis, gereed om die te bestormen en het recht in eigen hand te nemen: lynchen die lui. De gouverneur van Georgia zond troepen om de rust te herstellen.

En net toen iedereen weer een beetje gekalmeerd leek kwam het nieuws dat de achttienjarige Mae Crow, net als Ellen Grice blank, werd vermist in de bossen van Oscarville, een gehucht bij Cumming. Het meisje werd kort daarna gevonden: verkracht en zodanig toegetakeld dat ze aan haar verwondingen zou overlijden. Een straatarme jonge zwarte man, Ernest Knox, werd opgepakt en bekende. In Blood at the Root schrijft Phillips dat de bekentenis was afgedwongen met behulp van een ‘mock lynching’, een voorloper van waterboarding. Kort daarna werd nog een zwarte man gearresteerd op verdenking van medeplichtigheid, de 24-jarige Rob Edwards. Terwijl Knox en een derde verdachte voor hun eigen veiligheid naar Atlanta waren gebracht, ging Edwards in Cumming de cel in.

Een hysterische meute beukte op de deuren, totdat die het dankzij een koevoet en een moker begaven. Phillips schrijft: ‘[Ze] namen deel aan een bekend ritueel. Velen moeten de verhalen over lynchen hebben gehoord van hun vaders en opa’s, en toen Rob Edwards was gearresteerd op verdenking van verkrachting, zagen ze hun kans schoon om te delen in die oude traditie: ook zij zouden bewijzen dat ze mannen van eer waren, die de verdediging van de blanke vrouw hoog in het vaandel droegen.’ Het hoeft geen betoog dat Edwards op een afschuwelijke manier aan zijn einde kwam. De twee andere verdachten werden op 25 oktober 1912 in Cumming opgehangen. Duizenden mensen waren uitgelopen om dat spektakel bij te wonen. De sheriff sneed de stroppen in stukjes en deelde die uit als souvenirs. Een daarvan werd 75 jaar later teruggevonden in de rechtbankverslagen van Cumming.

De ophanging en lynching waren nog maar het begin. Racisten zagen hun kans schoon om hun county eens en voor altijd van zwarten te zuiveren. Ze trommelden gelijkgestemden op en zodra het donker was bestegen ze hun paarden. Deze anonieme night riders begonnen met ‘bezoeken’ aan zwarte katoenplukkers, landarbeiders en keuterboeren. De boodschap: oprotten, of… Kerken, de belangrijkste zwarte ontmoetingsplekken, werden in het holst van de nacht in brand gestoken. En na verloop van tijd werden ook de zwarten in het stadje en op de boerderijen van grootgrondbezitters verjaagd. In Atlanta schreven de kranten ‘Negroes Flee from Forsyth’. In totaal woonden er 1098 zwarten in de county. Eén voor één verdwenen ze, hun huis, grond en bezittingen achterlatend. In het beste geval konden ze het huis sterk onder de marktwaarde verkopen. Opgeruimd staat netjes, vonden ze in Forsyth. Decennia bleef het daarna stil.

Ziedende dorpelingen stonden voor de gevangenis, gereed om het recht in eigen hand te nemen: lynchen die lui

In 1987 woonden er in Cumming zo’n 2500 mensen. Het was op het oog een ordentelijk christelijk stadje waar het sociale leven zich afspeelde rond kerk, school en sportveld en waar alcoholverkoop verboden was. Het zestig kilometer zuidwaarts gelegen, grotendeels zwarte Atlanta werd beschouwd als het Sodom en Gomorra dat steeds dichterbij kwam. Atlanta is de geboorteplaats van dr. Martin Luther King. Een van zijn naaste medewerkers was Hosea Williams, die in 1945 als negentienjarige dienstplichtige gehuld in zijn Amerikaanse legeruniform ternauwernood aan een lynching ontsnapte toen hij water dronk uit een fonteintje dat alleen voor blanken bestemd bleek. Williams was erbij toen dr. King in 1968 in een motel in Memphis werd vermoord. Hij ontwikkelde zich tot een stekelige, onbevreesde beroepsactivist. Geïnteresseerd volgde hij begin 1987 het nieuws over een blanke karateleraar uit Cumming, Chuck Blackburn, die rond de verjaardag van dr. King een zes kilometer lange Walk for Brotherhood wilde organiseren.

Cumming, Georgia, 24 januari 1987. Forsyth County. ‘Brotherhood March’ © Bettmann / Getty Images

Blackburn was vol goede moed uit San Francisco naar Cumming gekomen en hoopte te bewijzen dat het racisme in Forsyth op z’n retour was. Zijn optimisme werd gelogenstraft. ‘De dreigementen waren veel gewelddadiger dan ik had verwacht. En de weldenkende mensen zijn nog niet gereed om daartegen in verweer te komen. Forsyth County is nog niet klaar voor de twintigste eeuw’, zei hij tegen de Forsyth County News en hij annuleerde de optocht. Maar een paar dagen later kondigde een karatekameraad uit het naburige Gainesville County, waar veel van de verdreven zwarten in 1912 naartoe waren gevlucht, aan dat hij de organisatie wel op zich wilde nemen. Intimidatie moest geen kans krijgen, vond hij. Dat was het moment waarop Hosea Williams had gewacht. Hij ging zich met het protest bemoeien.

Die optocht van 17 januari werd zoals gezegd een fiasco omdat een legertje racisten het de demonstranten onmogelijk maakte het geplande traject af te leggen. Maar voor Williams, die in de loop van de jaren ruim tweehonderd keer was gearresteerd, was het alsof de goede oude protesttijden herleefden. Hij was de drijvende kracht achter de nieuwe optocht die een week later zou plaatsvinden. Hij mobiliseerde tal van beroemdheden, onder wie Jesse Jackson, Kings weduwe Coretta Scott en het onlangs door Donald Trump bespotte Congreslid John Lewis. Zo veranderde Cumming van een slaperig plattelandsstadje in een arena waar progressief en racistisch Amerika elkaar de maat zouden nemen. Filmploegen uit het hele land streken neer.

De tweede brotherhood-demonstratie trok 25.000 mensen. Ze kwamen met bussen uit het hele land. Het was het grootste protest dat de wegkwijnende zwarte burgerrechtenbeweging sinds de jaren zeventig organiseerde. Ruim drieduizend ordehandhavers, waaronder zeventienhonderd leden van de National Guard, moesten een herhaling van het geweld voorkomen. Helikopters hingen dreigend boven de meute. De opgetrommelde tweeduizend rechts-extremisten kregen geen kans.

De week erna meldden de kranten een handvol racistische incidenten, waarbij zwarten in auto’s door gewapende blanken werden bedreigd en uitgescholden. Maar daarna leek het leven weer zijn normale slome zuidelijke ritme te hervatten. Tenminste, dat hoopten de inwoners. Totdat ze het nieuws vernamen dat een up and coming zwarte talkshowhostess had besloten om haar uitzending van 9 februari aan Forsyth te wijden. De Oprah Winfrey Show was toen pas vijf maanden oud, maar wel een van de meest bekeken televisieprogramma’s in het land. Het bezoek aan Cumming zou de eerste keer zijn dat de opnamen buiten de studio werden gemaakt.

Die opnamen vonden plaats in het Dinner Deck-restaurant. Er waren negentig mensen uitgenodigd. Voor- en tegenstanders van de apartheid in Forsyth kwamen aan het woord. De een, net kapsel, besnord en in een grijs streepjespak, keek uitdagend de camera in en zei trots dat zijn comité dat ‘Forsyth County blank moet houden’ niet alleen tegen zwarten was, maar ook tegen communisten en homoseksuelen. De ander, fors, met een woeste baard, vertelde dat hij uit Atlanta naar Forsyth was verhuisd nadat de eerste zwarten daar in zijn wijk waren komen wonen en die in een ‘door ratten aangevreten achterbuurt’ hadden veranderd. Toen Oprah hem vroeg of zijn afkeer het hele zwarte ras gold, zei hij: ‘Je hebt zwarten en je hebt nikkers.’ Een zwarte, legde hij uit, wil helemaal niet naar Forsyth komen, die kent zijn plek. ‘Maar een nikker komt hier naartoe om rotzooi te trappen.’ Er waren ook andere stemmen. Een jonge vrouw met een stijf Margaret Thatcher-kapsel stond op en zei dat ze bang was dat er doden zouden vallen. ‘Zwart en wit samen, dat is de enige weg!’ riep ze, en applaus viel haar ten deel.

Cindy Jones Mills was erbij, daar in het Dinner Deck. Zij had gehoopt de microfoon te kunnen grijpen om Oprah te vertellen over haar ouders, die 36 jaar lang country & western-concerten organiseerden bij het Laniermeer, net buiten Cumming. Alle grootheden hadden er opgetreden, van Johnny Cash tot Dolly Parton, maar ook zwarte muzikanten, zoals Charley Pride en Chuck Berry. ‘Ik wilde vertellen dat we al die 36 jaar nooit raciale problemen hadden in die tent. Niet met de boekingen, niet met het publiek’, zegt Mills. Alleen Kris Kristofferson kreeg een keer klappen van de burgemeester van Cumming omdat hij het woord ‘fucking’ had gebruikt tijdens een aankondiging.

Winfrey sloeg Mills over. Maar 25 jaar later kwam ze wél aan het woord, toen Oprah terugkeek op de gebeurtenissen van weleer. De vraag was: zijn de wonden geheeld? ‘Ik zei dat ik dacht van wel’, zegt Mills (54), die vier jaar terug werd gekozen als commissioner (afgevaardigde) voor Forsyth North. ‘En ik zal je uitleggen waarom.’ Met een zangerig zuidelijk accent vertelt ze dat ze opgroeide in een stadje waar iedereen naar de baptisten- of methodistenkerk ging. Maar toen, ze zat in de vierde klas, kwamen er ineens katholieken in Cumming wonen, met een dochter, Cathy heette ze, die bij haar in de klas zou komen. Iedereen fluisterde opgewonden: ‘Cathy is katholiek, Cathy is katholiek.’ Mills wist niet wat dat was, katholiek. En toen ze Cathy eindelijk ontmoette zag ze helemaal geen verschil. ‘Ik groeide op zonder haatgevoelens.’ Sinds de komst van de katholieke familie is Forsyth enorm veranderd, vervolgt ze. ‘Toen ik van high school kwam in 1980 woonden er zo’n 27.000 mensen in de county. Nu zijn het er bijna 220.000. Toen waren we een geheel blanke gemeenschap, en nu zijn we tamelijk divers. Niet zo divers als veel andere plekken, maar wel op de goede weg.’

Een uurtje praten met Mills en je ziet het pre-1987-Forsyth voor je als een arme maar trotse zuidelijke plattelandsgemeenschap die zich staande hield dankzij hard werken, saamhorigheid, geloof in de Heer en liefde voor countrymuziek. De oude rechtbank en het politiestation met hun naargeestige herinneringen zijn vervangen door moderne gebouwen die zijn opgesierd met standbeelden van blanke notabelen. Bij de snelweg staat niet meer het bord met de tekst ‘Don’t let the sun set on your black ass’ (oftewel nikker, maak dat je wegkomt). Niets herinnert nog aan die pijnlijke gebeurtenissen van weleer. Ze zijn weggezogen in het zwarte gat van geheugenverlies.

De eerste zwarten die in zijn wijk kwamen wonen hadden die in een ‘door ratten aangevreten achterbuurt’ veranderd

Werd er bij Mills thuis over gesproken? Ze speelt met een knoop van het zwarte vest dat ze over haar jurk met luipaardmotief draagt en zegt dan: ‘Mijn oma, die rond die tijd werd geboren, praatte er af en toe wel over. Maar niet op een manier alsof het iets pijnlijks was, meer zo van: zo is het leven nou eenmaal.’ Dan klopt haar secretaresse op de deur. Haar volgende afspraak is er. Als we afscheid nemen geeft ze me het nummer van Phill Bettis. ‘Die moet je spreken. Hij zat in het comité dat na de demonstraties voor verzoening moest zorgen.’

Phill Bettis is aanvankelijk onwillig, maar stemt uiteindelijk in. De 62-jarige advocaat heeft slechte ervaringen met schrijvers, zegt hij. De eerste keer was naar aanleiding van een in 2008 verschenen boek over Forsyth waarin hem werd aangewreven dat hij in zijn nevenfunctie als makelaar de verkoop van grond had gefaciliteerd die in 1912 aan zwarte bewoners toebehoorde. ‘Het slaat nergens op. Ze deden het voorkomen alsof ik onderdeel van dat onteigeningsproces was. Ik ben ruim veertig jaar later geboren en het enige wat ik deed was een transactie voltooien.’

Zijn tweede grief is dat hij in Blood at the Root als racist wordt neergezet, zonder dat de auteur de moeite nam om hem te spreken. ‘Ik ben actief in de kerk. Een van mijn beste vrienden is een Afro-Amerikaanse dominee. We hebben afgesproken dat we elkaars begrafenisrede zullen houden, zo bevriend zijn we. Ik heb zojuist wat geld voor hem geregeld voor voedsel voor een groepje Afro-Amerikaanse kinderen. Maar over dat soort initiatieven vind je niets terug in Blood at the Root.’

Bettis, grijze snor, rode overgooier en bijpassend vlinderdasje, was 32 toen de demonstraties plaatsvonden. Hij had volgens eigen zeggen tolerantie gepredikt, tot kalmte gemaand, voorspeld dat alles goed zou komen als iedereen maar het hoofd koel hield. Dat maakte hem de uitgelezen persoon om zitting te nemen in de Biracial Committee die was opgezet om een derde Brotherhood March en verdere spanningen te voorkomen. Blanke extremisten zagen de gematigde Bettis meteen als een verrader. ‘Een jaar lang kreeg ik doodsbedreigingen’, zegt hij.

Het geslacht Bettis woont al zes generaties lang in Forsyth. Ook bij Phill thuis werd er slechts sporadisch over ‘1912’ gesproken. Zijn oma noemde het eufemistisch ‘die dwaasheid’. En, benadrukt hij, het was niet zo zwart-wit als vaak wordt beweerd. Er waren ook mensen die de vluchtende zwarten bescherming boden. Hij kan me het huis met kogelgaten laten zien. ‘Het was’, zegt hij, ‘als in Schindler’s List. Je had die dwaasheid aan de ene kant en compassie aan de andere.’ Hij is geen ‘ontkenner’, herhaalt hij telkens weer. Wat er is gebeurd valt niet goed te praten. ‘Er was geen officieel verbod voor zwarten om zich hier te vestigen, maar ze waren bang. En niemand die er iets tegen deed. Je hield je gedeisd. Dit was een achtergebleven gebied, en er is nog steeds een groepje mensen dat zich tegen verandering verzet. Maar dat zie je overal. Dat is iets wat we ook in ons rapport vermeldden: waarom zou je je hier, als zwarte, überhaupt willen vestigen?’

Later mailt hij me het Report of the Cumming/Forsyth County Biracial Committee. Het rapport telt 122 pagina’s en werd op 22 december 1987 gepresenteerd. Het bestaat uit zes delen, waaronder twee hoofdstukken met conclusies en aanbevelingen, een van het zes man sterke blanke Forsyth-kamp onder voorzitterschap van Bettis en een van het eveneens zes leden tellende zwarte Atlanta-kamp dat werd geleid door advocaat Felker W. Ward Jr.. Blank en zwart konden het niet eens worden. Met name grondteruggave en/of herstelbetalingen bleek een controversieel punt. Geen van de partijen was bereid tot compromissen, zodat de situatie ruim honderd jaar na de zuiveringen onveranderd is. Bettis was en is fel gekant tegen herstelbetalingen. ‘Wie straf je ermee? Die lui die die verwerpelijke daden begingen en nu al heel lang dood zijn? Nee, je straft de huidige bevolking, de belastingbetalers en de zakenwereld, want die moeten het geld dokken.’

Bettis kreeg kritiek van links, doodsbedreigingen van rechts, maar meent dat hij gedaan heeft wat hij kon, en hij is tevreden met het resultaat. ‘Ik ben niet corrupt. Ik deed mijn best voor de gemeenschap en de staat Georgia. Het was onze opdracht om te zorgen dat de boel niet verder uit de hand zou lopen. En wij hebben dat, voorzover ik kan nagaan, uitstekend gedaan. Want het had hier volledig mis kunnen gaan. Dit had Ferguson kunnen zijn.’

Inderdaad, het is absoluut geen Ferguson. Geen massale rassenrellen. Eerder het tegenovergestelde. Dankzij negen snelwegen en een steeds uitgebreider metronetwerk is het geïsoleerde Forsyth veranderd in een idyllisch gelegen forensencounty van Atlanta met uitstekende scholen en prachtige natuur. Met zijn bijna 220.000 inwoners staat Forsyth op de elfde plaats van de snelst groeiende county’s in Amerika. Vanaf midden jaren negentig hebben zich mondjesmaat wat zwarten in de county gevestigd, maar zij maken slechts 3,6 procent van de bevolking uit (ter vergelijking: in de naburige Gainesville County is dat 15,7 procent). Heel af en toe zie je er een over straat lopen, als een soort curiositeit.

Maar diversiteit kent Forsyth inmiddels wel. Dat is vooral te danken aan de instroom van welgestelde Aziaten, die vooral in Atlanta’s IT-industrie werken. Je ziet er veel in het chique winkelcentrum The Collection, waar ik stop voor koffie. Tegenover me zit een Indiase familie boeken te lezen. Ik moet aan commissioner Cindy Jones Mills denken die me opgetogen vertelde dat ze, ondanks veel haatpost op Facebook, onlangs een hindoetempel opende. Dat, zei ze, is nou vooruitgang. ‘Ik, die in de vierde klas mijn eerste katholiek ontmoette, en nu open ik een hindoetempel!’

Dankzij die toestroom van upper middle class-migranten behoort Forsyth inmiddels tot de meest welvarende county’s van Amerika. Heel cru kun je stellen dat 75 jaar isolatie en segregatie aan die bloei heeft bijgedragen. De ironie is immers dat de welgestelde forensen, blank, Aziatisch, zelfs het handjevol zwarten, zich hier vestigen omdat Forsyth verschoond is gebleven van de gebruikelijke grotestadsproblematiek: crack, crystal meth, straatprostitutie, gangs, misdaad, nachtclubs, alcoholisten, zwervers, rotzooi. De nieuwkomers hebben daar dankbaar van geprofiteerd.

Toen ik hem dit voorlegde, moest website-editor Jim Dean van de Forsyth County News lang nadenken. Voorzichtig formulerend zei hij: ‘Ik weet niet precies wat ik daarop moet zeggen. Hm… ik begrijp wat je bedoelt. En in zekere zin heb je gelijk. Ons grote probleem nu is betaalbare huizen. De huur van de appartementen die worden gebouwd bedraagt tienduizend dollar per maand. Ja, het is makkelijker om dat vol te houden als je geen…’ Hij maakt de zin niet af. Voor je het weet hoor je bij de wrong crowd.