Het is haast niet meer voor te stellen in deze dagen van paarse schraalte, maar ooit was Nederland een centrum van opvoed- en onderwijskundige vernieuwing. Onder invloed van schrijvers als Multatuli (Woutertje Pieterse) en Frederik van Eeden (De kleine Johannes) begon het tot dan toe gehuldigde principe van tucht en orde thuis en op school aan het begin van de vorige eeuw langzaam plaats te maken voor meer kindvriendelijke inzichten. Het idee dat kinderen anders moesten worden behandeld dan volwassenen was toen nog piepjong.

De «ontdekking van het kind» dateert van halverwege de negentiende eeuw. Voor die tijd werden kinderen gewoon als volwassenen behandeld, bijvoorbeeld naar de richtlijnen van de hardvochtige Calvijn, die er vooral op hamerde dat de erfzonde uit de kleintjes moest worden geranseld. «Als de kinderen van vandaag tien jaar oud zijn, gedragen ze zich al als volwassen mannen», hield Calvijn de opvoeders van zijn tijd voor. «Maar ook als zij tekenen van hun manlijkheid dragen en zich wie weet wat indenken, moet men hen nog zo'n vijftien jaar met de roede geven, want zij zijn niets dan kleine snotneuzen.»

Aan het begin van de twintigste eeuw, die wel de eeuw van het kind wordt genoemd, hing de schim van Calvijn nog loodgrijs over het onderwijs in Nederland. Het Spaanse rietje, opsluiting van onwillige leerlingen in een kast en alle andere denkbare drilmethodes waren aan de orde van de dag. Het idee dat het onderwijs moest worden afgestemd op de kinderziel was voor de pedagogen van toen iets ongehoords. Het kind moest juist in de wereld van de volwassene worden gesleurd, diende te worden gedisciplineerd, de aangeboren kinderlijke opstandigheid en ingeboren slechtheid moesten hard en meedogenloos worden geëlimineerd.

Dankzij pioniers als Jan Ligthart (1859-1916) kwam daar verandering in. De schoolmeester uit Amsterdam, onder meer legendarisch door Ot en Sien, had tijdens zijn eerste baan aan een school in de toenmalige Amsterdamse jodenbuurt gezien hoe dramatisch slecht het onderwijs voor het toenmalige proletariaat in elkaar zat. Wars van «pedagogisch gebazel» zinde hij op een methode die beter aansloot bij de verbeelding van het kind. Het «zaakonderwijs» was geboren. Als hoofd van een school aan de Tullinghstraat in de Haagse Schilderswijk gaf Ligthart vorm aan een ware revolutie die tot ver in het buitenland werd gevolgd. Bekende pedagogen uit die tijd, zoals de Zweedse Ellen Key, de Italiaanse Maria Montessori en de Zwitser Edouard Claparede kwamen op bezoek in de Schilderswijk om de Nederlandse pedagogische revolutie met eigen ogen te zien.

De methodes van Ligthart draaiden vooral om aanschouwelijk onderwijs en harmonie met de omgeving. De wereld moest naar school worden gebracht in plaats van de school naar de wereld. Stimuleren van de kinderlijke creativiteit stond voorop. Zelfs de koninklijke familie had belangstelling. In 1915 ging koningin Wilhelmina incognito op bezoek bij de school van Ligthart in de Schilderswijk. «Meisjes en jongens, de dame die naast mij staat, is jullie koningin», zo moet Ligt hart het hoge bezoek aan zijn leerlingen hebben voorgesteld. «Ik had de koningin beloofd haar een school te laten zien zoals die in werkelijkheid is, niet versierd met vlaggen en groen, niet met kinderen in hun zondagse kleren en met extra mooie strikken in het haar. En nu moeten jullie ook de koningin zien zoals ze werkelijk is, niet met een hermelijnen mantel aan en een kroon op, maar als een moeder, die net als jullie moeder op school komt om over de opvoeding van haar kind te praten» (uit: Barbara C. De Jong, Jan Ligthart, een schoolmeester-pedagoog uit de Schilderswijk).

De kinderen van de Tullinghstraat waren geïmponeerd door zoveel egalitaire ijver. Wilhelmina evengoed, blijkbaar. Ze vroeg Ligthart de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de opvoeding van Juliana. Zulks geschiedde, hoewel Ligthart toen al te ziek was om zelf voor het koninklijke klasje te gaan staan. In plaats daarvan vaardigde hij een jonge onderwijzeres af, B. Cohen Stuart, die het prinsesje samen met drie andere meisjes, gerekruteerd uit de betere patriciërsfamilies uit Den Haag, les gaf in een speciaal klasje in paleis Huis Ten Bosch. Het onderwijs was afgestemd op Ligtharts fameuze leerplan Het volle leven. Het klasje bleef tot de twaalfde verjaardag van de prinses in 1921 bestaan, hoewel Wilhelmina niet bijster verrukt moet zijn geweest van de resultaten. Zo vond ze dat de vermeende zangkwaliteiten van haar dochter achteruit holden nu ze moest zingen met de minder toonvaste dochters van niet-koninklijken bloede. De voorkeur voor alternatief onderwijs gaf Wilhelmina echter aan haar dochter door. Juliana zou als moeder ook kiezen voor een onderwijsvernieuwer, en wel voor Kees Boeke, wiens inzichten vooral leunden op die van Ligthart.

Tot zijn grote teleurstelling moest Ligthart aan het eind van zijn leven constateren dat zijn kindvriendelijke onderwijs weliswaar veel navolging kreeg, maar dat dat in de regel beperkt bleef tot de betere kringen. Voor de proletarische jeugd was zijn evangelie van «schoonheid in het onderwijs» niet weggelegd, laat staan zijn revolutionaire ideeën aangaande individualisering van het onderwijs. Een van de jonge onderwijzers die dat wel probeerden was Chris van Abkoude, die later legendarisch zou worden met kinderboeken als Kruimeltje en vooral de Pietje Bell-serie. Geïnspireerd door Ligthart besloot de Rotterdamse onderwijzer de stugge leerstof op zodanige wijze te presenteren dat kinderen spelenderwijs zouden leren. In zijn geval deed hij dat via poppenkast. Zijn collega’s op school zagen al die nieuwlichterij vertoornd aan en Van Abkoude was dan ook geen lange carrière in het onderwijs gegund. Hij emigreerde naar Amerika, waar hij zijn anti-autoritaire schelmenboeken schreef.

De economisch crisis van de jaren dertig smoorde de Nederlandse onderwijsrevolutie in de kiem. De draad kon pas na de Tweede Wereldoorlog worden opgepakt. Vanaf eind jaren vijftig, begin jaren zestig kwam het alternatieve onderwijs eindelijk op gang. Maar ook deze keer zou het niet van de grote omwenteling komen waarvan Ligthart had gedroomd. In zijn befaamde polemiek Het geminachte kind (1980) constateerde de rebelse kinderboekenschrijver Guus Kuijer dat «de eeuw van het kind» er eigenlijk alweer opzat. Alle experimenten in de richting van geïndividualiseerd onderwijs waren mislukt. Kuijer was in de jaren zestig zelf onderwijzer en maakte de ineenstorting van de experimenten van nabij mee. «Ik heb het beleefd als een ramp», zo schreef hij in Het gemin achte kind. «Niet alleen werden de pogingen om individuele voorkeuren of talenten bij kinderen op te sporen en te helpen ontwikkelen als utopisch afgedaan, de maatschappij zat immers niet te springen om egotrippers, ook de onderwijzer die op persoonlijke wijze wilde lesgeven moest het ontgelden. Je moest plotseling worden bijgeschoold op ontelbare cursussen, je moest begeleid worden door adviesdiensten die je volstouwden met hun fantasieloze stencils, je moest kortom worden gelijkgeschakeld. Het groepsgebeuren en vooral het groepsbesluit kwam geweldig in de mode en trok de scherpere kantjes van ieder individu keurig glad. En zie, hoewel niets zo kindervijandig is als het collectivisme, het zegevierde toch.»

Kuijers schotschrift leest twintig jaar na dato nog altijd als een uiterst relevante kreet uit het hart. Datgene wat hij in 1980 signaleerde, is alleen maar erger geworden, hoewel de doemstemming van de economische crisis van eind jaren zeventig, begin jaren tachtig inmiddels heeft plaatsgemaakt voor een vloedgolf van welvaart. Het geminachte kind heeft niets aan actuele betekenis ingeboet, integendeel.

«De kinderen die nu van de lagere scholen komen, zijn gebombardeerd met verwoestende informatie over de wereld der volwassenen en hun is bovendien niets wezenlijks gevraagd», aldus Kuijer. «We worden geconfronteerd met een generatie volstrekt ongelovigen, die nog maar uiterst moeizaam wijs te maken is dat niet iedereen altijd liegt.» Kuijer omschreef het onderwijs als een «breeksysteem», ongeveer zoals in de zwartgallige rockopera The Wall van Roger Waters, ook zo'n typisch jaren-tachtig-product van zwartgalligheid («Teacher, leave the kids alone») inzake onderwijskundige verhoudingen: «Je ziet aan de kinderen dat het breeksysteem bestaat, maar het is niet gemakkelijk uit te maken waar de boosdoener zit. Ik denk dat de stakkerige enkelingen die kinderen mishandelen of geestelijk kwellen, hoe bestrijdenswaard ze ook zijn, voor het systeem niet ter zake doen. En al die ouders, kleuterjuffen, onderwijzers en andere opvoeders, zitten die kindertjes te breken? Welnee, dat zijn door de bank genomen alleraardigste mensen, die zelden boos, maar wel vaak verdrietig worden. Want als ze hun ogen goed de kost geven, zien ze dat het ondanks hun goede bedoelingen toch misloopt. Kijk naar die tot het uiterste getergde kinderen op de voetbaltribunes, kijk eens rond op de mammoetscholen. Daar staan we nou met onze ruime opvattingen. Er wordt alweer om de strenge hand geroepen, omdat de chaos het gevolg van de anti-autoritaire opvoeding zou zijn. Alsof die anti-autoritaire opvoeding ooit op grote schaal is toegepast!»

In Kuijers boek klinkt de traditionele misantropie ten aanzien van de wereld van de volwassenen door die je wel bij meer befaamde kinderboekenschrijvers ziet. Niet voor niets luidt Kuijers adagium: «Grote mensen, daar kun je maar beter soep van koken.» De beste kinderboeken worden geschreven door volwassenen die zelf kind zijn gebleven, en gaarne met het kind tegen de volwassen buitenwereld samenspannen. Zie daarvoor bijvoorbeeld ook het werk van Kuijers beroemde Britse collega Roald Dahl, terwijl ook in het oeu vre van de eerder gememoreerde Van Abkoude de wereld der volwassenen nooit echt in aanlokkelijke beelden pleegt te worden gepresenteerd.

Die solidariteit met de kinderziel is anno 2001 echter ver te zoeken. Opvoeding en onderwijs gaan al lang niet meer uit van de vragen die door het kind worden gesteld. Het uitgangspunt is nu weer zeer ouderwets, bijna pre-ligthartiaans. Onderwijs wordt heden vooral weer gebruikt als een vorm van ordehandhaving. Scholen krijgen steeds meer wensenpakketten van de overheid opgelegd. Aan het kind komt men nauwelijks meer toe. Waar het nu allemaal om draait is disciplinering en vooral: presteren. Opgejaagd door de kwaliteitsrapporten voor het onderwijs in dagblad Trouw bevinden ouders van nu zich in een permanente wedloop met hun kind en zichzelf. Er moet worden gescoord. Scholen die vasthouden aan ligthartiaanse principes, zoals het Montessori-onderwijs (waarvan oprichter Maria Montessori ooit verkondigde dat de volwassenen zouden moeten worden gered via het kind) vallen in rap tempo uit de gratie. «Leerachter standen»zijn het doodvonnis voor dit soort onderwijs. Waar enerzijds ambitieuze ouders hun kind trachten op te porren, is er anderzijds de markt, die van het evangelie van Ligthart al helemaal niets moet hebben. Zulks is uiteindelijk maar contraproductief. Het gaat niet langer om bescherming van de kinderziel, er zijn computerprogrammeurs nodig, en veel ook, en vooral: snel.

Het geminachte kind van Guus Kuijer is anno 2001 het belegerde kind geworden. De druk op de jeugd om zich te conformeren aan de ratrace is de laatste jaren enorm toegenomen. De zorg voor de emotionele ontwikkeling moet het ondanks alle vrome praatjes over het sleutelen aan «emotionele intelligentie» altijd afleggen tegen meer basale waarden. De overheid beschouwt de school steeds meer als een ideaal instrument om de eisen aan het kind op te schroeven. Dat krijgt dan onder meer gestalte in de pleidooien voor een forse aanpassing van de leerplicht.

Met die leerplicht is iets vreemds aan de hand. Sinds verleden jaar zijn kinderen vanaf hun vierde jaar leerplichtig. Dat was eerder vijf jaar. Met name PvdA-aanvoerder Ad Melkert had zich daar sterk voor gemaakt. Tijdens een congres van de PvdA verleden jaar bleek er zelfs een meerderheid te vinden voor het invoeren van de leerplicht vanaf 2,5 jaar. Als dat zo doorgaat, is men straks leerplichtig vanaf de luier. Fijn voor de ouders, die dan geen dure crèche hoeven te betalen. Maar of het ook in het belang van het kind is?

Het opvallende is dat aan de andere kant van de leerplicht juist wordt gemorreld om kinderen eerder «aan de slag» te laten gaan. Staatssecretaris van Onderwijs Karin Adelmund stelde al dat het mogelijk moet zijn dat kinderen vanaf hun veertiende (dus twee jaar voor het officiële verstrijken van de leerplicht) met een speciaal contract aan het bedrijfsleven worden afgestaan. Die maatregel verraadt eerder een marktconform dan een kindconform denken.

Kinderen worden net als vroeger steeds meer als volwassenen benaderd. Ze moeten niet alleen direct aan de computer, ze worden op alle manieren geïntegreerd in de wereld van de volwassene. Zelfs farmacologisch. Het gebruik van ritalin, de prozac voor het kind, is ook in Nederland de afgelopen jaren onrustbarend toegenomen. Ritalin wordt voorgeschreven aan kinderen die gediagnosticeerd worden als «ADHD-kinderen». De afkorting staat voor attention deficit/hyperactivity disorder. Kinderen met ADHD kunnen zich moeilijk concentreren en hebben altijd overal energie voor, ze zijn erg druk en impulsief. In Nederland lijdt drie tot vijf procent van de kinderen en één procent van de volwassenen aan de ziekte. Het is daarmee een van de meest voorkomende gedragsstoornissen.

In Amerika slikt een op de zeven kinderen ritalin. Nederland volgt die trend met 22 miljoen verkochte tabletten in 1999. Van 1995 tot 1999 vertienvoudigde de afzet van ritalin in Nederland, en het eind is nog lang niet in zicht. De Gezondheidsraad is lyrisch over de behaalde resultaten, en het heeft er alle schijn van dat de ritalinconsumptie door Nederlandse kinderen binnen enkele jaren op Amerikaans niveau zal zijn gebracht. Dat betekent dat het aantal ADHD-kinderen hand over hand toeneemt. De filosofie van ritalin is dat ADHD-kinderen kampen met een biochemisch tekort in de hersenen, dat via de wonderpil kan worden aangezuiverd. Critici van deze opvatting, zoals Peter R. Breggin in zijn boek Talking back to Ritalin, stellen dat ritalin eigenlijk niet meer is dan een verkapte kinderamfetamine, die niet alleen hoogst verslavend zou werken, maar bovenal de ware oorzaken van de gedragsstoornissen van de kinderen in kwestie verdonkeremanen. Breggin staat niet bekend om zijn genuanceerde opvattingen (niet ontkend kan worden dat heel wat ADHD-kinderen baat hebben bij de ritalinkuur), maar zijn bezwaren zijn wel degelijk meer aandacht waard dan ze tot nu toe hebben gekregen.

De snelle groei van het voorschrijven van ritalin voor Nederlandse kinderen toont aan dat ook hier de grenzen tussen kind en volwassene rap worden geslecht. Kinderen lijden niet alleen aan dezelfde depressies als volwassenen, ze krijgen er ook dezelfde medicijnen voor. Toch kan onmogelijk worden volgehouden dat de snelle opmars van ADHD exclusief verband houdt met de biochemische huishouding. Er moeten ook psychosociale en culturele factoren in het spel zijn. Dat bleek bijvoorbeeld uit recent wetenschappelijk onderzoek op het platteland van Mexico. De onderzoekers gingen ter plekke op zoek naar ADHD-kinderen en moesten aan het eind van hun queeste vaststellen dat de score 0,0 was. De opmars van ADHD wordt dan ook niet alleen door radikalinski’s als Breggin gezien als een uiting van de nood van het kind in de steeds moeilijkere prestatiemaatschappij. De vraag is of ritalin niet slechts de ware oorzaken van de om zich heen slaande «gedragsstoornis» maskeert in plaats van daadwerkelijk bestrijdt.

Ook via de televisie begint de belegering van het kind serieuze vormen aan te nemen. Het is opvallend hoe snel de kindertelevisie in Nederland de afgelopen jaren van koers is veranderd. Ook hier zijn de idealen van Jan Ligthart allang ingeruild voor aanzienlijk agressievere methodes om de wereld van het kind te doen fuseren met die van de volwassene. Anti-autoritaire, aan het educatieve anarchisme van Van Abkoude en Guus Kuijer refererende kinderprogramma’s als De stratenmaker op zee-show of zelfs Ja zuster, nee zuster worden nauwelijks meer gemaakt. De commercie heeft dat soort kindertelevisie van de beeldbuis verdreven. Wat ervoor in de plaats is gekomen, is kindertelevisie die er voor alles op gericht lijkt het kind zo snel mogelijk te doen integreren in de wereld der volwassenen. Zelfs de VPRO heeft zich daar niet aan kunnen ontworstelen. De vrijzinnigen presenteren hun jeugdprogramma Villa VPRO nu ook in het overspannen, flitsende ritme van de MTV-cultuur. Traagheid is uit den boze. Alles moet zo snel mogelijk worden gepresenteerd. Maar dat is nog een verademing in vergelijking met wat andere zendgemachtigden de kleintjes voor durven schotelen. Heel bont maakt de Evangelische Omroep het met het programma Prinsen en prinsessen, een schaamteloze poging om via zang en dans kinderzieltjes te werven voor de fundamentalistische visie van Andries Knevel en de zijnen. Voor het overige wordt er vooral veel Amerikaanse en Japanse bagger over de kinderen uitgestort. Programma’s waarin de kinderwereld zelf centraal staat, zijn er maar zeer mondjesmaat. Het liefst presenteert de televisie van 2001 kinderen als kleine volwassenen die heupwiegend Tina Turner of Ricky Martin nadoen. In vergelijking met de Soundmixshow was een oude kinder-tv-hit als de Stuif es in-show met Ria Bremer een wonder van educatieve diepgang en compassie met het prive-universum van de kleinsten.

De jeugd is echter niet voor een gat te vangen. Sociologen, pedagogen en andere wetenschappers zijn nog steeds niet bekomen van de epidemische populariteit van de Japanse tekenfilmserie Dragonball Z (ook wel Pokémon) in Nederland. Vanuit het niets schoot deze bordkartonnen, statische B-productie uit Japan omhoog op de hitlijsten. De wetenschap snapte er niets van. Wat zagen die kleintjes toch in die absurde verzameling monstertjes en mutanten, waar iedere logica ver te zoeken was? Sommige waarnemers maakten melding van een soort occulte revolutie onder de kleuters, wier verzamelwoede bij het aanleggen van grote collecties Pokémon-stickers werd geanalyseerd als een verkapte knieval voor een madame Blavatski-achtige santenkraam aan psychedelische ideologieën. De werkelijke redenen van het waanzinnige succes van Pokémon is waarschijnlijk aanzienlijk prozaïscher. De wereld van Dragonball Z is voor alles volkomen absurd. Iedere logica ontbreekt in het universum van de Pokémon, behalve dat er een voortdurende strijd om de survival of the fittest aan de gang is. Pokémon is kortom een perfecte afspiegeling van de op hol geslagen, ondoorgrondelijke wereld van de volwassene zoals de kinderen van het nieuwe millennium die op zich af zien komen. Pokémon is verkapte maatschappijkritiek van het kind. Door zich massaal te storten op het meest onzinnige dat de amusementsindustrie over hen uitstort, geven de kinderen perfect aan waar de schoen wringt. Niet bij hen, maar bij ons.