Er is een fabeldier dat Bernlef heet. Zijn hele leven zal hij een wezen zijn «dat steeds begrijpt». Alleen diep in de nacht jankt hij soms even, daar een geheime pijn zijn strot toeknijpt.* Naarmate het ouder wordt, wordt het almaar productiever. Romans, essays, gedichten, verhalen… In deze jonge 21ste eeuw verschenen er al vijf boeken van zijn hand, plús een heruitgave van werk uit de vorige eeuw, waarvoor hij ook ooit al de Constantijn Huygensprijs (1984) en de P.C. Hooftprijs (1994) ontving.
Bernlef dus, voorheen J. Bernlef. In zijn nieuwe roman verkent hij de krochten van het geheugen, en onderzoekt hij wat bestendigt en wat verdwijnt. De toon van de verteller is bespiegelend, filosofisch en berustend. Tegelijkertijd vertelt hij een spannend verhaal in een prikkelende dosering. Deze combinatie, van verstild inzicht en meeslepend verteltempo, pakt overrompelend uit. Er moet hard gewerkt zijn om zo’n indruk van achte loosheid en puurheid te bewerkstelligen. Iedere mogelijke vervuiling, in de zin van verbindende zinnetjes, loze dialogen, gewrochte constructies, is uit de vertelling gezeefd. Het grote wonder van deze ernstige roman is zijn natuurlijke lichtvoetigheid.
Stijn Bekkering krijgt kort na elkaar twee heftige gevallen van verlies en verdwijning te verwerken. Eerst ontwaakt hij uit een coma, om te horen dat zijn vrouw hun auto-ongeluk niet heeft overleefd en zelfs reeds is begraven. Daarna is zijn zoon met de noorderzon vertrokken, met achterlating van vrouw en kind. Voor Bekkering aanleiding zijn leven opnieuw te bezien, de band met zijn vrouw en met zijn zoon te overdenken, en daarover te praten met de andere achtergeblevenen: zijn schoondochter en zijn kleinzoon.
«Alleen zo kan ik vertellen…», denkt Bekkering, en «zo» is: van het een naar het ander, sprongsgewijs, in fragmenten. Bijna ieder hoofdstuk begint met een weerbericht, het eeuwige houvast in dit bestaan. «De chronologie van een leven is net zoiets als een weerbericht: ze lijkt feitelijk, zakelijk. Zo en niet anders. Van daar naar daar, eerst dit toen dat. Maar mijn herinneringen eraan lijken meer op die grillige winden die in de stratosfeer tegen elkaar in draaien.»
In losse tekstblokken en kleine hoofdstukken, verspringend van nu naar toen, en van hier naar daar, wordt een portret van een huwelijk geschilderd. Van twee huwelijken eigenlijk, want langzaam komt Bekkering achter het geheime leven van zijn zoon. Waar hijzelf de ingesleten gewoontes en rituelen van het oude huwelijk koestert («Je weet wat ze zeggen gaat en verheugt je als ze dat ook inderdaad zegt. Stopwoordjes, grapjes die niemand anders begreep. Allemaal gewoontes ja. Maar pas achteraf besef je hoe wezenlijk ze zijn»), heeft zijn in-brave zoon zich laten overvallen door een passionele verliefdheid.
Opeens lag deze keurige makelaar op de vloer van het huis dat hij dacht te kunnen slijten aan een cliënte. Samen met die cliënte dus. «Het was passie, iets als een lawine; het sleurt je mee en als je bij je positieven komt begrijp je niet wat je overkomen is. Als je eraan terugdenkt is er eigenlijk niets. Alsof je in die tijd samenviel met je lichaam, alleen maar lichaam was», krijgt zijn vader achteraf uitgelegd.
Dat het leven zo’n banale wending kan nemen, ten koste van zoveel verdriet van anderen, wil er niet echt in bij Bekkering. Tegelijkertijd blijkt echter ook hij, zonder het zelf misschien te beseffen, ontvankelijk voor de verleiding in de voet sporen van zijn zoon in een heel nieuw leven te stappen, aan het andere eind van de wereld.
Met Buiten is het maandag schreef Bernlef een ode aan het geheugen. Zonder herinneringen kun je niet leven, vindt Bekkering. «Als iemand er niet meer is, zijn herinneringen het enige wat je hebt. Dan koester je die, je probeert ze voor uitsterven te behoeden.» Het symbolische gegeven dat hij zijn geld verdient als opkoper van afgedankte inboedels en allerhande spullen die ooit door hun eigenaren werden gekoesterd, zet zijn verzet tegen de definitief verleden tijd in een mooi weemoedig licht. Dat wat bestendigt is uiteindelijk niet iemands kleding die een tweedehands bestaan tegemoet gaat, maar de herinnering aan de sproeten op de schouder van die persoon. Gekleurd door de spijt die sproeten nooit geteld te hebben.
Soms zou je ook schrijvers een tweede leven gunnen. Om die vreemde naam — Bernlef? Hoe zeg je? Is het een Zweed? — fris op de tong te laten proeven. Om vanuit het niets op één in alle boekentoptienen te verschijnen en die vage kitschlectuur van Jens Christian Gröndahl ver achter zich te laten. Om helemaal opnieuw een lezerspubliek versteld te doen staan, met een wondermooie roman als Buiten is het maandag.

(*met dank aan «Het Komrij-wezen» uit Fabeldieren van Gerrit Komrij)