Op 20 maart 1991 hield een politieauto halt voor het huis van Richard Klinkhamer in Oost-Groningen. De 54-jarige schrijver werd voor verhoor meegenomen naar het bureau in Finsterwolde. Anderhalve maand daarvoor had hij zijn 44-jarige vrouw Hannie als vermist opgegeven, sindsdien was er niets meer van haar vernomen. De bewoners van de Ganzendijk wisten het zeker: de excentrieke oud-legionair moest zijn vrouw hebben vermoord. Na een rondgang langs buren en kennissen van het echtpaar kwamen de rechercheurs tot de conclusie dat Klinkhamer waarschijnlijk bij de verdwijning betrokken was. Terwijl hij 47 uur lang werd ondervraagd («een poging om een brandkast uit 1937 met een breekijzer te openen», zo zei hij zelf), doorzochten politiemannen zijn huis en tuin met speurhonden. Sporen van een misdrijf vonden ze niet, wel namen ze goederen in beslag, onder meer een gehaktmolen, een vleeshakbijl en vleeshaken. Klinkhamer had in de jaren vijftig en zestig in Amsterdam als slager gewerkt en slachtte nog regelmatig een schaap voor eigen consumptie.
De gehaktmolen zou een eigen leven gaan leiden. Het gerucht ging dat Klinkhamer zijn vrouw tot gehakt had vermalen; haar botten zou hij in zijn kunstobjecten in de tuin hebben verwerkt. Eens te meer een bewijs van de achterlijkheid van de Groningers, vond Klinkhamer. Voor de camera van Crime Time zei hij: «Als je een heel persoon door een gehaktmolen draait, ben je twee dagen bezig, en dan mag je met je arm in het gips de volgende dag.» Hij besloot het nieuwe boek waar hij dat voorjaar aan begon Woensdag gehaktdag te noemen. (Zijn vrouw was op een woensdag verdwenen.) «Een vondst», meende hij.
Woensdag gehaktdag: het vlees moest woord worden. Twee jaar lang zou Klinkhamer aan de eerste versie van het boek werken. Vaak rookte hij eerst een joint voor hij aan zijn bureau ging zitten. Het boek werd een weefsel van waarheid, gerucht en fantasie. Een macaber spel dat de schrijver speelde met het noodlot, de autoriteiten, de toekomstige lezers. Een van de scenarios die hij in zijn boek presenteerde, was dat hij zijn vrouw in stukjes aan de meeuwen had gevoerd, een verwijzing naar het verhaal Gevederde vrienden van Jan Wolkers.
«Het heeft niets met sensatielust of geilheid te maken», zei hij destijds. «Ik heb ook geen pulp, maar literatuur geschreven. Ik denk dat ik mijn ervaringen op de een of andere manier toch kwijt moet. Toegegeven, esthetisch is het niet, maar ik heb met niemand iets te maken.» Zoals wel vaker in zijn leven had de werkelijkheid een krachtige impuls tot schrijven gegeven. Maar dat verklaart niet alles. Waar kwam de drang vandaan om jarenlang aan Woensdag gehaktdag te blijven werken?
Het boek was geen biecht, schreef hij, en ook geen apologie. «Voor mijn daden leg ik geen verantwoording af. Ik zou niet weten tegenover wie.» Maar waarom dan toch schrijven? «Tot nu toe schreef ik om niet kapot te gaan, niet om iemand te behagen. Het schrijven was voor mij een strijd, een gevecht tegen de eenzaamheid, tegen de wanhoop, tegen het schuldgevoel.» Het schrijven en het steeds herschrijven van Woensdag gehaktdag lijkt de verwerking van een trauma. De daad raakt ten slotte zijn tastbare verschrikking kwijt, wordt tot fictie gemaakt en is dan alleen nog een half vergeten nachtmerrie. Het schrijven als ontsnapping.
Een journalist schreef dat Klinkhamer met zijn boek probeerde «de verdachtmakingen van zich af te schudden» door de vermoedens van de plaatselijke politie tot fictie om te werken: «Juist door het publiceren van deze roman wilde hij bewijzen onschuldig te zijn. Een schuldige maakt liever geen slapende honden wakker, moet Klinkhamer hebben gedacht.» Wat tegen deze redenering pleit, is de dubbelzinnigheid van het boek, en ook van Klinkhamers uitspraken in de media. Een verdachte die de twijfel cultiveert rond zijn zaak, die zelfs op het randje van een bekentenis balanceert, is met alles bezig behalve «verdachtmakingen afschudden».
Er waren tegenstrijdige krachten in het spel, die Woensdag gehaktdag tot zon merkwaardig boek maken: willen bekennen om er vanaf te zijn, om voortaan zonder dreiging te leven en van de nachtmerries verlost te zijn. Aan de andere kant niet kúnnen bekennen omdat je jezelf ook niet in de gevangenis wilt terugvinden. Het meest eenvou dige antwoord op de vraag waarom hij het boek schreef is: omdat hij nu eenmaal schrijver was en als schrijver zijn materiaal uit de werkelijkheid haalde. Schrijven was zijn eerste natuur geworden. In het begin wist hij waarschijnlijk nog niet dat het een boek zou worden, maar naarmate de bizarre plot zich verder ontwikkelde, drong het idee van Woensdag gehaktdag zich aan hem op. Hier móest hij gebruik van maken.
Klinkhamer stuurde Woensdag gehaktdag naar zon negen uitgevers, maar niemand wilde het hebben. Niettemin werd het boek, dat tot op heden ongepubliceerd is gebleven, zijn bekendste. Een klein deel ervan kwam wel in de openbaarheid: op de radio las hij een aantal fragmenten voor en na zijn arrestatie op 3 februari 2000 werd er in allerlei artikelen uit geciteerd. Vanaf 1992 bracht Klink hamer in ieder interview zijn boek ter sprake, in de hoop dat een uitgever interesse zou krijgen.
Woensdag gehaktdag kon niet echt worden afgerond zolang de verwikkelingen in de werkelijkheid nog niet waren voltooid. Het boek wachtte op de arrestatie van de schrijver. Pas in de gevangenis zou Klinkhamer erin slagen om het een min of meer definitieve vorm te geven. Toen uitgeverij Donker in 2000 openlijk belangstelling toonde voor het manuscript stak er een storm van protest op. Het werd immoreel geacht dat uitgever en auteur geld zouden verdienen aan een misdrijf. Woensdag gehaktdag groeide uit tot een mythisch boek, door niemand gelezen en door iedereen afgekeurd.
Jean-Paul Sartre heeft in zijn boek over de schrijver Jean Genet opgemerkt dat op een amorele wijze schrijven over een misdaad misdadiger is dan het werkelijk begaan ervan. Want een boek kan de geest van de lezer met misdadigheid besmetten. Sartre: «Het boek, het corpus delicti, dient net als hijzelf vervolgd te worden, en verboden.»
Woensdag gehaktdag was een besmettelijk boek. Door dat boek te schrijven en door interviews te geven, verrichtte, of beter gezegd herhaalde Klinkhamer zijn misdaad in het openbaar, onder de ogen van het publiek en de autoriteiten en die openbaarmaking werd bijna als misdadiger dan de misdaad zelf ervaren. Het was een schandaal, en men wist niet goed hoe erop te reageren. Het gedrag van de hoofdpersoon was irrationeel, onbegrijpelijk. Schaamte, spijt, angst om betrapt te worden, dat alles ontbrak bij Klink hamer, of leek te ontbreken. Een «verklaring» van zijn gedrag kon niet worden gegeven, zo uitzonderlijk was zijn geval. «Begrijpelijk» is de moordenaar die schrijft terwijl hij op zijn proces wacht: hij wil zichzelf vrijpleiten, of zichzelf rechtvaardigen, of boete doen. Maar de moor denaar die zijn daad in zijn werk tegelijkertijd onthult en verhult?
Klinkhamer verscheurde de esthetische sluier. Hij trad in het gebied van het lelijke, het gruwelijke, het onherberg zame. Het resultaat van die grensoverschrijding, Woensdag gehaktdag, kon door hen die binnen de grenzen stonden begrijpelijkerwijs alleen met «slechte smaak», «moreel verval» en «onmenselijkheid» geassocieerd worden. Met zijn boek, met het concept van zijn boek, had hij zichzelf buiten de orde geplaatst, van de maatschappij en van de literatuur.
De bekentenis is wezenlijk voor alle romantische, autobiografische literatuur. Er bestaan criminele bekentenissen in literaire vorm, in de gevangenis opgeschreven. Een voorbeeld: de memoires van de Fransman Lacenaire. Uitzonderlijk echter is de schrijver die (nog voor de arrestatie heeft plaatsgevonden) in zijn manuscript wil bekennen, en tegelijk ook niet wil bekennen, dat hij een moord heeft gepleegd. Het lijkt een verhaal van Edgar Allan Poe, of van Auguste Villiers de lIsle-Adam.
In de laatste twee decennia van de negentiende eeuw, het tijdperk van de zwarte romantiek, had de schrijver Klink hamer zeker een plaats gevonden in de literatuur. De kunstenaars van toen, met hun voorliefde voor het fantas tische, decadente en gruwelijke, hadden hem wellicht opgenomen in het duistere pantheon waar schrijvers als Markies de Sade en Lord Byron resideerden. Het cliché van de kunstenaar als misdadiger, als de outsider die in zijn leven en in zijn werk de burgerlijke moraal aan zijn laars lapt, bezat toen nog de aantrekkingskracht van een radicaal en nieuw imago.
In de twintigste eeuw haalde Jean-Paul Sartre de schrijvende misdadiger het existentialistische kamp binnen. De schrijver, dief en bajesklant Jean Genet werd door Sartre uitverkoren tot verpersoonlijking van het existentialistische kernidee: dat de mens zichzelf kiest in een wereld die hem vreemd is, te midden van de anderen die vreemden blijven. Sartre wilde het publiek doen geloven dat Genet zijn weg zelf gekozen had, en veronachtzaamde daarom de rol die de omstandigheden hadden gespeeld in zijn leven.
In De heilige Genet (1952) schrijft Sartre: «Iemand die door de samenleving wordt buitengesloten probeert op slinkse wijze de wereld te ontkennen die hem ontkent, en de mensheid symbolisch te vermoorden.» Die symbolische moord pleegde Genet in zijn romans. Genets literaire verheerlijking van misdaad en misdadigers was, wat Sartre betreft, veel effectiever dan de diefstalletjes die de schrijver op zijn geweten had: de diefstal benadeelt een enkeling, het boek treft een publiek. Daarom noemde Sartre het kunstwerk «een gedroomde moord»: de literaire moord dringt als een droom het bewustzijn van de «nette mensen» binnen. Door te schrijven besmette Genet het bewustzijn van de anderen met misdadigheid.
In zijn studie van Genet lokaliseerde Sartre, dacht hij, het essentiële verband tussen schrijver en misdadiger in de schrijver die misdaden pleegt door louter te schrijven. De grotendeels symbolische identificatie van de negentiende-eeuwse kunstenaars werd dus vervangen door een gelijkstelling: de kunstenaar is een misdadiger, althans, in het uitzonderlijke en voorbeeldige geval van Genet.
Genet was ook niet ontslagen van verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn werk, omdat het «maar» literatuur zou zijn wat hij bedreef. Sartre schreef: «Het zou de grootste eer zijn die men hem kon bewijzen, als hij gevangen werd gezet wegens aanzetting tot moord: iedereen zou dan duidelijk merken dat zijn literaire scheppingen een werkelijke daad zijn en dat zij onze samenleving tot in haar fundamenten ondermijnen.» Genets «heilige lijdensweg» zou pas voltooid zijn als hij vanwege zijn werken veroordeeld zou worden. Dat het niet tot die voltooiing kwam was de schuld van de samenleving, die de schrijver eerde om zijn talent, maar de ondermijnende kwaliteit van zijn werk simpelweg afkeurde of negeerde. De samenleving maakte hem onschadelijk door hem tot de literatuur te rekenen in plaats van tot de criminaliteit.
Zo bleef zelfs Genet in de houdgreep van de bourgeoisie. Sinds de negentiende eeuw tolereert die de rebellie van de kunstenaar, wijst hem een plaats om de regels te doorbreken, zodat elders de regels gehandhaafd kunnen blijven. Alle strategieën van de kunstenaar om uit die houdgreep te breken, door zichzelf tot misdadiger uit te roepen, of door zijn kunst als misdadig te definiëren, zijn tot mislukken gedoemd. Die strategieën berusten namelijk op een romantisch verzinsel: dat de kunstenaar en de misdadiger in essentie iets gemeen zouden hebben.
In symbolische zin is elke schrijver die bestaande personen als grondstof gebruikt voor zijn personages een soort moordenaar. Maar wanneer is een schrijver echt gevaarlijk? Als de symbolische moordenaar een echte moordenaar wordt?
Richard Klinkhamer is niet de eerste schrijvende moordenaar in Nederland. De eerste was Johannes Bartholomeus Ferdinandus van Goch. Deze Amsterdamse broodschrijver stak in 1775 zijn ex-vriendin Anna Smitshuizen neer. Er volgden anderen: in 1921 pleegde de historicus en schrijver Johan Brouwer samen met zijn broer een moord op een chanteur. Seriemoordenaar Hans van Z., in 1998 overleden, kreeg in 1967 levenslang voor vier moorden. Van Z. begon in de gevangenis gedichten te schrijven. In juni 2003 haalde de 68-jarige Otto Veenhoven de pers, omdat hij in zijn boek Sunny Home bekende dat hij in 1955 zijn stiefvader om het leven had gebracht.
Dan de dichter Gerrit Achterberg. Zijn biograaf Wim Hazeu verzet zich tegen de opvatting dat Achterberg de «peetvader» van de Nederlandse daderliteratuur zou zijn: «Hij was in feite een psychopaat. Hij had wel regels als Ik heb een vrouw vermoord, maar dat is wel heel erg ver verwijderd van zaken als die van Klinkhamer.»
Toch blijft Achterberg de beroemdste Nederlandse schrijvende moordenaar. In december 1937 (het geboortejaar van Klinkhamer) schoot hij met een Browning-revolver in Utrecht zijn hospita Roel van Es dood en verwondde haar zestienjarige dochter aan de hals. Hij werd enkele jaren «ter beschikking gesteld» in het «psychopatenasiel» Avereest. Hazeu vertelt in zijn biografie dat ook vóór de moord het thema van de verloren of dode geliefde, waarmee de dichter één wil worden, in de gedichten voorkwam. Dat hoeft niet als een vooraankondiging gezien te worden, meent de biograaf.
Dostojevskis Raskolnikov-figuur heeft Achterberg niet onberoerd gelaten. En Klinkhamer heeft Misdaad en straf (1867) driemaal gelezen: in 1965, 1985 en in 2000, in de gevangenis, «vooral de laatste keer met echte interesse». Waarom toch zou die roman het lijfboek zijn van bijna alle schrijvers die doodslag hebben begaan of een moord hebben gepleegd? Misschien omdat de moord van de student Raskolnikov die voor zijn persoonlijke grootheid het bewijs moet leveren lijkt op het kunstwerk, opgevat als uitdrukking van een grote persoonlijkheid. Het is niet zomaar een moord, maar een «kunstzinnige», zelfs «filosofische» moord die «ergens voor staat» waarbij men vaak vergeet dat in Dostojevskis boek hooggestemde intenties botsen op de smerige realiteit.
Immers, Raskolnikov wil bewijzen dat hij een groot man is, een Napoleon gelijk, door buiten de wet en de moraal te treden en een daad van formaat te stellen. Maar wat doet hij? Hij slaat een oude woekeraarster de schedel in en neemt dan in paniek ook het leven van haar halfzuster. Raskolnikov wordt niet tot een titaan door zijn daad; zijn daad reduceert hem tot een miserabel mens. Bepaald geen rolmodel voor de «filosofische» moordenaar. Tijdens zijn daad verliest hij bijkans zijn verstand; alleen ervoor en erna, door wroeging gekweld, geeft hij blijk van zijn vermogen tot reflectie.
In de werkelijkheid komen intellectuele moordenaars als Raskolnikov heel zelden voor. De meeste moorden worden onder dwang gepleegd: de dwang der omstandigheden of de innerlijke dwang van een stoornis. Dat laatste geldt voor Achterberg. In het geval van Klinkhamer waren de omstandigheden cruciaal. Daarbij viel hij terug op zijn instincten. Na zijn daad ontwaakte de schrijver weer, en daarmee de intellectuele reflectie.
Wie schrijft na een misdaad begaan te hebben, maakt zichzelf hoe dan ook verdacht. Hij getuigt van redelijkheid en zelfbewustzijn; hij beseft dat het ook anders had kunnen lopen. Zo lijkt in retrospectief ook de daad die in een roes werd gepleegd het gevolg van een vrije keuze. Wie schrijft, is in staat de factoren te wegen die meespeelden in het delict, en hij kan besluiten welk verhaal hij aan de buitenwereld zal presenteren. De luciditeit van de schrijvende moordenaar is fascinerender dan het delict dat hij heeft begaan. En het is vooral die luciditeit waardoor Richard Klinkhamer de gemoederen zo blijft bezighouden. Het blijft van belang te beseffen dat die luciditeit voor rekening komt van de schrijver, niet van de dader.
Voor de nabestaanden van een misdaadslachtoffer zijn het plegen van een moord en vervolgens daarover schrijven daden van dezelfde orde: even verwerpelijk, even crimineel. Dat daad en dader vereeuwigd worden, terwijl het slacht offer in vergetelheid wegzinkt, betekent voor hen de absolute onrechtvaardigheid. En dat is niet onbegrijpelijk. Iemand verliezen door een moord is moeilijk te aanvaar den; een literaire rechtvaardiging klinkt dan als een pijnlijke bagatellisering van dat verlies. Neem Achterbergs reactie op de vraag of hij geen deernis had met de dochter van de dode hospita: «Maar ik heb toch vijf gedichten over haar geschreven?»
Het aantal schrijvers die toevallig misdadiger waren, of werden, valt statistisch te verwaarlozen: tussen de ene en de andere hoedanigheid bestaat geen essentieel verband. Ze schreven niet omdat ze een misdadige natuur hadden, maar omdat ze nu eenmaal moesten schrijven, zoals Klinkhamer. Je kunt hoogstens stellen dat de misdadige schrijver twee voordelen heeft: volop materiaal om over te schrijven, en als hij gevangen zit een zee van tijd.
Dit artikel is een bewerking van een aantal hoofdstukken uit het boek Klinkhamer: Een leven tussen woord en moord van Martijn Meijer (De Prom, 256 blz., € 17,50)