Stalin schreef regelmatig notities en brieven aan partij- en regeringsfunctionarissen. Ook beantwoordde hij vaak brieven van gewone Russen. Enkele daarvan werden tijdens zijn leven gepubliceerd, andere zijn opgenomen in zijn verzameld werk, waarvan het eerste deel in 1946 verscheen. Maar de vertrouwelijke correspondentie met leden van het politbureau over actuele problemen bleef achter slot en grendel. In de jaren voor zijn dood woonde en werkte Stalin vaak maandenlang in zijn datsja in Koentsevo, even buiten Moskou. In de zomer en herfst ging hij naar een van zijn buitenverblijven aan de Zwarte Zee. De Sovjetunie werd toen voor langere perioden geregeerd per schriftelijke instructie.
Dat de brieven die Stalin tussen 1925 en 1936 aan Molotov schreef bewaard zijn gebleven, is uitsluitend te danken aan de laatste. In 1969 droeg Molotov ze over aan het centrale partijarchief. Hun correspondentie van na 1936, uit de periode van de grote zuiveringen en de daaropvolgende jaren dus, kwam echter niet in het archief terecht. Deze brieven zouden een ander licht op Stalin en Molotov hebben geworpen. Schreven ze elkaar tot 1936 vooral over de staalproduktie en de hoeveelheid graan die de staat diende aan te kopen, nadien was hun voornaamste kopzorg hoe ze tegenstanders die nog maar kort daarvoor hun collega’s waren geweest, fysiek konden uitschakelen.
TIJDENS ZIJN dertigjarige bewind schreef Stalin duizenden brieven aan collega’s. Slechts een klein deel is daarvan bewaard gebleven. Uit de gepubliceerde brieven aan Molotov, Kirov, Gorki en Kalinin komt de dictator naar voren als een man met organisatorisch talent en, bij tijd en wijle, gevoel voor humor. Toen hij nog op goede voet met hen stond, schreef hij ook aan Boecharin, Rykov, Zinovjev en andere leden van het politbureau die later op zijn bevel de dood in zouden worden gedreven. De geheime dienst vond deze brieven bij hun arrestatie, en retourneerde ze aan Stalin. Zo kon hij besluiten welke er vernietigd en welke er in zijn persoonlijke archief opgeborgen moesten worden.
Stalin heeft zich tot op het laatst bekommerd om zijn reputatie bij het nageslacht. Dat blijkt ook uit de architectonische en industriele projecten die hij lanceerde. Hij was er verder van overtuigd dat zijn manuscripten, aantekeningen, orders en instructies even grondig zouden worden nageplozen als de manuscripten van Marx, Engels en Lenin. Een aantal officiele documenten - waaronder het orgineel van het pact tussen Duitsland en de Sovjetunie van augustus 1939 met alle geheime protocollen en kaarten - liet hij opbergen in een apart, diep geheim archief van het politbureau. Toegang hadden alleen de hoogste leiders in Moskou. Zijn persoonlijke papieren, brieven van collega’s, rapporten van gehei me diensten en tal van andere documenten die enkel voor zijn ogen waren bestemd, bewaarde hij in kluizen in een van zijn studeerkamers in het Kremlin, in zijn datsja of in zijn zomerverblijven in het zuiden. Zelfs zijn persoonlijk secretaris had geen toegang tot deze safes; Stalin droeg de sleutels ervan altijd bij zich.
Onmiddellijk na Stalins dood op 5 maart 1953, werden zijn kantoor en appartement in het Kremlin afgesloten en onder bewaking gesteld. Niemand twijfelde eraan dat de studeerkamer, evenals Lenins kantoor in het Kremlin, een museum zou worden. Vanuit dit vertrek was de Sovjetunie tientallen jaren geregeerd, zoals in allerlei memoires is beschreven. Volgens maarschalk Zjoekov was het een ruim, redelijk licht vertrek, met eikehouten lambrizering: ‘De lange tafel was bedekt met een zwaar groen kleed. Aan de wanden hingen portretten van Marx, Engels en Lenin. (…) Achterin de studeerkamer, naast een gesloten raam, stond Stalins bureau, eeuwig en altijd onder documenten, papieren en kaarten bedolven. Op dit bureau stond ook een hoge-frequentietelefoon en een interne Kremlin-telefoon, met daarnaast een bergje scherpgeslepen kleurpotloden. Gewoonlijk schreef Stalin zijn notities met blauw potlood. Hij schreef snel, met vaste hand en goed leesbaar. Je kwam de studeerkamer binnen via het kantoor van Poskrebysjev en een kleinere ruimte van de chef lijfwacht van de opperbevelhebber. Achter de studeerkamer was een toilet.’
REEDS VOORDAT Stalin op 9 maart ter aarde werd besteld, was het wetenschappelijk bureau van de partij omgedoopt van het Marx-Engels-Lenin-instituut in het Marx- Engels-Lenin-Stalin-instituut. Een speciale staatscommissie van medewerkers van het instituut en prominente leden van het Centraal Comite werd belast met het archiveren en toegankelijk maken van het persoonlijke archief. Maar toen de commissie leden twee dagen later in Stalins studeerkamer in het Kremlin arriveerden, merkten ze dat zowel de grote kluis als het bureau ontruimd waren.
Direct na de begrafenis deden er al geruchten de ronde over de mysterieuze verdwijning van Stalins archieven, maar van officiele zijde is er nooit opheldering gekomen. In 1955 was het plan om van Stalins studeerkamer een museum te maken van de baan. Toen het vertrek werd ontruimd, kwamen er enkele aan Stalin geadresseerde brieven te voorschijn. Een was van Lenin en dateerde van 5 maart 1923. Het was de brief waarin de grote leider eiste dat Stalin zijn excuses zou aanbieden voor de grofheid waarmee hij Kroepskaja had bejegend. In zijn geheime toespraak over persoonsverheerlijking van februari 1956 zou Chroesjtsjov deze brief een ‘recente ontdekking’ noemen. Een tweede brief, eindigend met de zin: ‘Koba (Stalins koosnaam in de partij - zm) waarvoor heb je mijn dood nodig?’, was van Boecharin. Hij had deze brief geschreven op 14 maart 1938 in de Loebjanka-gevangenis, de dag voordat hij werd doodgeschoten. Delen van deze brief werden later in biografieen over Boecharin gepubliceerd. Een derde brief was een persoonlijk kattebelletje van maarschalk Tito uit 1950. Het luidde: ‘Als je niet ophoudt (om moordenaars op me af te sturen), zal ik een man naar Moskou sturen, en een tweede zal niet nodig zijn.’
Stalins dochter Svetlana Alliloejeva was de eerste die in het openbaar gewag maakte van het feit dat er eigendommen van haar vader waren verdwenen. In Twintig brieven aan een vriend heeft ze het over zijn studeerkamers in zijn datsja. Dit buitenhuis telde verschillende identiek ingerichte studeerkamers; uit voorzorg voor een moordaanslag sliep en werkte Stalin iedere dag in een ander vertrek. In elk van deze kamers stond, aldus Svetlana, een grote tafel overladen met boeken, kranten en papieren, een bed en een kachel. Stalin zat graag bij het vuur en sliep in de kamer waarin hij werkte. De dag na zijn dood en zelfs nog voor de begrafenis speelden er zich volgens de dochter vreemde taferelen af in het huis in Koentsevo: ‘Beria riep alle huisgenoten, bedienden en lijfwachten bijeen. Ze kregen te horen dat alle bezittingen van mijn vader onmiddellijk moesten worden verhuisd - niemand wist waarheen - en dat iedereen het pand diende te verlaten… Mannen en vrouwen die er geen benul van hadden wat er gaande was en die in een shocktoestand verkeerden, begonnen mijn vaders bezittingen, zijn boeken, meubels en porselein te verslepen en onder tranen in vrachtwagens te laden. Alles werd gebracht naar een van de vele pakhuizen van de geheime dienst.’
DMITRI VOLKOGONOV was de eerste die onthulde dat er ook spullen uit Stalins studeerkamer in het Kremlin waren verdwenen. Zijn in 1989 verschenen biografie is de meest recente en gedetailleerde studie over Stalin. Hij was de eerste biograaf die inzage kreeg in de geheime archieven van het Centraal Comite van de CPSU. Stalin, zo schrijft Volkogonov, maakte ondanks zijn uitzonderlijk goede geheugen aantekeningen bij vergaderingen van het politbureau. Hij had daarvoor een speciaal notitieboek. Tevens bewaarde hij persoonlijke brieven, niet alleen van Lenin maar ook van Zinovjev, Kamenev en zelfs van Trotski. ‘Stalin placht documenten die een speciale betekenis voor hem hadden te bewaren.’
Maar ook Volkogonov heeft de notitieboeken noch de brieven kunnen vinden: ‘Toen de kluis officieel werd geopend, bleek deze, op het partijboekje van de eigenaar en wat onbelangrijke papieren na, leeg te zijn.’ Volkogonov meent dat het Beria was die Stalins persoonlijke archieven vernietigde. En Beria zou dit al hebben gedaan voordat zijn baas de laatste adem uitblies. Terwijl de artsen Stalins leven trachtten te redden en alle collega’s van Beria rond het bed stonden, zou Beria haasje-repje naar het Kremlin zijn gegaan. ‘Zijn gehaaste afreis naar het Kremlin betekent wellicht dat hij bepaalde documenten uit Stalins kluis wilde halen, documenten bijvoorbeeld met instructies omtrent zijn eigen positie, een soort testament, opgesteld toen Stalin nog hij zinnen was en dat niet zo eenvoudig te betwisten zou zijn.’
Volkogonov komt in zijn boek herhaaldelijk op deze theorie over de lotgevallen van Stalins archieven terug. Maar welbeschouwd is zijn hypothese hoogst onwaarschijnlijk. In de dagen dat Stalin op sterven lag, was Beria al lang niet meer de almachtige chef van de geheime dienst. Zijn protege Victor Abakoemov was als minister van Staatsveiligheid in 1952 gearresteerd en vervangen door Semjon Ignatjev, een beschermeling van Zjdanov. Ignatjev was direct verantwoording verschuldigd aan Stalin. Naast Abakoemov waren er nog meer van Beria’s mannen uit de veiligheidsorganen gezuiverd. Vooral in Georgie werden velen gearresteerd. Met het ‘dokterskomplot’ en de ‘zionistische samenzwering’ was er vanaf eind 1952 een nieuwe golf van repressie over het land gegaan, en deze had zich onafhankelijk van Beria voltrokken. Sterker nog, als iemand die ‘vijanden in het Kremlin had gehaald’ zou Beria er zelf het eerste slachtoffer van worden.
De directe baas van de persoonlijke garde en van de secretarissen was Stalin. Ondanks zijn maarschalksrang werd Beria vanaf 1952 onderworpen aan een ‘persoonlijk onderzoek’ - ofte wel gefouilleerd - telkens wanneer hij Stalin bezocht. Dit maakte hem razend. Gewoonlijk werden de hoogste militairen niet gefouilleerd: hun verzekering dat ze geen wapens bij zich droegen, was afdoende. Beria had, kortom, Stalins studeerkamer in het Kremlin helemaal niet binnen kunnen komen. En had hij dat wel gekund, dan zou hij het waarschijnlijk niet hebben gedurfd.
NIET ALLEEN BERIA maar ook de andere leden van Stalins oude garde waren begin 1953 uit de gratie geraakt. Op het negentiende partijcongres van oktober 1952 was besloten het politbureau te vervangen door een klein, select bureau van het presidium van het Centraal Comite van de CPSU. Molotov, Vorosjilov, Kaganovitsj en Mikojan maakten daar geen deel van uit. Het nieuwe orgaan bestond uit vijf man: Stalin, Malenkov, Beria, Chroestjsjov en Boelganin. Indien Stalins ouwe getrouwen, Beria incluis, hun macht wilden behouden, dan was het allereerst zaak om de hoogste organen van partij en regering te reorganiseren - niet om Stalin papieren te vernietigen. Hadden ze de macht eenmaal in handen, dan konden ze in alle rust en, belangrijker nog, gezamenlijk overwegen wat hen verder te doen stond. Alleen door gezamenlijk optreden konden ze verhinderen dat hun aandeel in Stalins misdaden bekend zou worden. Na Stalins dood vormden Beria en Malenkov het tweemanschap dat het land runde. In deze positie konden ze met Stalins archieven doen wat ze wilden.
Het lijdt niettemin geen twijfel dat noch Beria noch de overige leden van Stalins po litbureau er belang bij hadden zijn archieven intact te laten. Er zou een testament in kunnen worden gevonden en, belangrijker nog, in de archieven lagen hun persoonlijke brieven en rapporten, waarin ze niet alleen anderen maar ook elkaar verdacht hadden gemaakt.
MAAR VERMOEDELIJK ging het gecompliceerder in zijn werk. In de jaren zestig leerden mijn broer Roy en ik Aleksandr Sergejevitsj Snegov en Olga Grigorjeva Sjatoenovskaja kennen. Zij hadden een geloofwaardiger verhaal over de vernietiging van Stalins archieven. Snegov was vanaf de jaren twintig bevriend geweest met Chroesjtsjov. In de jaren dertig was hij als partijfunctionaris in de Transkaukasische republieken gearresteerd en naar Kolyma gestuurd. In 1953 werd hij vrijgelaten om in Moskou te getuigen in de zaak tegen Beria, die hij eveneens had gekend.
In het jaar daarop benoemde Chroesjtsjov hem tot politiek directeur van de werkkampen. Later werd hij betrokken bij de voorbereidingen van de geheime toespraak op het twintigste partijcongres over Stalins misdaden. Op het moment dat mijn broer en ik hem leerden kennen, was Snegov gepensioneerd en bereid zijn herinneringen met ons te delen. Sjatoenovskaja op haar beurt had sinds de commune van Bakoe in 1918 veel met Mikojan samengewerkt en was goed bevriend met hem geweest. In 1954 werd ze aangesteld als vice- voorzitter van de speciale onderzoekscommissie van het Centraal Comite naar de moord op Kirov in 1934.
Op basis van wat ze van Chroesjtsjov en Mikojan hadden gehoord, meenden Snegov en Sjatoenovskaja dat het besluit om Stalins papieren te vernietigen door zijn naaste medewerkers gezamenlijk was genomen. Dit zou gebeurd zijn op de avond van 5 maart 1953, direct na een vergadering in het Kremlin van het kleine ‘bestuurscomite’ van de partij en regering. Beria, Malenkov, Molotov, Mikojan, Kaganovitsj, Chroesjtsjov, Vorosjilov en Boelganin verdeelden op deze bijeenkomst de meeste hoge posities onder elkaar en schaften het presidium van de CPSU, dat op het negentiende partijcongres in 1952 tot vijfentwintig leden was uitgebreid, af.
Nog in diezelfde nacht werd het besluit ten uitvoer gebracht. De papieren uit Stalins kluis werden volgens afspraak verbrand zonder dat ze werden gelezen of gesorteerd. Alle aanwezigen hadden daar belang bij. Ook zonder de papieren in te zien, wisten ze wat erin kon staan. De papieren werden direct in de oude Hollandse kachel in Stalins studeerkamer gegooid.
In het Kremlin konden de nieuwe machthebbers hun gang gaan, maar de papieren in Stalins datsja konden niet worden verdonkeremaand zonder dat iemand het merkte. Daar liep een heel leger aan bewakers en bedienden rond. Vandaar de opdracht om Stalins meubilair en al zijn ande re bezittingen te verwijderen. Omdat het personeel in de datsja formeel onder het ministerie van Binnenlandse Zaken viel, kon alleen Beria zoiets verordonneren. Nadat Beria in juli 1953 was gearresteerd, werden Stalins meubels en boeken weer naar de datsja gebracht. Korte tijd later, toen het plan om ook de datsja tot museum te maken van de baan was, werd de bibliotheek weer ergens anders heen gebracht.
Deze is nog steeds intact. Stalin was een hartstochtelijk lezer die, net als Lenin, aantekeningen in de kantlijn maakte en passages onderstreepte. Richard Tucker, hoogleraar aan Princeton, is de enige westerse historicus die toegang heeft gekregen tot de bibliotheek; van de Russische historici heeft alleen Dmitri Volkogonov dit privilege genoten.
Stalin was een wrede despoot. Gaandeweg zijn er heel wat collega’s uit zijn omgeving weggewerkt. Met het vernietigen van de archieven van hun leider ontdeden de erfgenamen zich van documenten die hun kwaad konden berokkenen. Al ten tijde van Stalin werden archieven door allerlei instanties ‘opgeschoond’ en vervalst. Dit proces ging daarna nog tientallen jaren voort. Degenen die op grond van het materiaal dat nu uit de Sovjet-archieven te voorschijn komt, algemene conclusies willen trekken, moeten hiermee rekening houden.
Het blauwe potlood van stalin
Het boven water komen van Stalins persoonlijke brieven werpt licht op een duistere periode. Maar wie vernietigde Stalins papieren in zijn kantoor op het Kremlin? En waarom moest het meubilair van de studeerkamers in zijn datsja in aller ijl worden versleept?
Vertaling: Margreet de Boer
IN 1995 WERDEN in Rusland, de Verenigde Staten en Groot-Brittannie diverse delen met archiefmateriaal uit het Stalin- tijdperk gepubliceerd. Ook verschenen er catalogi van de duizenden documenten die onderzoekers en bibliotheken op microfilm kunnen opvragen. Van dit materiaal hebben Stalins brieven aan zijn naaste collega’s de meeste aandacht getrokken. Voor het eerst kregen onderzoekers persoonlijke brieven onder ogen, in Stalins keurige handschrift. Uit deze brieven komt een totaal nieuw beeld van de partijsecretaris naar voren. De stereotypen uit de eerdere biografieen zijn flink aan het wankelen geraakt.
www.groene.nl/1995/45