Bij The Pianist hield ik het lang droog. Onverwacht, want de film van Roman Polanski heeft niet bepaald een opbeurende thematiek – de gruwelen van de holocaust – en schuwt de emoties niet. Maar toen kwamen toch de tranen. Zij, de jeugdliefde van de hoofdpersoon, inmiddels getrouwd met een ander, wekt hem met haar cellospel. Wat speelt ze? De cellosuites van Bach. En wat speelt Ada Brons voor Max en Onno in De ontdekking van de hemel? Bach. Acterende of figurerende cellisten (vaak cellistes eigenlijk) lijken onlosmakelijk verbonden te zijn met ‘de suites’. Zijn filmmakers nu gewoonweg zo weinig creatief in hun keuze uit het cellorepertoire? Of is het cellorepertoire zelf zo beperkt dat hun niet valt kwalijk te nemen dat ze niet verder komen dan Bachs eerste suite? De reputatie van de muziek die speciaal voor cello geschreven is, is in ieder geval niet al te best. Er zou maar weinig te kiezen zijn. Daarbij zou de muziek die er is, enkele uitzonderingen daargelaten, weinig virtuoos zijn. Een verklaring is snel gevonden. Zijn klank en karakter zouden de cello tot een dienend en niet tot een solo-instrument maken. Is het waar dat het cellorepertoire beperkt is? Of is dat alleen maar een door kortzichtige muziekrecensenten in stand gehouden cliché?

Hét cellorepertoire – dat zijn de cellosuites van Bach uitgevoerd door de eigen Nederlandse Anner Bijlsma. Het is het celloconcert van Elgar, uitgevoerd door de legendarische Jacqueline du Pré. (Haar trieste lot leverde óók een prachtige film op, Hillary and Jackie. In de bioscoop heb ik na de pauze alleen nog maar gehuild: te moeten aanzien dat ze geen cello meer kan spelen, omdat haar lijf aftakelt!) Mstislav Rostropowitsj die het eerste celloconcert van Sjostakovitsj speelt. En natuurlijk het celloconcert van Dvorak. Ja, dan zijn er nog de celloconcerten van Vivaldi, Britten en Boccherini, maar dan heb je het wel zo’n beetje gehad. Toch? Van Mozart kennen we geen celloconcert. Hij schreef wel vijf vioolconcerten. In de negentiende eeuw zou een celloconcert van Mozart in F majeur ontdekt zijn, maar het werd niet openbaar gemaakt. Misschien duikt het ooit nog eens op. Misschien heeft hij het ook wel nooit geschreven.

De meeste cellisten, inclusief ikzelf, zien de zes suites voor cello solo van Bach als hét of ten minste toch een hoogtepunt in de celloliteratuur. De suites als wekker in The Pianist hoeven niet de keuze van de regisseur geweest te zijn. De jeugdliefde heeft ze misschien wel echt gespeeld, de film is immers gebaseerd op een waargebeurde geschiedenis. Maar is de liefde van cellisten voor Bach eigenlijk wel gerechtvaardigd? Sinds een paar jaar klinken er stemmen die beweren dat Bach de suites helemaal niet voor cello schreef, maar voor een viola da spalla, een grote viool die op de schouder bespeeld werd. Sommige passages die op een cello bijna onspeelbaar zijn, zouden op zo’n viola da spalla ineens op hun plaats vallen.

Als zelfs de Bach-suites eigenlijk op een soort viool gespeeld zouden moeten worden, blijft er dan niet heel weinig over voor cellisten? ‘Absoluut niet. Het repertoire is veel groter dan men meestal denkt’, zegt cellist Wouter Möller, lid van de bekende Amsterdamse familie van viool- en cellomakers. ‘Er zijn ontzettend veel prachtige stukken, die nooit worden uitgevoerd. De meeste mensen zijn te lui om even naar een bibliotheek te gaan. Ik was zelf, toen ik cello studeerde, ook te lui. Maar onze leraar, van Anner Bijlsma en mij, Carel van Leeuwen Boomkamp confronteerde ons met tientallen prachtige sonates van Franse componisten, die wij niet meer kennen.’

Möller wil een voorbeeld geven, maar kan even niet op de naam van de componist komen. Dan belt hij terug: ‘Ik heb het even aan Anner gevraagd. Barrière heette hij, Jean Barrière. Hij was de zoon van een schoenlapper. Hij heeft vier livres met ieder zes sonates geschreven, die stuk voor stuk aan de techniek bijdragen, maar vaak ook een zeer ontroerend karakter hebben. Bijna niemand speelt die stukken, gewoon omdat niemand ze nog kent.’

Möller somt meer werken op die wat hem betreft hun onbekendheid niet verdienen: ‘De zoon van Mozart heeft bijvoorbeeld een belangrijke sonate geschreven. Ik heb hem zelf nooit durven uitvoeren, want hij is hondsmoeilijk. Van de Italiaanse cellist Bononcini is er een prachtige baroksonate voor twee celli. De meeste mensen kennen die niet. In die tijd zijn er zeker honderden cellosonates geschreven. Het is niet allemaal goed, maar soms zit er iets briljants tussen.’

Maar ook het bekende repertoire wordt volgens hem niet voldoende recht gedaan: ‘Vivaldi heeft 27 celloconcerten geschreven. Sommige mensen vinden die altijd hetzelfde, maar hij bereikt in die stukken voor die tijd ongekende hoogten, ook technisch gezien. En Boccherini, zijn muziek is een warm bad voor iedere cellist. Maar van de vele concerten die hij heeft geschreven wordt er altijd maar één gespeeld. Dat is heel jammer. En zelfs Mendelssohn wordt veel te weinig gespeeld. Oké, er is niet zo veel geschreven voor cello als voor viool. Maar als violist, klavierspeler of zanger zul je nooit aan alle mooie en goede stukken toekomen. Cello staat op een mooie vierde plaats. Als cellist kun je misschien in een mensenleven zo ongeveer behappen wat er geschreven is. Als violist zou ik ontmoedigd worden door alles wat er is.’

Maar waar komt het door dat het cellorepertoire zo veel kleiner is dan het repertoire voor viool, piano of zang? ‘De taak van de cello is een andere’, zegt Henk van Benthem, docent muziektheorie aan het conservatorium van Amsterdam. ‘Het is van oorsprong een begeleidingsinstrument. De viool heeft in instrumentale muziek de taak van de solozanger. De cellist is een dienaar. Je moet leren denken als een bas. Toen ik klavecimbel ging studeren aan het conservatorium had ik me heel goed voorbereid op mijn les. Ik speelde het stuk foutloos. Maar mijn lerares zei: “Het klinkt naar niks.” Ze vond dat ik me te zeer liet leiden door de melodie, mijn rechterhand, terwijl ik de bas, mijn linkerhand, moest laten leiden. Dat is zo moeilijk: ik kon he t stuk meteen niet meer spelen.

In de barok zijn er nog heel veel stukken waar wel een cello en geen viool in voorkomt. In de Romantiek degradeert de cello echt tot een begeleidingsinstrument. De viool kan veel hoger dan de cello, en zelfs hoger dan de zangeres. In de Romantische muziek symboliseert de viool de ziel en heeft iets hemels. Ik zou willen dat het meer gelijk verdeeld was, maar er zijn gewoon veel meer viool- dan celloconcerten. Vivaldi mag 27 celloconcerten hebben geschreven, hij heeft zo’n tweehonderd vioolconcerten geschreven.’

Als niet de viool maar de cello eerder was uitgevonden, was het dan andersom geweest? Zouden dan de cellisten de orkesten aanvoeren in plaats van violisten? ‘Nee, dat hangt allemaal echt samen met de hogere klank van het instrument.’

En misschien ook wel met het karakter van de instrumentalist. Van Benthem: ‘Violisten zijn andere mensen dan cellisten, ze zijn meer solisten. De grote meesters speelden vroeger allemaal viool. Een cello kan goed functioneren als solo-instrument, maar is ook een dienend instrument. Cellisten zijn veelzijdig, kunnen vaak verschillende instrumenten spelen. Ze hebben een andere mentaliteit: ze zijn constructiever.’

Het cellorepertoire noemt Van Benthem ‘geijkt’, maar: ‘Die geijkte muziek is wel godvergeten goed. Het steekt met kop en schouders overal bovenuit. Het celloconcert van Dvorak is gewoon schitterend. Hij heeft ook een vioolconcert geschreven, maar dat is minder goed en minder bekend. Bovendien vind ik het repertoire niet het belangrijkste. Het gaat niet om de composities, maar om de spelers. Om hoe zij de muziek uitvoeren.’

Over het repertoire moeten we ons dus niet al te druk maken. Teruggaan in de tijd om Mozart aan te sporen tien prachtige celloconcerten te componeren gaat helaas niet. Wat wel kan: eens naar de muziekbibliotheek, om de vergeten sonates van de zoon van Mozart en de schoenlapperszoon Barrière te voorschijn te halen.