© Sabina Boesc

Volgens de Duitse auteur Necati Öziri en regisseur Christopher Rüping moest het bij Wagner eindelijk eens over racisme, gender en identiteit gaan. ‘Wagner maakt in zijn opera, die gaat over de honger naar macht en een ring met magische krachten, onderscheid tussen verschillende soorten wezens en werkt daarmee ongelijke behandeling in de hand.’ Dat kon niet meer. Bij Rüping en Öziri krijgen Wagners gemuilkorfde figuren eindelijk Een Stem.

Weten de makers wat ze zeggen? Der Ring des Nibelungen gaat over een ring die zijn bezitter almacht geeft. De oppergod Wotan jat hem van de valse dwerg die hem smeedde uit het Rijngoud dat hij in de eerste Ring-aflevering Das Rheingold van zijn bewaaksters stal, de Rijndochters. De dwerg, Alberich, zweert de liefde af om het goud te bemachtigen. En hij vervloekt de ring als Wotan hem die heeft ontfutseld. Vanaf dat moment is het bezit van de ring de kus des doods en drijven hebzucht en machtswellust iedereen – goeien en kwaaien, machtigen en machtelozen – in de fuik van haat en nijd die het Ring-universum zal verwoesten, hoe Wotan ook probeert dit fatum af te wenden.

Wagner maakt inderdaad onderscheid. De Ring toont een heidense klassenmaatschappij. De goden zijn de baas; reuzen, mensen en dwergen marionetten van hun macht. Maar Wagner theatraliseert die hiërarchie uit afschuw van het ongelijkheidsdenken. Voor hem kon de door macht en kapitaal geknechte mens alleen verlossing vinden in het communisme, wat hij daar rond 1850 in de aanloop naar het Ring-project ook onder mocht verstaan.

Zijn inclusiviteit was naar de geest des tijds niet onbegrensd. Hij was antisemiet en had merkwaardige opvattingen over vrouwen. Zijn type was het grenzenlos liebende Weib dat zich blind opofferde aan de liefde voor de goede zaak, zijnde een mannelijke held in nood. Anderzijds nemen Wagners vrouwen heroïsch-lijdzaam de regie, zij het onveranderlijk met dodelijke afloop. In de Ring is het Brünnhilde die zich tegen haar vader Wotan keert en de vloek van de ring ongedaan weet te maken, waarna ze op haar paard Grane in een brandstapel springt. De slappe, opportunistische Wotan krijgt in Die Walküre een genadeloos pak slaag van zijn vrouw Fricka, godin van het huwelijk. Op gezette tijden verschijnt in de Ring de Oermoeder Erda, die in haar onheilsprofetieën van begin af aan alles beter weet dan alle goden.

Delicaat is ook Wagners racisme. In het Duitsland van zijn tijd liepen niet zo veel mensen van kleur rond die zijn haat hadden kunnen opwekken. Misschien hadden ze dat al naar gelang hun gezindheid wel gedaan, want de meester was op dit punt ongewoon gevoelig. Over het papisme spreekt Wagner zo verachtelijk als over het jodendom; de islam zet hij in een bijzin weg als dat ‘stupide Mohametismus’. Hun probleem is uiteraard ook zijn probleem: de autoriteitsaanspraak. Het geloof dat hij als kunstenaar natuurlijk net zo goed wil afdwingen is via Wotan in de Ring primair een onderdrukkingsinstrument. Daarom moeten de goden vallen, religie is dood. Duidelijk is dat Wagners sympathie in theorie bij de verliezers lag: de uitgebuite arbeiders, de Nibelungen van de Ring, vertrapte dwergen. Hij vond ze ‘ellendige slaven’, maar zijn walging over hun lot was humaan.

In zijn autobiografie Mein Leben beschrijft Wagner hoe de Parijse julirevolutie van 1830 zijn politieke bewustwording aanslingert. Vanaf dat moment staat hij pal voor de revolutie die een einde moet maken aan de onderdrukking van het volk, waarna de mensheid vrijheid en gelijkheid wacht. De denkwereld achter de Ring komt van Proudhon, Lamennais, Feuerbach en via vrienden als de Duitse dichter Herwegh wellicht bijna direct van Marx. In 1849 staat Wagner in Dresden met de anarchist Bakoenin op de barricaden tegen het Saksische koningshuis van Friedrich August II, die heeft geweigerd de nationale grondwet te erkennen en het parlement ontbindt. De Ring, schrijft Wagner, kan pas na de revolutie worden uitgevoerd om bij het volk haar diepere betekenis te laten doordringen.

Maar na de Duitse overwinning op Frankrijk in 1871 schrijft Wagner een Kaisermarsch ter ere van het Duitse rijk. Als in 1876 zijn eigen Festspielhaus in Bayreuth de poorten opent voor de eerste Ring-cyclus, door tout Europe bewonderd en beschimpt, is hij allang establishment. Het gebouw is gefinancierd door Ludwig II van Beieren, de dweepzuchtige vorst die vermoedelijk stapelverliefd was op zijn muzikale held. Ook dan wordt Wagner geen verlengstuk van de macht. Hij vindt Bismarck maar een hitser en de onderdrukking van de sociaal-democraten staat hem tegen. Zijn fascinatie voor het socialisme en sociale vraagstukken blijft, zijn symbolische positie als uithangbord van het rijk wekt zijn afschuw. ‘Ik hang aan het kruis van de Duitse gedachte.’

Oermoeder Erda spreekt het publiek bestraffend toe in Der Ring des Nibelungen © Sabina Boesc

In Bayreuth, met hartelijke instemming van de Wagner-clan gekaapt door de nazi’s, is na de oorlog bitter gevochten met de ongemakkelijke erfenis van de volgens Wagners kleinzoon Wolfgang ‘rigide ideologisering’ van Wagners gedachtegoed tot protofascistische haatzaaierij. Sindsdien hebben van Bayreuth tot alma mater kritische regisseurs en denkers gepoogd de gifbelt te saneren. Niemand krijgt bij Wagner recht wat krom is. Hij is en blijft wat Martin Gregor-Dellin, een van zijn betere biografen, een ‘Genie des Widerspruchs’ noemde. Maar de lange weg naar demystificatie van de Wagner-mythe te negeren is een gotspe.

‘Ik hang aan het kruis van de Duitse gedachte’, beweerde Wagner

Toch staat op de bühne van het Schauspielhaus in Zürich op 16 maart 2022, en binnenkort op het Holland Festival, een eloquente jongen in een T-shirt met de oude brulaap af te rekenen alsof hij hoogstpersoonlijk de eerste steen wierp. Het is Necati Öziri, die zijn theateroffensief tegen de Duitse held zelf inleidt. Hij steekt niet ongeestig de draak met Wagners opgeblazen verzen, bespot het Wagner-snobisme en de champagnepoeha van de operahuizen. Hij had door zelfstudie iets kunnen meekrijgen van Wagners haat tegen de pronkzuchtige rangen-en-standencultuur van de theaters, maar als hij het las, kwam het misschien slecht uit. Liever stigmatiseert hij Wagner tot de lange arm van de heersende klasse. Liever speelt hij moeder Theresa voor door Wagner zogenaamd miskende of verachte personages, namens iedereen die zich wellicht niet vertegenwoordigd voelt door Wagner.

Ironisch dat de afrekening plaatsvindt in de stad waar Wagner neerstreek na zijn vlucht uit Dresden, waar hij zijn leven niet meer zeker was. In Zürich schreef Wagner tussen 1849 en 1852 zijn radicale theoretische geschriften Oper und Drama, das Kunstwerk der Zukunft en Eine Mitteilung an meine Freunde over de toekomst van het drama en de mensheid na de revolutie. Kreeg Öziri die Wagner niet in het vizier? Of zat hij het verontwaardigingsmonopolie in de weg?

De voorstelling is een reeks monologen van Wagners gedoodverfde verschoppelingen. Meteen wordt het vormingstheater. Oermoeder Erda, vrouw van kleur, preekt het publiek van brave Zwitserse cultuurmensen ter opwarming bestraffend toe. ‘Uw heerschappij is een grap! U baadt in zelfmedelijden en noemt het zelfreflectie! Al uw zinnen beginnen met ik! U zit verkrampt op uw troon! U deugt niet! Maar er gaat een andere wind waaien, mensen! De oude wereld stort in! Laat los en kom bij mummy nature.’

Hoe ironisch, wat als kritiek op Wagner is bedoeld, is de in smaad gesmoorde stem van Wagner zelf. De parodie treft het verkeerde doelwit. Een dj, je verwacht het niet, verwerkt behendig Wagner-keutels in een soundscape vol synthetische dreunbassen en New Age-gereutel. Hij maakt een soort vogeltjesdans van de Walkürenritt en geeft yogales. De dief Alberich wordt van dader tot slachtoffer verheven. Hij is een Nibelung, de kaste van vertrapten. Als je klein wordt gehouden, word je het ook. Repressie maakt de dief.

Brünnhilde, die bij Wagner met haar mede-Walküren gevallen strijders naar Walhalla transporteert, kan in het Schauspielhaus geen held meer zien. Ze wil een ark van Noach voor de losers. Ze voelt zich verraden door Wotan, die haar zijn kleine leeuwin noemde, maar haar alleen als werktuig zag. Ze is, zegt ze namens Öziri, de enige die hem kan verwoesten. Maar dat doet ze bij Wagner al, door zijn bevelen te negeren. Haar mededogen keert zich daar tegen zijn gewetenloze trots. Ze betaalt er een hoge prijs voor, maar haar morele overwinning op de vader is bij Wagner al totaal. Wotans botsing met Brünnhilde breekt hem. Öziri zag het, Wagner eerder.

Daar zijn de rappende reuzen. Fasolt en Fafner bouwen in Das Rheingold voor Wotan de burcht Walhalla, de vastgoedblunder die hij duur betaalt. De bouwers willen goud zien. Wotan steelt het, inclusief de ring, van Alberich. De reuzen rusten niet voor ze ook de ring in handen hebben. De vloek doet meteen zijn werk. Fafner slaat Fasolt dood en Fafner vlucht met de buit. Bij Öziri worden de reuzen gastarbeiders en de twee rappers zijn hun kinderen. Als uit één mond sprekend zetten ze het op een tieren over de goden die hun ouders sloopten voor dat boevenslot. De rap Kinder vergessen so was nicht klinkt als Radio 538.

Op een tv-scherm verschijnt Wotans eega Fricka. Ze is nog haast een kind. Vanaf de divan spreekt ze over haar angst voor de teloorgang van de liefde. Op de bühne snoert de oude Fricka haar de mond. Ze is beledigd door Wotans vraag of hun levens nog zin hadden. Hij verwekt buiten de deur de ene bastaard na de andere, ontrouwe hond, en zij blijft achter met haar midlifecrisis. Maar zij accepteert tenminste de vergankelijkheid van het godendom, voelt de nieuwe wind van nieuwe tijden. Wij, zegt ze, bouwden werelden die nu anderen bouwen. Ten bewijze danst ze met de dj.

Het leukst is Wotan zelf. Hij is een Boze Witte Man op een heftruck. Zijn tirade gaat baudetiaans verongelijkt tekeer tegen zijn medespelers. Je mag zeggen wat je wil, hij heeft zich te pletter gewerkt om orde uit chaos te creëren. En nou zou hij opeens seksistisch en racistisch zijn? Het moet ophouden! Proactief anticiperend op grumpy old gemok over de voorstelling verdedigt hij zijn schepper. Wagner was een revolutionair, weten we dat wel? En weg is hij.

Het slot, dat verzoenend en verbindend is, houd ik voor me. Ik wil het niet verpesten. Ik zag in Zürich ook goede acteurs, en theatrale flair in het verkeer met de nog immer actuele vraag wat dit enorme kunstwerk in cultuurhistorisch perspectief behelst. Maar deze voorstelling laat zien hoe postmoderne scepsis zich aan Wagners machtige en smoezelige grootheid kan vertillen. Geeft niks, jongens, wij wagnerianen worstelen al meer dan 150 jaar met het complex van een verdorven liefde.

21 en 22 juni te zien op het Holland Festival