Op een mooie dag in maart 1947 vliegt Gerben Sonderman, de persoonlijke piloot van prins Bernhard, met de Dakota van het koninklijk huis boven een verwoest en chaotisch Europa. Sonderman stuurt zijn kist naar het Zwitserse vliegveld Sitten. Aan boord van de Dakota vliegen prinses Juliana en het jonge prinsesje Margriet mee. Hun man en vader prins Bernhard staat ze al op te wachten op het vliegveld.
In het verarmde, naoorlogse Europa is het niet door de oorlog getroffen Zwitserland met zijn bankgeheim de welvarende «draaideur» waardoor geroofd goud, effecten, juwelen en kunst worden weggesluisd. Enkele weken voordat Gerben Sonderman met de regerings-Dakota, registratie ph-pba, op weg ging naar Zwitserland vervoegde zich een elegante man bij de residentie van de Nederlandse ambassadeur Bosch van Rosenthal in Bern. Het was de invloedrijke Hongaarse edelman prins Alfred zur Lippe-Weissenfeld, die verwant is aan prins Bernhard. De edelman is in gezelschap van de Hongaars-Slowaakse jood Leo Blumgrund, de zaakbehartiger van een in 1944 overleden Hongaars-Slowaakse aristocraat, die een oom van prins Bernhard was. Blumgrund heeft zelfs in de oorlog in Tsjecho slowakije aan arrestatie van de SS kunnen ontsnappen door te beweren dat hij voor prins Bernhard werkte. Die naam had blijkbaar een magische klank voor bepaalde SS-officieren.
De Blumgrund-familie had een reputatie dat ze voor en na de oorlog betrokken was bij valsgeldaffaires. Leo Blumgrund en zijn broer zouden er in Tsjechoslowakije voor in de cel gezeten hebben. Klaarblijkelijk waren de activiteiten van de Blumgrund-broers zo interessant dat de geheime dienst van Tsjechoslowakije, SN5, een dossier bijhield over de familie Blumgrund. Op 13 juni 1947, een jaar voor de communistische machtsgreep in Praag, werd dat dossier overgedragen aan de Franse geheime dienst. Onduidelijk is waarom deze diensten zo veel moeite deden het Blumgrund-dossier over te hevelen naar het Westen. In 1956, ten tijde van de Hongaarse opstand tegen de sovjetinterventie, zouden de Israë liërs die Franse actie nog eens overdoen door Blumgrund-documenten naar Wenen te smokkelen. Dat voor al die moeite de relatie van Leo Blumgrund met prins Bernhard een belangrijke rol speelde, ligt voor de hand. Want Blumgrund reisde vanuit Boedapest dankzij een vrijgeleidebrief van Bernhard moeiteloos door Russische bezette gebieden, bezocht Zwitserland en was in die eerste naoorlogse jaren meermalen op bezoek bij prins Bernhard op Soestdijk.
De twee mannen geven bij het Nederlandse gezantschap een kostbaar schilderij af. De ambassadeur krijgt van prins Alfred zur Lippe-Weissenfeld een schilderij aangereikt dat wordt toegeschreven aan de Italiaanse schilder Correggio (1494-1534), een vernieuwer van de schilderkunst. Zijn religieus getinte stukken zijn tegenwoordig onbetaalbaar.
De ambassadeur weet dat prins Alfred een zaakwaar nemer voor Midden-Europese aangelegenheden van prins Bernhard is. Bovendien is de ambassadeur ervan op de hoogte dat de dochter van prins Alfred zojuist in het huwelijk is getreden met de in 1921 in Scheveningen geboren multimiljonair baron Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza de Karzon. Alfred is een invloedrijk man. Zo is Hans Heinrich Thyssen-Bornemisza erfgenaam van het ogenschijnlijk in puin liggende Duitse staal- en handelsconcern Thyssen, dat behalve uit het staalconglomeraat ook nog bestaat uit banken, zoals de Rotterdamse Bank voor Handel en Scheepvaart, de Berlijnse August Thyssen-bank en de Amerikaanse Union Banking Corporation. Met hulp van het vermogen van die banken zal de baron later uitgroeien tot de grootste privé-kunstverzamelaar ter wereld.
De basis voor die collectie ligt in Villa Favorita te Lugano, waar al in 1947 een omvangrijke kunstcollectie bij elkaar is gebracht. Villa Favorita is ook het adres waar de Hongaarse prins Alfred zur Lippe-Weissenfeld resideert. Wanneer Alfred uit de Nederlandse ambassade is vertrokken, zet de ambassadeur zich aan zijn bureau. Hij vertrouwt de afgifte van het schilderij bij het gezantschap niet. Ambassadeur Bosch van Rosenthal stuurt een brief aan het ministerie van Buitenlandse Zaken met de vraag of hij op verzoek van prins Alfred het Correggio-schilderij per diplomatieke post naar Nederland mag zenden. Het antwoord van het ministerie enkele weken later laat niets aan duidelijkheid te wensen over: de minister verbiedt uitdrukkelijk dat het schilderij per diplomatieke post wordt verstuurd.
In het Nationaal Archief te Den Haag zit in de dossiers van het gezantschap Bern een briefje verscholen dat het verhaal van het Correggio-schilderij verder vertelt. De Nederlandse ambassadeur schrijft aan prins Alfred zur Lippe-Weissenfeld dat hij het Correggio-schilderij heeft afgegeven aan kapitein-piloot Gerben Sonderman. Prins Alfred schrijft dan nog op 2 april 1947 aan de ambassadeur terug dat «monsieur Roëll, directeur de musee à Amsterdam» de Correggio heeft ontvangen.
Blijkbaar heeft Sonderman zijn merkwaardige kunstmissie per regerings-Dakota goed uitgevoerd. Maar een Correggio maakte nooit deel uit van een Nederlandse museumcollectie. Is het schilderij vanuit Nederland doorverhandeld naar een andere bestemming? In het chaotische naoorlogse Europa zou dat geen zeldzaamheid zijn geweest. Zo merkt Philip Dröge in zijn Bernhard-boek Beroep: Meesterspion op: «Zo heeft hij (prins Bernhard tb) een handeltje in schilderijen met Bedell-Smith, de directeur van de CIA.» In de laatste editie van de Quote 500 doet Dröge er in een artikel over de «BV Bernhard» nog een schepje bovenop: «Ze worden getransporteerd door een militair toestel, dat van Soesterberg (vlak bij paleis Soestdijk) direct naar de VS vliegt. De prins krijgt voor elkaar dat hij geen invoerrechten hoeft te betalen.»
Het dossier in het Nationaal Archief vertelt niet welk Correggio-schilderij op de ambassade werd afgeleverd. Een spoor leidt terug naar de Duitse stad Dresden, Florence aan de Elbe genoemd vanwege de barokke architectuur en de vele kunstwerken. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog is van Dresden niet veel meer over dan rokende puinhopen. De kostbare schilderijencollecties zijn echter veiliggesteld in mijngangen en grotten ten zuiden van de stad, dicht bij de Tsjechische grens. Zo ook een aan Correggio toegeschreven stuk genaamd Magdalena. Het zou kunnen dat dit kleine schilderij door Russische militairen is gestolen en via het illegale kunsthandelcircuit in handen kwam van prins Alfred. Maar afdoende bewijs ontbreekt. De afmetingen van die Magdalena komen wel overeen met een pakketje dat Sonderman in ontvangst neemt op het Zwitserse vliegveld Sitten zoals een foto laat zien. Het pakje is verpakt als diplomatiek pakket. Die aanwijzing strookt dus met het feit dat prins Alfred het schilderij eerst via de Nederlandse diplomatieke post wilde laten vervoeren naar Nederland. Daarop verscheen Sonderman op het vliegveld als reddende en vliegende kunstengel.
Gerben Sonderman is niet alleen de vlieger van de prins, maar ook testvlieger bij Fokker. Bij de inval van de Duitsers in mei 1940 haalt Sonderman als vlieger van Fokkers meest succesvolle jager, de Fokker G1A bijnaam De Maaier, met registratie 311 enkele bommenwerpers van de Luftwaffe neer. Na de Nederlandse capitulatie wordt Sonderman als krijgsgevangene geïnterneerd in kamp Schoorl. Samen met een aantal andere Nederlandse luchtmachtofficieren wordt hij daar op 19 juni 1941 onverwacht vrijgelaten. Vervolgens begint een mysterieuze periode in het leven van Gerben Sonderman, met verbindingen naar Duitsers die betrokken waren bij het plunderen van de Nederlandse kunstwereld. In Amsterdam ontmoet hij de latere «slager van Lyon» Klaus Barbie. Barbie is op dat moment in Amsterdam bij de Sipo (SD) onder meer belast met het sluiten van 21 joodse antiekzaken.
Een nog belangrijker Duits contact van Sonderman is de raadselachtige bankier, spion en kunsthandelaar Alois Miedl, in 1941 al de bezitter van de kunsthandel Goudstikker. In 1932 vluchtte Miedl met zijn joodse vrouw en kind naar Nederland. Hij was niet onbemiddeld. Zo financierde hij in 1934 met 450.000 Zwitserse franken de nazi-propaganda om nog gedemilitariseerde gebieden als het Saargebied weer onder Duitse controle te brengen. Vrijwel onmiddellijk na zijn aankomst in de Lage Landen stortte hij zich in het Nederlandse zakenleven en reeg hij een ondoorzichtige keten van belangen aan elkaar. Alois Miedl werd eigenaar van enkele banken en handelsfirmas, die met wisselend succes opereerden. Zijn financiële gegoochel voor de nazis beperkte zich niet tot Europa: op het Canadese eiland Anticosti probeerde hij grond te kopen voor bosbouw; dat was althans de dekmantel voor wat een strategisch gelegen U-boot-steunpunt zou moeten worden.
Als de Duitsers Nederland binnenvallen, wordt Alois Miedl als Duits spion door de Nederlandse autoriteiten opgepakt. Bij de Buitenlandsche Bankvereeniging van Miedle neemt de Amsterdamse politie een miljoen gulden cash in beslag, die bestemd zou zijn voor het uitbetalen van Duitse spionnen. Miedl komt na de capitulatie van het Nederlandse leger weer vrij, en koopt in een voor die tijd razend tempo niet alleen kunst maar ook bedrijven. Zo wordt hij aandeelhouder bij de Rhodius Koenigs Bank, die in de oorlog onder meer Duits atoomonderzoek financiert. (Felix Rhodius, de huidige directeur van het kabinet van de koningin, is een afstammeling van de vroegere bezitters van die bank.) Ook maakte Miedl zich meester van een deel van de fameuze Koenigscollectie.
Voor die tijd onvoorstelbare bedragen gaan over tafel: miljoenen in vooroorlogse guldens en Reichsmarken. Alois Miedl verkeert, vaak in SS-uniform gestoken, in de hoogste kringen. Op kasteel Nijenrode organiseert hij feesten, met als gasten onder anderen Hermann Göring, de hoogste SS-generaal en politiechef voor Nederland Hanns Rauter en het hoofd van de Amsterdamse Sicherheitsdienst Willy Lages. Terwijl Lages er verscheidene minnaressen op nahoudt, woont zijn vrouw op het terrein van Miedls kasteeltje in een apart huisje.
Ook vlieger Gerben Sonderman werkt met Miedl samen. We vinden Sondermans naam terug op de loonlijst van een Miedl-firma, de N.V. Veland Import en Export Handel Maatschappij, die onder meer leverde aan de NSDAP, de Organisation Todt en de Volks wagenwerke. Desalniettemin zal na 1945 Sonderman 27 keer nationaal en internationaal onderscheiden worden.
Sonderman werd na de oorlog op voorspraak van jonkheer Six, een goede vriend van prins Bernhard, de persoonlijke vlieger van de koninklijke familie. Tussen 1946 en 1952 verdeelde hij zijn tijd tussen testvliegen voor Fokker en het uitvoeren van speciale opdrachten voor Bernhard. Zo begeleidde hij de prins in een regerings-Dakota op verschillende reizen naar Zuid-Amerika, waarbij de bezoeken aan Argentinië de meest opzienbarende waren. Sonderman was op die reizen telkens prominent aanwezig op recepties met Zuid-Amerikaanse staatshoofden of op ambassades.
Tijdens een demonstratie voor de Amerikaanse luchtmacht met een Fokker S14-straaljager, op 20 oktober 1955, kon Gerben Sonderman zich ogenschijnlijk niet herstellen uit een ingezette vrille (kurkentrekkerbeweging) en stortte neer. Onderzoek naar het dodelijke ongeluk wees uit dat de Fokker-straaljager geen technische mankementen vertoonde. Waarschijnlijk was de matige fysieke conditie van Sonderman de aanleiding voor het ongeluk. Hij zou door een hartaanval getroffen kunnen zijn toen hij de vrille uitvoerde. Dat was althans wat een Amerikaans onderzoek van de Civil Aeronautics Administration concludeerde. Merkwaardig is dat Nederlandse luchtvaartmedische experts de Amerikaanse conclusie bestreden. Zij hielden koppig vast aan de registratie op het vliegbrevet van Sonderman, waarop stond dat zijn gezondheid uitstekend was. Maar brieven van de particulier secretaris van de prins, mr. J. Thomassen, die in 1951 zelfmoord pleegde, schetsen een beeld van een Sonderman die tijdens de Zuid-Amerikaanse reizen van prins Bernhard soms onder invloed vloog. In een Telegraaf-interview met hoofdredacteur Johan Olde Kalter en Jan-Kees Emmer ter ere van zijn negentigste verjaardag zei de prins: «Sonderman beschouw ik als de beste vriend die ik ooit heb gehad. Zijn ongeluk was tragisch.» In hetzelfde gesprek verklaarde de prins ook zijn vriendschap voor die andere zakenpartner in schilderijen, CIA-directeur Walter Bedell Smith.
Het lot van de Correggio die Sonderman in zijn Dakota vervoerde, is in nevelen gehuld. Gerben Sonderman onderhoudt ook na de oorlog contacten met Alois Miedl. In juli 1944 is Miedl met toestemming en medewerking van de Duitse inlichtingendienst naar Spanje gevlucht per auto, met een licht kostbare lading erin. Uit onderzoek van de toenmalige OSS (nu CIA) in Spanje komt naar voren dat Miedl met 22 kostbare schilderijen en een kist vol juwelen en effecten Spanje bereikte. Direct na zijn aankomst te Spanje opent Miedl een bank en gaat onverdroten voort met handelen in en uit naam van hoge nazis. Tot ver in de jaren vijftig behartigt Alois Miedl de belangen van iedereen met een verdacht oorlogsverleden die via «Operatie Odessa» hulp krijgt om naar Zuid-Amerika te ontkomen. Veel van deze zaken worden gefinancierd uit gestolen Europese kunst, goud, vals geld en juwelen keurig witgewassen in het Spanje van generaal Franco.
Heeft Nederland ondanks belastende rapporten van de Amerikaanse OSS-officier Rousseau geen oog voor de activiteiten van Alois Miedl? Zeker wel. Het Bijzonder Gerechtshof hoort hem in 1949 over zijn functioneren bij de Buitenlandsche Bankvereeniging en zijn handelen in de zaak met kunsthandel Goudstikker. Miedl krijgt voor zijn bereidwillige medewerking een vrijgeleide en onkostenvergoeding.
Case closed. Miedl heeft opnieuw gewonnen en reist af naar zijn geliefde Spanje om daar zijn zaken voort te zetten. In 1951 probeert hij de zetel van zijn bedrijfsactiviteiten naar Nederland over te brengen. Dat gaat de Nederlandse autoriteiten ondanks een positieve getuigenis door Gerben Sonderman ten behoeve van Miedl te ver. Maar dat weerhoudt Nederlandse banken, aannemers en baggermaatschappijen zoals Ballast, Koninklijke Maatschappij voor Havenwerken en Hollandse Koopmansbank er niet van met hem samen te werken. Want Miedl heeft buiten Sonderman nog andere machtige vrienden, die te vinden zijn in het netwerk van prins Bernhard. Zo werkt Miedl bij een Suezkanaal-project samen met een medewerker van Ballast, Sjef de Groot. De Groot is vlak na het einde van de oorlog lid van de staf van prins Bernhard. Samen met de dubbelspionne Leonie Brandt-Pütz raakt hij verwikkeld in allerlei affaires die uit de oorlog stammen. Bovendien probeert hij na het einde van de oorlog Nederlandse Abwehr- en SD-spionnen te werven voor een «particuliere» inlichtingendienst van de staf van prins Bernhard. Sjef de Groot vliegt samen met Leonie Brandt-Pütz in geheime missies ook wel eens met Gerben Sonderman mee in de koninklijke Dakota. Sonderman vervoert dus niet alleen geheimzinnige kunstwerken maar ook agenten van het Bureau Nationale Veiligheid (de voorloper van de BVD en AIVD).
Miedls naam als kunsthandelaar blijft af en toe ook opduiken in de jaren vijftig, die ten onrechte een saaie, grauwe reputatie hebben. In 1976 verklaart A.B. de Vries (in de naoorlogse jaren directeur van de Stichting Nederlands Kunstbezit) dat bij een bezoek van hem in de jaren vijftig aan de Zwitserse wapen fabrikant en kunstverzamelaar Bührle deze net daarvoor heeft gesproken met Alois Miedl en prins Bernhard. Overigens heeft Bührle bij de Amerikaanse OSS net zon slechte reputatie als Miedl wat de handel in roofkunst uit de Tweede Wereldoorlog betreft. In 1956 raakt Miedl nog verwikkeld in een rechtszaak met voormalig SS-inlichtingendienstofficier Wilhelm Hoettl, die hem ervan beschuldigt dat hij veel kunstaankopen financierde met in het concentratiekamp Buchenwald geproduceerd vals geld. Miedl verliest dit proces. Het zal het laatste openbare levensteken zijn van Alois Miedl.
Of de Correggio in zijn handen is gevallen en is doorverhandeld, is een raadsel. Het schilderij kan net zo goed via de door Dröge ontdekte smokkelweg in Amerika zijn terecht gekomen.