Paramaribo – Met stevige tred beklimt Edgar Ritfeld de trap voor het gebouw van het Hof van Justitie in Paramaribo. De voormalige legerofficier meldt zich bij het Hof voor een zoveelste zitting van de krijgsraad in het roemruchte decembermoordenproces. Ritfeld wordt ervan verdacht een van de slachtoffers van de decembermoorden – de executie in 1982 van vijftien tegenstanders van het militaire regime van Desi Bouterse – te hebben opgehaald en naar Fort Zeelandia gebracht.

Maar Ritfeld wordt niet zomaar binnengelaten in het gerechtsgebouw. ‘Bent u journalist? Dan moet u nog even buiten blijven’, vraagt een politieagent die het pand beveiligt aan de zestiger. ‘Neen, ik ben verdachte. Ik moet voor de rechter verschijnen’, antwoordt Ritfeld. De politieman barst in lachen uit. ‘Verdachte? Neen, serieus, voor welke krant werkt u?’

Pas als de moordverdachte erin slaagt de politieman ervan te overtuigen dat hij toch écht moordverdachte is, zwaaien de deuren van het Hof van Justitie open. En hoewel iedereen die het akkefietje gadeslaat zijn ogen amper kan geloven, spreekt het voorval tegelijk boekdelen over de ingewikkelde kluwen die het proces na tien jaar rechtszittingen is geworden.

Dat heeft meerdere oorzaken. Om te beginnen zijn de feiten al 35 jaar oud. Drie van de 26 verdachten zijn intussen overleden, anderen wonen in Nederland of zijn al jaren spoorloos. Van drie verdachten moet de rechtszaak zelfs nog beginnen – zij waren op het moment van de executies minister en moeten daarom door een gewone kantonrechter worden berecht, maar die plaatste hun zaken nog niet eens op de rol.

Daarnaast probeerde Bouterse, hoofdverdachte en sinds 2010 staatshoofd, tot tweemaal toe het strafproces stop te zetten. Eerst door in 2012 een amnestiewet te laten goedkeuren, vorig jaar door een presidentiële resolutie uit te vaardigen waarin hij het Openbaar Ministerie beval de vervolging te staken. Beide pogingen werden door de krijgsraad weggewuifd. Tel daarbij op dat de advocaat van Bouterse de afgelopen jaren vruchteloos probeerde de voorzitter van de krijgsraad te wraken, verdachten aantoonbaar meineed pleegden en de woordvoerder van de rechtbank door de regering-Bouterse werd ontslagen, en het mag een wonder heten dat het proces überhaupt nog loopt.

Verdachte Ritfeld is er blij om: ‘Ik heb nooit gemoord, maar als verdachte rust toch een smet op mijn naam. Die smet moet weg. De krijgsraad moet bevestigen dat ik onschuldig ben.’