
Het hoofdpersonage, een beeldschone vrouw die in het Parijs van de jaren zestig speurt naar identiteit en de zin van het bestaan, voert ongeveer halverwege de film een gesprek met een filosoof. Niet een acteur, een echte: Brice Parain (1897-1971), auteur van essays en een toneelstuk over de relatie tussen taal en het leven, precies het thema waar Nana (Anna Karina) hem over wil spreken. Zij en ‘de professor’ hebben het vervolgens over de wijze waarop taal betekenis creëert, waarbij hij het verhaal vertelt van hoe Porthos, de sterke musketier uit Alexandre Dumas’ roman, aan zijn einde komt. Dat is namelijk het gevolg van een actie waarbij hij ‘voor het eerst in zijn leven iets echt heeft doordacht’. Wrang, dus, want wat moet je dan nog met dat ‘denkende leven’? Grappig is dat de professor deze vraag precies beantwoordt.
Met Vivre sa vie uit 1962 toonde Jean-Luc Godard definitief zijn radicale visie op film: deconstruerend, onbeschaamd intellectueel – in veel opzichten ‘anti-cinema’ – maar desalniettemin vol pathos en passie. In de hoofdrol: muze en echtgenote Anna Karina als Nana, een jonge vrouw die maar ronddoolt, van baantje naar baantje zonder enige richting in haar leven, die in de kroeg mannen ontmoet die ze binnen vijf minuten weer vergeet, en die uiteindelijk in de prostitutie terechtkomt.
De film, opnieuw uitgebracht in een gerestaureerde versie, is opgedeeld in twaalf tableaus met titels als ‘De platenwinkel’, ‘Nana leeft haar leven’ en ‘Een jonge man – Nana vraagt zich af of ze gelukkig is’. De verschillende hoofdstukken passen chronologisch bij elkaar, maar een causaal verband is er nauwelijks. Ook speelt Godard met verschillende vormen: zwijgende film, documentaire, thriller, cinema verité. Het effect hiervan lijkt er een van vervreemding en fragmentatie. Maar het mooie is dat de kijker vooral voelt wat er met Nana gebeurt. Bijvoorbeeld wanneer een man zijn arm om haar heen slaat in een bioscoopzaaltje waar Carl Theodor Dreyers La passion de Jeanne d’Arc (1928) draait. De man verdwijnt. Alleen Nana blijft over met de vernietigende close-up van de vrouw op het scherm, Renée Falconetti als Jeanne, en wel op het moment dat ze aan de beulen vraagt hoe ze terechtgesteld zal worden en die antwoorden: de brandstapel. Nana en Jeanne: vrouwen onderworpen aan de macht van mannen, ook die van Godard, natuurlijk, regisseur van de film waar we naar kijken.
Hij filmt Karina als een man reddeloos verliefd. Dat gitzwarte haar, kort, aan de zijkanten opgestoken met clipjes, grote ogen, volle lippen met donkere lippenstift, en altijd met een Gitanes tussen de vingers die slierten rook produceert die haar onuitstaanbaar mysterieus en begeerlijk maakt, hoewel geen man haar kan krijgen. Omdat ze denkt, net als Porthos. En het antwoord van de filosoof in het café: met denken schiet je weinig op, het gaat om de liefde, mits die waarachtig is.
Het einde, adembenemend in zijn nihilisme, is een ode aan de misdaadfilms van Jean-Pierre Melville, voorloper van de nouvelle vague waar Godard koning van werd. Eerst verprutsen zware jongens een liquidatie (schiet jij maar, ik ben vergeten mijn pistool te laden), daarna voeren ze die toch uit. Zo triest, zo schitterend.
Te zien vanaf 18 januari