Als ik intellectueel wil zijn, welke boeken moet ik dan hebben gelezen? Zonder welke basiskennis van de letteren val ik in café Zwart door de mand? Wat is het beste boek ooit geschreven? En wie is de belangrijkste schrijver der Nederlanden?

Als alles hetzelfde is, doet niets er meer toe heette het essay dat Michaël Zeeman enkele maanden terug in deze krant schreef over de keerzijde van het gelijkheidsideaal en over zijn gegronde hekel aan het cultuurrelativisme. Net als veel anderen gaf Zeeman na enkele decennia cultuurrelativisme uiting aan zijn behoefte aan hiërarchische ordening in de chaos van deze tijd. De vraag luidde: waar ging het ook al weer om?

Zeemans oproep tot classificering gaat in extremo op voor het canoniseren van literaire werken. De behoefte daaraan wordt weerspiegeld in ontelbare rubriekjes, bundels en lijstjes. Enthousiaste literatoren, leep denkende uitgevers en journalisten die aan de losse verkoop denken, spelen er zó graag op in dat inmiddels bijkans elk boek dat maar enigszins de tand des tijds heeft getrotseerd een klassieker wordt genoemd. Gretig vinden die overzichtjes aftrek, van Willem Kuipers’ ISBN van de wereldliteratuur tot Jaap Goedegebuure’s honderd boeken om mee te nemen naar een onbewoond eiland — dat eeuwige cliché. De NRC Handelsblad-rubriek De oogst van de eeuw werd in bundeling zelfs een bestseller.

Inmiddels is Pieter Steinz in dezelfde krant begonnen met een «stoomcursus literatuur», waarin hij de klassiekers opnieuw doorneemt. Geen discussie of kritiek: uitleg. De lezer wordt aan de hand meegenomen en langs enkele bakens in de grenzeloze zee van boeken gevoerd. In het buitenland kan hij nog praktischer handboeken kopen, zoals de populaire Good Fiction Guide (Oxford University Press, 2001), The Rough Guide of Literature en Harold Blooms The Western Canon.

Afgelopen jaar stelden de 299 leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een nieuwe canon samen. De lijst van 125 vaderlandse klassiekers wordt aangevoerd door Max Havelaar en de belangrijkste schrijver is Multatuli. Het geheel is gekoppeld aan een aantal andere vragen omtrent canonisering. De antwoorden zijn deprimerend. Nederlanders kennen hun klassiekers nauwelijks, scholieren horen er nooit meer van en ook in de media bestaat er geen aandacht voor. Op het VWO zouden dus, zo meent deze raad van 299, voortaan maar liefst honderd werken uit de wereldliteratuur moeten worden gelezen, waaronder desnoods enkele fragmenten. Een lijst van 25 Nederlandse titels moet in elk geval verplicht worden gesteld. (Bovendien zou elke scholier onder de achttien in totaal twintig opera’s moeten hebben gezien en gehoord.)

Achter de vraag naar rangorde gaan de grote vragen van deze tijd schuil. «Wat zijn de essentiële boeken?» betekent: «Wat moet ik lezen om de letteren en de geschiedenis te kennen en zo iets meer te begrijpen over mijn eigen, postmodern verbrokkelde identiteit?» Hoe vaker de scheidslijn tussen hoge en lage kunst door wetenschappers en smaakmakers wordt gebagatelliseerd, hoe groter juist de behoefte onder lezers lijkt naar een vastgelegde hiërarchie van schoonheid en waarde. Ook is het niet toevallig dat de populariteit van het canoniseren recht evenredig oploopt met de roep om een nieuwe formulering van de Nederlandse normen en waarden. Wat is onze cultuur? Of praktischer: welke boeken moet een Marokkaan hebben gelezen om zich een beetje Nederlander te kunnen voelen?

In de jaren zeventig en tachtig werd de gevestigde smaak nog gezien als louter en alleen het product van machtsverhoudingen. Sociologen als Pierre Bourdieu en Abram de Swaan stelden dat de heersende klasse de cultuur, het onderwijs en de media gebruikte om haar overtuigingen aan anderen op te leggen. Die aantijgingen heeft de canon gelukkig overleefd. Maar tegenwoordig worden de canonlijsten niet alleen voorgesteld als enig houvast t emidden van een onrustbarend overstelpend aanbod, maar ook eindeloos opgerekt, waardoor de canon aan gezag inboet. Als elk boek met overwegend lovende recensies en redelijke verkoopcijfers het stempel «klassieker» krijgt, verliest dit etiket alle waarde.

Er kleeft nog een nadeel aan de huidige canoniseringsdrift: vereeuwigen lijkt kritiek uit te sluiten. Wie durft er buiten het café nog te zeggen dat Gerrit Achterberg vooral een wannabe was, dat Moby-Dick in de eerste plaats een magazijn vol overbodige geleerdheid betreft en dat J.D. Salinger slechts verantwoordelijk is voor een mager oeuvre puberliteratuur? Cervantes’ meesterwerk Don Quichot werd in mei van het afgelopen jaar door honderd toonaangevende schrijvers uit meer dan vijftig landen uitgeroepen tot «beste boek uit de geschiedenis van de wereldliteratuur». Toen het in 1615 verscheen, was het boek ogenblikkelijk een bestseller, maar in kringen van kenners en geleerde liefhebbers werd het categorisch afgewezen en afgedaan als een flauwe parodie op de ridderroman. Maar die kritiek hoor je nooit meer; Don Quichot is inmiddels boven alle kritiek verheven en daarmee allesbehalve springlevend.

Bijna elke grote klassieker genereerde onmiddellijk na verschijning een discussie tussen fervente voor- en tegenstanders. In heftige discussies kwam het boek tot leven. Nadat de kritiek verstomde, stierf het boek in zekere zin. Kritiek werd uiteindelijk zelfs verboden. Neem onze Middelnederlandse canon. Auteurs als Maerlant, Hadewijch, Ruusbroec en Anna Bijns heten alleen nog maar «magistraal», «briljant» en «meesterlijk». Oordelen als «onbegrijpelijk», «plat», «larmoyant» en «compositorisch zwak» zouden natuurlijk belachelijk zijn, maar bijna niemand schijnt zich te realiseren dat in de Middeleeuwen een heel corpus teksten in de Lage Landen circuleerde dat nu net zo goed op de canon had kunnen staan.

Tekenend was ook de wijze waarop de Maatschappij der Letterkundigen haar canon opstelde. Haar hooggeleerde leden, wetenschappers van wie men debat en argumenten mag verwachten, leverden eigen lijstjes met namen en titels in. Daarop werd enige rekenkundige arbeid verricht en klaar was de canon. Het was rugnummers noemen en anders niet. Een nadeel is wel dat we nu niet weten met welke argumenten de boeken worden gekozen. En dat is extra jammer, omdat het opstellen van zomaar een canon van de Beste Werken ook vooral spielerei is die nooit met louter wetenschappelijke argumenten kan worden onderbouwd, omdat bij literatuur al snel smaakoordelen een rol spelen en omdat al snel over de tijdsgebondenheid van waardeoordelen heen wordt gestapt.

Geen ridder die het boek meer wakker kust dat is bijgezet in de pronkvitrine der wereldliteratuur. Zeker critici als Pieter Steinz en Willem Kuipers niet, die de eeuwige slaap voor schoon aanzien. Volgens Kuipers bestaat zijn lijst uit «literair proza dat vast en zeker ook over honderd jaar nog tegen de grilligheden van de tijd bestand zal zijn». Eeuwigheidswaarde, daar gaat het hem om in zijn best of-lijst. Maar er is slechts iets zinnigs over een boek te zeggen als de lezer het in verhouding tot de tijd van creatie plaatst; een tijdloos waardeoordeel is leeg. Ook is het niet wetenschappelijk, omdat geen rekening wordt gehouden met de beperktheid van een in het eigen tijdvak gewortelde visie. Tijdloze waardeoordelen gaan eraan voorbij dat lezers wel degelijk een boek deels waarderen in relatie tot de tijd van conceptie ervan. Neem voor dat laatste Werthers lijden, de depressie van Sylvia Plath of de listen van Odysseus: de universele menselijke emoties, angsten en complexen komen tot leven omdat we ze begrijpen in de context van hun tijd. Of neem de Mona Lisa, Victory Boogie Woogie van Mondriaan en het Alhambra in Granada. Ze zijn gedateerd, net als Huckleberry Finn, De goddelijke komedie of De blikken trommel.

Canonvorming is natuurlijk begrijpelijk, vooral in het onderwijs. Verscholen onder aan de adviezen en aanbevelingen van de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde staat iets belangrijks: «Belangrijke boeken zouden behandeld moeten worden in de geschiedenisles, niet bij Nederlandse taal. Net als belangrijke schilders en architecten zijn ze deel van de cultuurgeschiedenis.» Precies, daar hoort namelijk het gros van de gecanoniseerde werken thuis. Het kind dat iets moet leren van de Hollanders van na de Tweede Wereldoorlog moet De avonden lezen en voor de koloniale geschiedenis is er Max Havelaar. De docent literatuurgeschiedenis kan vervolgens enkele boeken kiezen die tekenend zijn voor de gang van de literatuur en helpen bij het uitleggen ervan.

Nog geen tien jaar geleden was nu een opgewonden schrijver opgesprongen en had hij geroepen: «Maar zo leer je kinderen nooit van lezen te houden!» of: «Zo schrik je ze juist af!» Die schrijver zal zijn boeken dan beschouwen als niet meer dan vermaak. Dat is een leuk theoretisch standpunt en misschien kan een van zijn boeken wel als voorbeeld bij het vak literatuur dienen, maar de boeken van zijn collega’s kunnen dan ondertussen wél functioneren en iets duidelijk maken over de culturele, de politieke of de mentaliteits geschiedenis.

«De dood», zo luidt dit jaar het boekenweekthema. Uitgevers en dagbladbijlagen volgen deze week slaafs Henk Kraima, de baas van de stichting CPNB. Op een achternamiddag bedenkt hij met zijn medewerkers dat het thema van de boekenweek «jaloezie» moet zijn, «identiteit», «liefde» of «de dood», en uitgeverijen zetten al in augustus hun auteurs aan het werk om gelegenheidswerkjes te fabriceren en bloemlezingen samen te stellen met hetzelfde thema. Journalisten komen plotseling met beschouwingen over de dood in de literatuur, literaire tijdschriften publiceren vergeten doodsfragmenten en brood schrijvers halen hun verzameling grafschriften uit de kast.

Ging de jaarlijkse boekenweek maar niet weer over nieuwe themalijstjes, maar over goede boeken. Stel liever de canon ter discussie, suggereer nieuwe schrijvers en help oude boeken om zeep. Laat de boekenweek een jaarlijks moment zijn om grote voorjaarsschoonmaak te houden. Tegenover het huidige taboe op kritiek kan de grootheid van meesterwerken meer eer worden bewezen door de gearticuleerde walging die ze kunnen oproepen. In deze Dichters & Denkers wordt alvast enkele uitgesproken meesterwerken de eer gegund opnieuw diepgemeende, woedende reacties te ontlokken onder liefhebbers, getrainde lezers, boekbesprekers van beroep en zij «die beter moeten weten»: de literaire medewerkers van De Groene.