De ingrepen die auteur en regisseur Ger Thijs heeft gedaan in zijn tweede poging Louis Couperus’ roman Van oude menschen, de dingen die voorbij gaan (1906) op het toneel te zetten, zijn even eenvoudig als kordaat. De stervende Mevrouw Dercksz krijgen we niet te zien. Haar sterfkamer is een anonieme plek, ergens ‘boven’. Voorts is de handeling van een aantal maanden (van september 1899 tot in het voorjaar van 1900) teruggebracht tot één nacht, de sterfnacht van Mevrouw Dercksz.

De familie komt samen in de sober gelambriseerde vestibule van het huis, moeizaam beklimt men de trap naar het onvermijdelijke, ontgoocheld of ontroerd daalt men die trap weer af om vervolgens deel uit te maken van gesprekken over zus en zo (die men zo voert in een sterfhuis) tot en met heftige ruzies. Die ruzies gaan over geld, bedrog en desillusies, maar uiteindelijk vooral over het verschrikkelijke familiegeheim, Het Ding uit het Duister – een voorval dat zich zestig jaar geleden voordeed in het huis van de stervende mevrouw, toen nog in Indië, waarbij de vader van haar vier kinderen – hier allemaal aanwezig – om het leven kwam.

Ongeluk of moord met voorbedachte rade? Indien het laatste, dan was de oudste dagelijkse bezoeker van de stervende Mevrouw Dercksz, Meneer Takma, daarbij stellig betrokken. Je komt er snel achter dat het nooit een ongeluk geweest kán zijn en dat hier dus veel schuld en boete, verdringing en verdriet door de vestibule schuifelt. De roman is de eerste Couperus die ik las en mijn Amstelboek van uitgeverij L.J. Veen is weliswaar vergeeld en stukgelezen, echter nooit vervangen, het is geleidelijk gaan ruiken naar de vergane geuren die erin worden beschreven.

De voorstelling Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan die Ger Thijs nu bij Hummelinck/Stuurman heeft uitgebracht, wordt gespeeld door een troep toneelspelers die aan elkaar gewaagd zijn en die door Thijs in een fraaie balans worden gehouden. Je ziet een dergelijke chemie in ons toneel nog maar zelden. De avond dat ik er was (laat in de serie, inhaalbeurt) speelde Bram van der Vlugt voor het eerst de oude Heer Takma. De uitstraling van Van der Vlugt heeft in de openingszetten een hoog ‘kom-maar-gezellig-bij-opa-zitten’-gehalte, en áls je dan eenmaal zit, begint hij als een volleerde stokebrand vuurtjes van grote onrust te stoken.

Van de aanwezigen heeft zijn Takma nog het meeste last van Het Ding uit het Duister, want hij heeft beloofd, wat heet, gezworen om er tot in het graf over te zwijgen. Wat hij niet weet is dat iedereen om hem heen het al lang weet: Van der Vlugt speelt die gapende afgrond tussen onrust en volhardend zwijgen beheerst uit. Dat doet ook Cas Enklaar in de rol van de oudste zoon Howard, die ‘het’ heeft gezien, die ‘erbij’ was. Van iedereen staat hij het meest onder druk. Met een beheerstheid die tergend is werkt Enklaar toe naar de bekentenis waar iedereen op zit te wachten, front zaal, aan de rand van het podium.

In toneeltermen heet de transparante muur tussen toneelspelers en publiek ‘de vierde wand’. Sommige toneelspelers projecteren ín die wand verschijnselen die uit hún verbeeldingskracht voortkomen en die vervolgens de ónze prikkelen. Als Joost Prinsen, de zakenman Daan die voor de familie in Indië de plantages beheert, geschokt en ontroerd uit de sterfkamer van zijn moeder komt, zien we via zijn geestesoog in die vierde wand het portret van Mevrouw Dercksz verschijnen, geschilderd toen iedereen verliefd op haar was, zestig jaar geleden. ‘Wat doet ouderdom met ons? Het is een veldslag die je niet kunt winnen.’ Alle inspiratie voor heel die fraaie scène haalt Prinsen uit een ding dat er niet is, maar dat wíj zien omdat híj het ziet, de toneelspeler. Deze voorstelling is daardoor ook een ode aan dat mooie vak.

Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan is nog tot en met 1 juni te zien