James Bakers Carlyle Group zit in een consortium dat heimelijk voorstelt te trachten 27 miljard dollar te innen namens Koeweit, een van Iraks grootste crediteuren, door politieke invloed van het hoogste niveau in te zetten. Het beweert dat Baker niet persoonlijk zal profiteren, maar het consor tium zou miljoenen kunnen verdienen aan honoraria en provisie.
Andere landen, waaronder Engeland, zijn door Baker aangespoord het nieuwe regime van Irak te verlichten van zijn schuldenlast van 200 miljard dollar. Irak is Engeland ongeveer 1 miljard verschuldigd.
Een internationale jurist beschreef het plan van het consortium als «invloed-colportatie van het lompste soort».
Jerome Levinson, expert in politieke en bedrijfsethiek van American University in Washington, vertelde me: «Het consortium zegt tegen de regering van Koeweit: Via ons heb je de enige kans om een substantieel deel van de schuld te realiseren. Waarom? Door wie wij zijn en wie wij kennen.»
Toen George Bush op 5 december 2003 Baker, voormalig minister van Buitenlandse Zaken, aanstelde als zijn onbetaalde afgezant, noemde hij diens taak «een nobele missie». Maar Baker is eveneens senior adviseur en partner met naar verluidt een aandeel van 180 miljoen dollar van de handelsbank en defensie-onderaannemer de Carlyle Group.
Een vertrouwelijk Voorstel om de Regering van Koeweit te Assisteren bij het Beschermen en Realiseren van Schadeclaims Tegen Irak werd in januari door het consortium gestuurd naar het Koeweitse ministerie van Buitenlandse Zaken, volgens documenten die het tijdschrift The Nation in New York in bezit heeft.
In een brief van 6 augustus 2004 informeert het consortium het Koeweitse ministerie van Buitenlandse Zaken dat de onbetaalde schulden aan het land uit Irak «in direct gevaar zijn».
De wereldopinie is aan het verschuiven in de richting van kwijtschelding van schulden, waarschuwt een andere brief, zoals wordt bewezen door «de aanstelling door president Bush van voormalig minister van Buitenlandse Zaken James Baker als zijn afgezant om te onderhandelen over Iraakse kwijtschelding van schulden».
Het voorstel van het consortium expliciteert de dreiging: niet alleen is het onwaarschijnlijk dat Koeweit iets terugziet van zijn 30 miljard van Irak in staatsschuld, maar de 27 miljard in herstelbetalingen voor de oorlog die Irak aan Koeweit is verschuldigd voor Saddam Hoesseins invasie uit 1990 «zou heel goed slachtoffer kunnen zijn van deze Amerikaanse poging tot kwijtschelding van schulden».
Tegen deze dreiging biedt het consortium zijn diensten aan. Carlyles voormalige Amerikaanse en Europese politici van het hoogste niveau zijn in staat «de belangrijkste besluitnemers in de VN en in de belangrijkste hoofdsteden te bereiken».
Kathleen Clark, hoogleraar rechten aan Washington University en vooraanstaand deskundige in overheidsethiek en regelgeving, zei dat dit betekende dat Baker zich in een «klassiek belangenconflict» bevond. Ze vervolgde: «Carlyle en de andere bedrijven gebruiken Bakers huidige positie om te proberen een overeenkomst te sluiten met Koeweit die de belangen van de Amerikaanse regering zou ondermijnen.»
Een Carlyle-woordvoerder zei dat het bedrijf zijn betrokkenheid had verminderd na Bakers aanstelling: «Noch de Carlyle Group, noch Baker schreef, redigeerde of autoriseerde dit voorstel aan de regering van Koeweit.»
Volgens de documenten kan Carlyle als onderdeel van de overeenkomst een buitengewone investering van 1 miljard door de regering van Koeweit tegemoetzien.
Het centrale voorstel zou eigendom van 57 miljard aan onbetaalde Iraakse schulden overdragen. De schulden zouden worden overgeschreven naar een stichting opgericht en geleid door een consortium met als belangrijkste spelers: de Carlyle Group, de Albright Group (geleid door voormalig minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright) en andere bedrijven met goede connecties.
In de overeenkomst zou Koeweit het consortium ook 2 miljard geven om te investeren in een particulier fonds uitgedacht door het consortium, waarbij de helft naar Carlyle gaat.
Het consortium zou vervolgens zijn persoonlijke connecties gebruiken om wereldleiders ervan te overtuigen dat Irak zijn herstelbetalingen aan Koeweit moet «maximaliseren». Hoe meer het consortium Irak in een bepaalde tijd kan doen betalen, des te meer Koeweit incasseert, waarbij het consortium een provisie van 5 procent of meer incasseert.
Het doel van het maximaliseren van de schuldbetalingen van Irak is in directe tegenspraak met de formele doel van het Amerikaanse buitenlandbeleid om de schuldenlast van Irak drastisch te verminderen.
Chris Ullman, woordvoerder van Carlyle in Washington, zei dat de firma zich ervan bewust was dat een investering van 1 miljard dollar voor Carlyle onderdeel was van het Koeweit-voorstel: «Maar we speelden geen rol in het verrkijgen van die investering.»
«Dus u was bereid het miljard aan te nemen maar niet te proberen om het te krijgen?» Hij antwoordde: «Juist.»
Ullman zei dat Baker niet zou profiteren van de voorgestelde investering van 1 miljard dollar. «We hebben regels die bepalen hoe partners worden gecompenseerd.»
Gevraagd of het Witte Huis ervan op de hoogte was gebracht dat ten tijde van Bakers aanstelling het Carlyle-consortium onderhandelde met de regering van Koeweit over schulden, zei hij: «Daar kom ik nog op terug.»
In de vertrouwelijke documenten lijkt het consortium zich uiterst bewust van de gevoeligheid van Bakers positie als Carlyle-partner én afgezant voor de Amerikaanse regering.
Na een opsomming van de machtige spelers die zijn verbonden aan Carlyle waaronder voormalig president George Bush, voormalig premier John Major en James Baker zelf vervolgt het document: «De mate waarin deze individuen een instrumentele kunnen spelen in het opzetten van strategieën is nu beperkter als gevolg van de recente aanstelling van minister Baker als presidentieel afgezant voor internationale schulden, en de noodzaak een belangenconflict te vermijden.»
Maar dan meldt het document dat dat binnenkort zal veranderen. «Wij geloven dat met de terugtrekking van minister Baker uit zijn tijdelijke positie Carlyle en de mensen verbonden aan Carlyle weer vrij zullen zijn om een meer beslissende rol te spelen.»
Het was op 21 januari 2004 dat de twee levens van James Baker elkaar kruisten. Die ochtend vloog Baker naar Koeweit als de afgezant inzake schulden van Bush. Hij ontmoette de premier van Koeweit, de minister van Buitenlandse Zaken en verscheidene andere top-officials met het formele doel ze te vragen Irak zijn schulden kwijt te schelden.
Bakers collegas in het consortium kozen diezelfde dag om hun voorstel te overhandigen aan de minister van Buitenlandse Zaken, Mohammad Sabah al-Salem al-Sabah, dezelfde man die Baker ook zou ontmoeten.
Een begeleidende brief werd ondertekend door onder anderen Madeleine Albright en Shahameen Sheikh, voorzitter en CEO van de International Strategy Group, een bedrijf gecreëerd door het consortium ten behoeve van de doelstellingen van deze overeenkomst.
Shahameen Sheikh, die het document afleverde, zei dat het toeval was: «Het had niets te maken met het bezoek van Baker (…) Ik was in het gebied, dus ik kon op weg naar Europa het voorstel wel afleveren.»
Het voorstel «houdt rekening met de nieuwe dynamiek die zich heeft ontwikkeld in de regio», stelt de Albright-brief dynamiek die ook «minister Bakers onderhandelingen» over schuldenverlichting omvat.
Als Koeweit het aanbod van het consortium accepteert, staat er, «zullen we de claims van Koeweit juridisch en moreel onderscheiden van de staatsschuld waarvoor de Verenigde Staten nu kwijtschelding nastreven».
Irak is het land met de zwaarste schuldenlast ter wereld. «Deze schuld brengt de langetermijnvooruitzichten van Irak op politieke gezondheid en economische voorspoed in gevaar», zei president Bush toen hij James Baker aanstelde in december.
Toentertijd uitten critici twijfels of Baker een juiste keuze was. Het Witte Huis wuifde de bezwaren weg. Bush verzekerde journalisten: «Jim Baker is een zeer integere man. We hebben geluk dat hij Amerika wil dienen.»
Ullman zei toen dat Bakers aanstelling «geen enkele invloed zal hebben op Carlyle».
De dag voor Bakers aanstelling bekend werd gemaakt, tekende John Harris, managing director van de Carlyle Group, een verklaring aan Alberto Gonzales, adviseur van de president. Daarin stond dat Carlyle «zich niet bezighoudt met lobbyen of adviseren» en dat «Carlyle geen belangen heeft in de publieke of private schulden van Irak».
Volgens de documenten was op het moment van die verklaring het Carlyle-consortium tenminste vijf maanden bezig aan de opdracht van de regering van Koeweit om «een gedetailleerd financieel voorstel voor te bereiden voor de bescherming en monetisering» van compensatie-schulden van Irak.
Tot de opdracht werd besloten op een high-level-ontmoeting met Koeweitse officials in Londen op 16 juli 2003, volgens de bestanden die The Guardian in handen heeft gekregen.
Clark zei dat strafrechtelijke en reglementaire statuten verbieden dat regeringsmedewerkers deelnemen aan regeringsaangelegenheden waarin ze financiële belangen hebben, inclusief zaken die een extern bedrijf betreffen dat de medewerker in dienst neemt.
In de verklaring aan Gonzales schreef Harris dat «minister Baker zijn partnerschap-aandeel van toekomstige opbrengsten heeft opgegeven, zo die er zijn, die een conflict zouden kunnen opleveren met zijn officiële taken en hij zal niet persoonlijk profiteren door zijn Carlyle-partnerschap-inkomen uit zijn werk als speciale werknemer van de regering».
Maar de voorgestelde overeenkomst met Koeweit is zo omvangrijk dat moeilijk is te zien hoe Baker niet zou kunnen profiteren: Carlyle gaat een investering binnenhalen van 1 miljard dollar, wat tien procent is van de totale aandelenfondsen van de firma. En onder het voorstel zou het bedrijf tenminste twaalf jaar profiteren van die investering.
Mevrouw Clark zei: «Zelfs als Baker op een of andere manier wordt belet van deze deal te profiteren, gebruikt Carlyle Bakers regerings-positie om zichzelf te verrijken.»
Ze zei dat het tijd was dat het Witte Huis openheid van zaken geeft: «Er is hier enorme behoefte aan helderheid.»
Levinson: «Wat ze voorstellen is om Bakers missie geheel te ondermijnen en ze gebruiken hun connectie met Baker om dat te doen.»
Ahmed al-Fahad, onder-secretaris van de premier van Koeweit, zei deze week: «Ik heb het (het voorstel) gezien en ik ben me volledig bewust van de situatie.»
Maar gevraagd naar de dubbele rol van James Baker zei hij: «Het is moeilijk om commentaar te geven op die kwestie, vooral nu. Ik hoop dat u dat ten volle begrijpt.»