Walter Benjamins Denkbeelden bestaat uit de betere toeristische verslagen, notities, aforismen en korte essays die het predikaat gelegenheidsstukjes verdienen. In een voorwoord bij een bloemlezing uit het werk van Karel van het Reve schreef ik dat men de kwaliteit van de schrijver aan zijn gelegenheidsstukjes kan herkennen. De gelegenheidsstukjes van Walter Benjamin zijn meestal uitstekend. Blijft de vraag wat de uitgave van deze oorspronkelijk in 1991 bij Suhrkamp verschenen bundel rechtvaardigt. Ik zou zeggen, de stijl van Benjamin, die misschien nog het beste tot uitdrukking komt in zijn verslag over Moskou, eenvoudigweg getiteld Moskou.

Benjamin denkt niet voor de lezer, dat moet de lezer zelf doen. En dat valt niet altijd mee. Bejegent Benjamin het nog betrekkelijk prille bolsjewisme met milde welwillendheid of kijkt hij dwars door de min of meer goede bedoelingen van het arbeidersparadijs heen en herkent hij de gruwel van dat paradijs al? Getuige bijvoorbeeld een zin als: ‘Vandaag wordt enkel banale duidelijkheid verlangd.’ Een observatie die overigens ook op onze cultuur zou kunnen slaan. Wat dat betreft is de luie lezer die Benjamin verveeld en misschien ook geërgerd dichtslaat geëxcuseerd. Hij is immers als cultuurmens het product van onze cultuur en moet niet persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld voor zijn behoefte aan banale duidelijkheid. Een behoefte die Benjamin zoals gezegd consequent weigert te vervullen.
Natuurlijk zijn er thema’s aan te wijzen in deze bundel, succes en het gebrek eraan, de ironie van de paashaas en andere ironie, reizen en eten – honger is de beste kok, vasten is de koning, noteert Benjamin – maar mij trof een terzijde over Don Juan en vanaf dat moment zag ik overal in Denkbeelden verwijzingen naar deze verslinder, die mij, sinds ik op mijn vijftiende bij Camus over hem las, intrigeert. Niet vanwege zijn verslindende eigenschappen overigens, hoewel vermoedelijk iedere kunstenaar het verslinden zal herkennen, als niet van anderen dan toch wel van zichzelf, nee het was de tragische kant van het genot die mij trof en de zelfbewuste manier waarop Don Juan, volgens Camus althans, daarmee omging.
Laten we even kijken wat Walter Benjamin over Don Juan beweert, in de vertaling van Michel van Nieuwstadt: ‘In de figuur van Don Juan, het zondagskind van de liefde, bestaat het mysterie eruit, hoe hij flitsend snel in al zijn avonturen de beslissing én het meest tedere dingen naar liefde samen op de spits drijft, de verwachting in de roes achterhaalt en op de beslissing in het dingen naar liefde anticipeert. Dit eens-en-voor-altijd van het genot, dit in elkaar schuiven van de verschillende tijden kan alleen muzikaal tot uitdrukking komen. Don Juan vereist muziek als brandglas van de liefde.’ Einde citaat. Dit terzijde deed mij beter nog dan Camus zelf beseffen wat mij indertijd zo had aangetrokken in deze figuur, precies die weigering toekomst en verleden te erkennen. Hij schuift alles in elkaar, leeft in het eeuwige nu, wat hem juist ook heden ten dage zo onweerstaanbaar maakt – de afschuw die hij her en der oproept illustreert dat alleen; afschuw is de andere kant van de onweerstaanbaarheid. Het diepste verlangen van onze cultuur is immers het eeuwige nu.
De bevroren glimlach op ons gebotoxte gezicht moet het verleden onzichtbaar maken en de toekomst bezweren – vandaar ook de haast, wat Benjamin het op de spits drijven noemt, waardoor de beslissing én de verleiding wel moeten samenvallen. Elke aarzeling rukt de deelnemers aan deze dans weg uit het eeuwige nu, maakt de contouren van het verleden zichtbaar en daarmee de twijfel die aan elke toekomst kleeft. Don Juan kan alleen zijn wie hij is als hij de aarzeling en daarmee de twijfel vernietigt; meer dan wat dan ook is hij de vernietiger van aarzeling. En toch een zondagskind.
Het is bijna onmogelijk deze dagen om dan niet ook even aan Harvey Weinstein te denken, hoewel het woord ‘zondagskind’ niet meer echt op hem van toepassing is en misschien ook wel nooit is geweest. Toch schijnt hij mij wel degelijk een Don Juan van onze tijd, want iedere cultuur krijgt de verleiders die zij verdient. Echter, omdat de emoties die voornoemde filmproducent heeft opgeroepen vooral duidelijk maken dat er heden ten dage enkel banale duidelijkheid wordt verlangd en dat de zweepslag van de publieke opinie, waarover Benjamin trouwens voortreffelijk heeft geschreven in een essay over Karl Kraus, feitelijk niet meer is dan precies dat verlangen, zal ik zijn naam niet meer noemen.
Wat bedoelt Benjamin met het in elkaar schuiven van de tijden dat alleen muzikaal tot uitdrukking kan komen? Kan Don Juan alleen tot zijn recht komen in een opera, zingend en huiverend, stiekem wetend dat het genot geen overwinning is maar een nederlaag? Is het vuur dat hij ontsteekt zonder muziek echt ondenkbaar? Maar wat voor muziek maakt deze Don Juan eigenlijk?
Ik begrijp muziek hier als de droom van enkele dichters en schrijvers om het sublieme te zeggen over het niets. Het grote boek over helemaal niets. Wat Don Juan te zeggen heeft staat los van denken, schrijven en praten, het is, om een woord te gebruiken dat elders opduikt in Denkbeelden en wel in Benjamins verhandeling over het ‘destructieve karakter’: ‘kletspraat’. Maar magnifieke kletspraat: muziek. De kletspraat van Don Juan is muziek en alleen daarom al verdient hij het predikaat ‘zondagskind’.
Kort na dit terzijde over de verslinder schrijft Benjamin over de vraag waaraan iemand zijn kracht leert kennen. Ook daar meende ik weer inzichten over dit ‘zondagskind van de liefde’ aan te treffen.
Benjamin stelt dat het juist overwinning en geluk zijn die onze diepste zwakheden openbaren. Het is na een overwinning, bijvoorbeeld ook in de liefde, aldus Benjamin, dat men zich afvraagt: waarom ik? Waaraan heb ik dit verdiend? En die vraag onthult de zwakte.
Maar in ‘de series nederlagen’ ontdekken wij onze kracht en Benjamin noemt dan enkele voorbeelden: de nederlagen van ‘de roem, de alcohol, het geld of de liefde’. De nederlaag dwingt ons tot opstaan, zegt hij, en het is geen toeval dat hij dan aankomt met een variant op het Don Juan-personage, Casanova. ‘Opdringeriger dan Casanova tegenover Madame Charpillon kan geen sjacherjood zich tegenover zijn klant gedragen. Zulke mensen bewonen hun kracht. Een heel speciaal en verschrikkelijk soort wonen overigens, dat is de prijs van elke kracht’, schrijft Benjamin. Het is de nederlaag en het opstaan daarna die ons dwingen gebruik te maken van onze kracht en hoe groter de nederlaag, hoe moeizamer het opstaan, hoe groter de kans dat wij in onze kracht zullen gaan wonen.
De overwinningen verslappen ons. Elke overwinning, elke succesvolle verleiding maakt Don Juan slapper. Hij verlangt naar een nederlaag, naar een nee. Het zijn precies de afwijzing en de bekendheid met de afwijzing die Casanova nopen tot vasthoudendheid, wat iets heel anders is dan het vernietigen van aarzeling. Waar vasthoudendheid nodig is staat de aarzeling al vast. Denk nu ook aan Fellini’s niet geheel gelukte maar uiterst weemoedige film over Casanova. De verleiding én de verleider zijn een mechaniekje, het decor is de mist van Venetië in de late herfst, een mist waarin elk begeerd object vroeg of laat verdwijnt, net als het begeren zelf.
Merk overigens ook het woord ‘sjacherjood’ op. De milde en niet zo milde vorm van zelfhaat was voor menige joodse intellectueel in Duitsland en omstreken vóór de catastrofe van het fascisme een bewijs van assimilatie. Tegenwoordig wordt het begrip joodse zelfhaat vooral gebruikt om iedere kritiek van joodse kant op de staat Israël de mond te snoeren. Ook wat dat betreft mogen we spreken over de ironie van de geschiedenis. Maar de zelfhaat, dat woord ‘sjacherjood’, geeft wel degelijk een indicatie hoe wij dat wonen in de eigen kracht moeten begrijpen. Hij die in zijn eigen kracht woont heeft zich geassimileerd aan zijn nederlagen, vandaar ook dat Benjamin dat ‘een verschrikkelijk soort wonen’ noemt. Het is geen autonome positie, voorzover die bestaat. Don Juan heeft zich geassimileerd aan zijn overwinningen, en is daarom rijp voor de ondergang.
Dat brengt me op die andere tekst in de bundel waarin ik eveneens verwijzingen naar Don Juan meende aan te treffen, ‘Het destructieve karakter’, ik noemde hem al even, een tekst die mij blijft bezighouden, al was het maar omdat ik mijn sympathie of beter gezegd mijn begrip voor dat destructieve karakter niet helemaal kan onderdrukken.
‘Het destructieve karakter is jong en monter’, schrijft Benjamin. ‘Want vernietigen maakt jong, omdat het de sporen van onze eigen leeftijd uit de weg ruimt, het montert op, omdat elk wegruimen voor de vernietiger een volmaakte vereenvoudiging van zijn eigen situatie betekent, ja die tot aan haar wortels blootlegt.’
Het is vrij zeker dat Benjamin bij dit karakter niet aan Don Juan heeft gedacht. In een brief aan Gershom Scholem onthulde hij dat Gustav Glück, directeur van de afdeling buitenland van de Rijkskredietmaatschappij, model stond voor dit destructieve karakter. Ik kon echter niet aan de verleiding ontsnappen bij het vernietigen dat jong maakt omdat het de sporen van de eigen leeftijd uit de weg ruimt aan het ‘eens-en-voor-altijd van het genot, dit in elkaar schuiven van de verschillende tijden’ te denken. Het uit de weg ruimen van aarzeling is een vorm van vernietiging, die ongetwijfeld jong maakt en opmontert.
Volgens Benjamin leeft het destructieve karakter niet omdat het leven levenswaard zou zijn, maar omdat de moeite van de zelfmoord niet loont. Zo verovert Don Juan niet omdat zijn verlangen liefde waard zou zijn, maar omdat de moeite van het stoppen met verleiden, de verwachting die in de roes wordt achterhaald en ontkracht, niet loont. Hij probeert de weemoed altijd een stap voor te zijn. Don Juan woont in zijn overwinningen en wat hij laat zien, steeds weer, want hij leeft voort, diep in onze cultuur, de allesverslinder verslindt overigens uiteindelijk ook cultuur, is hoe onbewoonbaar die overwinningen zijn.