Ik ben bereid me in het stof te werpen. Mezelf ellendig te vernederen, en wel omdat - onder deze omstandigheden - zwijgen niet te verdedigen zou zijn. Dus zeg ik tegen degenen onder u die willen meedoen: laten we onze rol kiezen, die oude kostuums aantrekken en onze tweedehands teksten zeggen in dit treurige tweedehands toneelstuk. Maar laten we niet vergeten dat de inzet van ons spel enorm hoog is. Onze vermoeidheid en onze schaamte zouden ons einde kunnen betekenen. Het einde van onze kinderen en kindskinderen. Van alles wat we liefhebben. We moeten in onszelf op zoek gaan naar de kracht om na te denken. Om te vechten.
Alweer lopen we deerniswekkend achter - niet alleen in wetenschappelijke en technologische zin (die holle frasen kunt u gevoeglijk negeren), maar ook, wat belangrijker is, in ons vermogen de ware aard van kernwapens te begrijpen. Ons inzicht in het Departement van Gruwelen is hopeloos verouderd. Kijk eens naar ons, naar al die mensen in India en in Pakistan: we spreken over de politieke details, over buitenlands beleid, en tegenover de rest van de wereld doen we alsof onze regeringen zojuist alleen maar een nieuwere, grotere bom hebben uitgevonden, een soort immense handgranaat waarmee ze de vijand (elkaar) zullen vernietigen en ons voor alle kwaad zullen behoeden. En zo wanhopig graag zouden we dat willen geloven. Wat een prachtige, bereidwillige, keurige, naïeve onderdanen blijken we te zijn. De rest van de mensheid vergeeft het ons misschien niet, maar ja, de rest van de rest van de mensheid weet misschien niet, afhankelijk van degenen die hun mening vormen, wat een vermoeid, terneergeslagen, diepbedroefd volk wij zijn. Misschien beseft men niet hoe dringend we aan een wonder toe zijn. Hoe innig we snakken naar magie.
Ach, was kernoorlog maar gewoon een ander soort oorlog. Ging het maar alleen om de gebruikelijke dingen - volken en gebieden, goden en geschiedenis. Waren degenen onder ons die er als de dood voor zijn maar gewoon waardeloze morele lafaards die niet bereid zijn te sterven ter verdediging van onze overtuigingen. Was kernoorlog maar het soort oorlog waarin landen tegen landen en mensen tegen mensen vechten. Maar zo'n soort oorlog is het niet. Als er een kernoorlog komt, dan zal onze vijand niet China zijn, of Amerika, of zelfs wijzelf. Onze vijand zal de aarde zelf zijn. De elementen - de hemel, de lucht, het land, de wind en het water - zullen zich alle tegen ons keren. En hun wraak zal verschrikkelijk zijn.
Het is zo ontzettend dwaas te geloven dat kernwapens alleen dodelijk zijn als ze gebruikt worden. Alleen al het feit dát ze bestaan, alleen al hun aanwezigheid in ons leven, zal meer ellende aanrichten dan we nog maar net beginnen te vermoeden. Kernwapens dringen door in ons denken. Zij zijn de allergrootste kolonisatoren. Blanker dan elke blanke die ooit heeft geleefd. Het diepste hart van het blanke wezen.
Het enige wat ik kan zeggen tot elke man, vrouw en bewust kind hier in India en daar aan de overkant, een klein eindje verderop, in Pakistan, is: vat het persoonlijk op. Wie je bent - hindoe, moslim, stedeling, plattelander - het doet er niet toe. Het enige goede aan kernoorlog is dat dit verreweg het meest egalitaire denkbeeld is dat ooit bij de mensheid is opgekomen. Op de dag des oordeels zal men ons niet om rekenschap vragen. De verwoesting zal geen onderscheid maken. De bom bevindt zich niet in onze achtertuin. Hij zit in je lichaam. En in het mijne. Niemand, geen staat, geen regering, geen mens, geen god, heeft het recht hem daar te plaatsen. We zijn nu al radioactief, terwijl de oorlog nog niet eens is begonnen. Dus sta op en doe je mond open. Het geeft niet of het al eerder is gezegd. Spreek namens jezelf. Vat het heel persoonlijk op.
BEGIN MEI (vóór de bom) ging ik voor drie weken weg van huis. Ik dacht dat ik zou terugkomen. Ik was echt van plan terug te komen. Natuurlijk zijn de dingen niet precies gegaan zoals ik me had voorgenomen.
Terwijl ik van huis was, kwam ik een vriendin tegen die me altijd, onder meer, dierbaar is geweest omdat ze in staat is innige hartelijkheid te combineren met een oprechtheid die aan wreedheid grenst.
‘Ik heb over je nagedacht’, zei ze, ‘over je boek The God of Small Things - wat erin zit, wat erboven is, eronder, eromheen…’
Ze zweeg even. Ik voelde me onbehaaglijk, en ik was er niet echt zeker van of ik wilde horen wat ze verder nog te zeggen had. Zij daarentegen was ervan overtuigd dat ze het zou zeggen. ‘Dit afgelopen jaar - of nog niet eens een vol jaar - heb jij te veel gekregen van alles - roem, geld, bekroningen, aanbidding, kritiek, veroordeling, spot, liefde, haat, boosheid, afgunst, gulhartigheid - alles. In zekere zin is het een volmaakt verhaal. Volmaakt barok in zijn overdrijving. Het probleem is dat het maar één volmaakt slot heeft, of kan hebben.’ Haar ogen waren op mij gericht, en ze straalden van een slinkse, toetsende helderheid. Ze wist dat ik wist wat ze zou gaan zeggen.
Ze zou gaan zeggen dat niets dat me in de toekomst zou overkomen, ooit te vergelijken zou zijn met deze overweldigende ervaring. De hele rest van mijn leven zou lichtelijk onbevredigend zijn. En daarom zou het enige volmaakte slot van het verhaal de dood zijn. Mijn dood.
DIE GEDACHTE WAS ook bij mij opgekomen. Natuurlijk. Het feit dat dit alles, die wereldwijde schittering - het licht dat me verblindde, het applaus, de bloemen, de fotografen, de journalisten die deden of ze hevig in mijn leven geïnteresseerd waren (en niettemin moeite hadden ook maar één feit correct door te geven), de mannen in driedelig kostuum die voor me kropen, de glanzende hotelkamers met die eindeloze badhanddoeken - niets van dat alles zou me waarschijnlijk ooit nog eens overkomen. Zou ik het missen? Was het een behoefte voor me geworden? Was ik verslaafd geraakt aan roem? Zou ik afkickverschijnselen krijgen?
Hoe meer ik erover nadacht, des te duidelijker zag ik in dat beroemdheid als toestand waar ik voortdurend in moest leven, mijn dood zou worden. Mij zou doodslaan met al die goede manieren en hygiëne. Ik geef toe dat ik enorm genoten heb van de vijf minuten van mijn roem, maar hoofdzakelijk omdat het maar vijf minuten waren. Omdat ik wist (of meende te weten) dat ik terug naar huis kon gaan als het me verveelde, en erom zou lachen. Ik zou oud en onverantwoordelijk worden. Mango’s eten in het maanlicht. Misschien een paar mislukte boeken schrijven - ‘worstsellers’ - om te zien hoe dát voelde. Een vol jaar heb ik de wereld rondgeduikeld, me steeds vasthoudend aan mijn gedachten aan thuis en het leven dat ik zou leiden na mijn terugkeer. Dat waren mijn gedachten, ondanks al die vragen en voorspellingen over mijn aanstaande emigratie. Daarmee hield ik me in leven. Daarin vond ik mijn kracht.
Ik zei tegen mijn vriendin dat het volmaakte verhaal niet bestond. Ik zei dat zij de dingen van buitenaf bekeek, met haar veronderstelling dat de loop van iemands geluk, of laten we zeggen vervulling, een hoogtepunt had bereikt (en vervolgens steil moest dalen) omdat ze toevallig op ‘succes’ was gestuit. Die veronderstelling was gebaseerd op de fantasieloze overtuiging dat rijkdom en roem de verplichte inhoud van ieders dromen waren.
Jij hebt te lang in New York gewoond, zei ik tegen haar. Er zijn ook nog andere werelden. Andere dromen. Dromen waarin mislukking mogelijk is. En eervol. Soms zelfs nastrevenswaardig. Werelden waarin erkenning niet de enige barometer van talent of menselijke waardigheid is. Er zijn heel wat strijders die ik ken en liefheb, mensen die van veel groter waarde zijn dan ik, en die elke dag ten strijde trekken, al weten ze bij voorbaat dat ze zullen falen. Goed, zij zijn minder ‘geslaagd’ in de meest vulgaire, wereldse betekenis, maar hun vervulling is bepaald niet geringer.
De enige droom die de moeite waard is, zei ik tegen haar, is dromen dat je zult leven zolang je leeft en dat je pas doodgaat als je dood bent. (Vooruitziende blik? Misschien.)
‘En wat betekent dat precies?’ (Opgetrokken wenkbrauwen, lichtelijk geërgerd.)
Ik probeerde het uit te leggen, maar het wilde niet zo best lukken. Soms moet ik schrijven om te kunnen nadenken. Dus schreef ik het voor haar op een papieren servetje. En ik schreef het volgende: Liefhebben. Liefgehad worden. Nooit vergeten hoe onbelangrijk je zelf bent. Nooit gewend raken aan het afschuwelijke geweld en de ordinaire ongelijkheid van het leven om je heen. Vreugde zoeken op de treurigste plaatsen. Schoonheid achtervolgen tot in haar hol. Nooit simplificeren wat ingewikkeld is, of ingewikkeld maken wat simpel is. Respect hebben voor kracht, en nooit voor macht. En bovenal waakzaam zijn. Proberen te begrijpen. Nooit de andere kant uit kijken. En nooit, nooit vergeten.
Ik ken haar al jaren, die vriendin van mij. Zij is architecte.
Ze leek te weifelen, niet echt overtuigd door mijn speech op een servetje. Ik kon voelen - structureel gesproken, alleen in termen van de vlotte, verhalende symmetrie van de dingen, en omdat ze van me houdt - dat haar opwinding over mijn ‘succes’ zo heftig, zo royaal was dat haar (voorvoelde) ontzetting bij de gedachte aan mijn dood erdoor in evenwicht werd gehouden. Ik begreep dat het niet persoonlijk bedoeld was. Het was slechts een kwestie van design.
Maar goed, twee weken na dat gesprek keerde ik terug naar India. Naar wat ik zie/zag als thuis. Er was iets gestorven, maar niet ik. Het was iets wat veel en veel kostbaarder was. Het was een wereld die al een tijd ziek was geweest en nu eindelijk de laatste adem had uitgeblazen. Inmiddels is hij gecremeerd. De lucht is zwaar van lelijkheid en in de wind snuif ik de onmiskenbare stank van fascisme op.
Dag in dag uit, in hoofdartikelen in de kranten, op de radio, bij talkshows op de tv, op MTV nota bene, maakten mensen wier instinct ik meende te kunnen vertrouwen - schrijvers, schilders, journalisten - de overstap. De kilheid dringt door tot in mijn botten nu uit de lessen van het dagelijks leven pijnlijk duidelijk wordt dat het wáár is wat je in geschiedenisboeken leest. Dat fascisme inderdaad evenzeer over mensen gaat als over regeringen. Dat fascisme begint in je eigen huis. In woonkamers. In slaapkamers. In bedden. ‘Explosie van zelfrespect’, ‘Weg naar heropleving’, ‘Een ogenblik van trots’, dat waren krantekoppen in de dagen na de kernproeven. ‘We hebben bewezen dat we geen eunuchen meer zijn’, zei meneer Thackeray van de Shiv Sena. (Wie had dat dan ooit beweerd? Oké, een behoorlijk aantal van ons bestaat uit vrouwen, maar dat is, voor zover ik weet, niet hetzelfde.) Als je de kranten las, was het vaak moeilijk te zien of de mensen het hadden over Viagra (dat worstelde om de tweede plaats op de voorpagina’s) of dat ze spraken over de bom - ‘Onze macht en potentie zijn groter.’ (Aldus onze minister van Defensie nadat Pakistan zijn proeven had afgesloten.)
‘Dit zijn niet zomaar kernproeven, het zijn beproevingen van het nationalisme’, werd ons regelmatig verteld.
Dat werd nadrukkelijk gezegd, telkens en telkens weer. De bom is India. India is de bom. En niet alleen India - het hindoeïstische India. Daarom moet je uitkijken, want elke kritiek is niet alleen anti-nationaal, maar ook anti-hindoe. (De bom in Pakistan is natuurlijk islamitisch. Voor het overige, in politieke zin, betreft het dezelfde kernfysica.) Dat is een van de onverwachte extraatjes van het bezit van een kernbom. De regering kan zoiets niet alleen gebruiken om er de vijand mee te dreigen, maar ook om de eigen bevolking de oorlog te verklaren. Ons.
Terwijl ik dit schrijf, krijg ik bange voorgevoelens. In dit land heb ik echt meegemaakt wat het voor een schrijver betekent om liefgehad (en tot op zekere hoogte ook gehaat) te worden. Vorig jaar was ik een van de velen die in de media, aan het eind van het jaar, een rol speelde in de Parade van Nationale Trots. Tot de anderen behoorden, tot mijn intense gêne, een bommenmaker en een internationale schoonheidskoningin. Elke keer dat iemand me op straat aanhield en stralend zei: ‘U hebt India trots gemaakt’ (een verwijzing naar de prijs die ik had gewonnen, niet naar het boek dat ik had geschreven), voelde ik me een beetje onbehaaglijk. Het maakte me destijds bang, en het jaagt me nu doodsangst aan, omdat ik weet hoe gemakkelijk die stroming, dat getij van emotie, zich tegen mij kan keren. Misschien is nu de tijd daarvoor gekomen. Ik stap onder de feestverlichting vandaan en zeg wat ik denk.
En dat is het volgende:
Als een protest tegen de plaatsing van een kernbom in mijn hersenen anti-hindoe en anti-nationaal is, dan besluit ik tot afscheiding. Hierbij roep ik mezelf uit tot onafhankelijke, mobiele republiek. Ik ben wereldburgeres. Ik heb geen grondgebied in eigendom. Ik heb geen vlag. Ik ben een vrouw, maar heb niets tegen eunuchen. Mijn politiek is eenvoudig: ik ben bereid mijn handtekening te zetten onder elk nucleair non-proliferatieverdrag, onder elk verbod op kernproeven. Immigranten zijn welkom. Jullie kunnen me helpen bij het ontwerpen van een vlag.
MIJN WERELD IS gestorven. En ik schrijf om te rouwen om dat sterfgeval.
Ik geef toe, het was een wereld met gebreken. Een niet-levensvatbare wereld. Een wereld vol wonden en littekens. Het was een wereld die ik zelf genadeloos heb gekritiseerd, maar alleen omdat ik haar liefhad. Ze had de dood niet verdiend. Ze had niet verdiend uiteengereten te worden. Vergeef me, ik begrijp dat sentimentaliteit niet bijster cool is - maar wat moet ik doen in mijn ellende?
Ik hield van mijn wereld omdat ze de mensheid een keuze bood. Ze was een rots in de branding. Ze was een hardnekkige glimp van licht die almaar zei dat er een andere manier van leven bestond. Ze was een levende mogelijkheid. Een reële optie. Dat is nu allemaal weg. De kernproeven van India, de manier waarop ze zijn gehouden, de euforie waarmee ze (door ons) begroet zijn het is allemaal even onvergeeflijk. Voor mij verwijst dit naar gruwelijke zaken. Het einde van de verbeelding. En ook van de vrijheid, want dat is wat vrijheid eigenlijk betekent. Dat je kunt kiezen.
Op de 15de augustus van dit jaar vierden we vijftig jaar onafhankelijkheid in India. Volgend jaar mei vieren we één jaar nucleaire slavernij.
Waarom hebben ze het gedaan?
Omdat het politiek goed uitkwam, zo luidt het voor de hand liggende, cynische antwoord, alleen leidt dat weer tot een andere, meer fundamentele vraagstelling: waaróm kwam het politiek goed uit?
De drie Officiële Redenen die men heeft opgegeven, luiden: China, Pakistan en Ontmaskering van de Westerse Hypocrisie.
Op het eerste gezicht, en stuk voor stuk bekeken, zijn dat nogal verbijsterende redenen. Ik zal geen moment beweren dat dit geen echte problemen zijn. Ik zeg alleen dat ze niet nieuw zijn. Het enige nieuwe aan de aloude horizon is de regering van India. In zijn schrikwekkend arrogante brief aan de president van de Verenigde Staten (waarom neemt iemand de moeite te schrijven als het zo'n brief wordt) zegt onze premier dat India’s besluit om de kernproeven door te voeren, te wijten was aan een ‘verslechterende veiligheidssituatie’. Vervolgens noemt hij de oorlog met China van 1962 en de ‘drie agressies waaronder wij de laatste vijftig jaar hebben geleden (van de kant van Pakistan). Bovendien zijn wij de afgelopen tien jaar het slachtoffer geweest van ononderbroken terrorisme en verzet, met steun van dat land (…) met name in Jammu en Kashmir.’
Die oorlog met China is 35 jaar geleden. Tenzij er sprake is van een hoogst belangrijk staatsgeheim waar wij niets van weten, hadden we toch echt de indruk dat de verhouding tussen beide landen enigszins verbeterd was. De meeste recente oorlog met Pakistan is 27 jaar geleden uitgevochten. Ik geef toe dat Kashmir een bijzonder onrustig gebied is gebleven, en dat Pakistan ongetwijfeld vol leedvermaak de vlammen aanwakkert. Maar dan moeten er toch eerst vlammen zijn die aangewakkerd kunnen worden? Kashmir, en trouwens ook Assam, Tripura, Nagaland - vrijwel het gehele Noord-Oosten - Jharkand, Uttarakhand en alle troebelen die nog zullen komen - het zijn allemaal symptomen van een crisis die dieper gaat. En die kan en zal niet opgelost worden door kernraketten op Pakistan te richten.
Zelfs Pakistan kan niet opgelost worden door kernraketten op Pakistan te richten. Hoewel we twee verschillende landen zijn, hebben we de hemel gemeen, hebben we de wind gemeen, hebben we het water gemeen. Waar op een willekeurige dag radioactieve fall-out zal neerkomen, is afhankelijk van de richting van wind en regen. Lahore en Amritsar liggen maar 45 kilometer van elkaar vandaan. Als wij Lahore bombarderen, zal de Punjab branden. Als wij Karachi bombarderen, dan zullen Gujarat en Rajasthan branden, en misschien zelfs Bombay. Elke kernoorlog met Pakistan zal een oorlog tegen onszelf zijn.
En wat de derde Officiële Reden betreft, de Ontmaskering van de Westerse Hypocrisie - hoe kan het Westen nog verder ontmaskerd worden? Welk fatsoenlijk mens op aarde heeft daarover nog illusies? Dat zijn volkeren met een geschiedenis die doordrenkt is van andermans bloed. Kolonialisme, apartheid, slavernij, etnische zuiveringen, bacteriële oorlogvoering, chemische wapens - zij hebben het allemaal zo ongeveer uitgevonden. Ze hebben andere volkeren geplunderd, beschavingen uitgedoofd, hele volkeren uitgeroeid. Ze staan spiernaakt, maar totaal ongegeneerd op het wereldtoneel, omdat ze weten dat ze meer geld, meer voedsel en zwaardere bommen hebben dan alle andere volken. Ze weten dat ze ons in de loop van één gewone werkdag kunnen uitroeien. Persoonlijk zou ik zeggen dat ze eerder arrogant zijn dan hypocriet.
Wij hebben minder geld, minder voedsel en minder zware bommen.
Wij zijn een volk dat bijna een miljard zielen telt. In ontwikkelingstermen zijn we nummer 138 van de 175 landen in de Human Development Index van de UNPD. Meer dan vierhonderd miljoen van onze staatsburgers zijn analfabeet en leven in volstrekte armoede, meer dan zeshonderd miljoen beschikken niet eens over de primitiefste sanitaire voorzieningen, en meer dan tweehonderd miljoen hebben geen zuiver drinkwater.
Een kernbom zal in dat alles geen verbetering brengen.
WIJ IN INDIA zijn een oud volk dat leert te leven in een nieuwe staat. De kernbom en de afbraak van de Babri Masjid in Ayodhya maken deel uit van eenzelfde politiek proces. Dat zijn de akelige nevenproducten van een natie die op zoek is naar zichzelf. Van de inspanning van India om een nationale identiteit te smeden. Om een definitie te geven wat het betekent een Indiër te zijn. Hoe armer de natie, des te groter het aantal analfabeten; hoe meer moreel bankroet de leiders zijn, des te primitiever en gevaarlijker de ideeën over wat die identiteit is of zou moeten zijn.
De honende, jouwende jongemannen die de Babri Masjid hebben afgebroken, zijn dezelfden die op de foto’s stonden in de kranten in de dagen na de kernproeven. Ze waren de straat op gegaan om de kernbom van India te vieren, en tegelijkertijd ‘de westerse cultuur te veroordelen’ door kratten Coca-Cola en Pepsi in de riolen te legen. Ik ben lichtelijk verbijsterd over hun logica: Coca-Cola is westerse cultuur, maar de kernbom zou een oude Indiase traditie zijn?
Ja, ik heb het gehoord - de bom komt voor in de Veda’s. Dat kan zijn, maar als je goed genoeg zoekt, zul je ook Coca-Cola in de Veda’s aantreffen. Dat is het mooie van alle religieuze teksten. Je kunt er alles vinden wat je wilt - zolang je maar weet wat je zoekt.
Maar om terug te keren naar de niet-Vedische jaren negentig van deze eeuw: wij bestormen het hart van het blanke wezen, wij omhelzen de meest duivelse creatie van de westerse wetenschap en roepen die uit tot ons bezit. Maar we protesteren wél tegen hun muziek, hun voedsel, hun kleding en hun literatuur. Dat is geen hypocrisie. Dat is humor.
Dat is zo geestig dat zelfs een doodshoofd erom zou glimlachen.
We zijn weer terug op het aloude schip, S.S. Authenticiteit en Indiase Identiteit.
Als er dan toch een trend moet komen die pro-authentiek is en anti-nationaal, misschien zou de regering dan de geschiedenis eens goed moeten nalezen, met de juiste feiten moeten komen. Als ze er dan toch aan beginnen, laten ze het dan ook goed doen.
In de eerste plaats: de oorspronkelijke bewoners van dit land waren geen hindoes. Hoe oud het land ook is, er waren al mensen op aarde voordat het hindoeïsme bestond. De tribale volken in India kunnen meer aanspraak op oorspronkelijkheid maken dan alle andere, maar hoe worden ze behandeld door de staat en zijn dienaren? Ze worden onderdrukt, bedrogen, van hun landerijen beroofd, op zijsporen gerangeerd als overtollige goederen. Het zou misschien een goed beginpunt zijn als men hun de waardigheid teruggaf die ze ooit hebben bezeten. Misschien zou de regering een openbaar plan kunnen lanceren om geen dammen als de Sardar Sarovar in de Narmada meer te bouwen, teneinde niet nog meer mensen uit hun woongebieden te verdrijven.
Maar ja, dat zou natuurlijk ondenkbaar zijn. En waarom? Omdat het niet uitvoerbaar is. Omdat tribale volken er eigenlijk niet toe doen. Hun geschiedenis, hun gewoonten, hun godheden kunnen we best missen. Ze moeten leren die dingen op te offeren terwille van het grotere goed van de Natie (die hen heeft beroofd van alles wat ze ooit hebben bezeten).
Oké, dat gaat dus niet door.
VOOR HET OVERIGE zou ik een lijstje kunnen maken van dingen die verboden en gebouwen die afgebroken moeten worden. Ik zal nog wat meer research moeten doen, maar uit mijn hoofd geef ik hier wat suggesties.
Om te beginnen zouden ze een verbod kunnen uitvaardigen op een aantal ingrediënten uit de Indiase cuisine: Spaanse pepertjes (Mexico), tomaten (Peru), aardappels (Bolivia), koffie (Marokko), thee, witte suiker, kaneel (China)… en daarna kunnen ze de recepten aanpakken. Thee met melk en suiker bijvoorbeeld (Groot-Brittannië).
Van roken kan geen sprake meer zijn. Tabak is afkomstig uit Noord-Amerika.
Cricket, de Engelse taal en democratie zouden verboden moeten worden. Cricket kan vervangen worden door kabaddi of door kho-kho. Ik wil geen onlusten veroorzaken, dus aarzel ik een vervanger voor het Engels te noemen (Italiaans…? Die taal heeft zijn weg naar ons langs een veel vriendelijker route gevonden: via huwelijk, niet via imperialisme). En al eerder in dit stuk hebben we het gehad over het opkomende, kennelijk aanvaardbare alternatief voor democratie.
Alle ziekenhuizen waar westerse geneeskunde wordt gepraktiseerd of waar westerse medicijnen worden gebruikt, moet men sluiten. Alle nationale dagbladen opheffen. De spoorwegen ontmantelen. Luchthavens sluiten. En hoe zit het met ons nieuwste speelgoedje, de zaktelefoon? Kunnen we zonder dat ding leven, of zal ik voorstellen daarvoor een uitzondering te maken? Zouden ze het kunnen opnemen in de rubriek ‘Universeel’? (Daarin worden uitsluitend essentiële zaken opgenomen. Geen muziek, kunst of literatuur.)
Ik hoef er niet bij te zeggen dat het strafbaar zal worden kinderen naar een Amerikaanse universiteit te sturen en zelf naar dat land te reizen voor een prostaatoperatie.
Het zal een lange, heel lange lijst worden. Ik zou er jaren aan moeten werken. Een computer zou ik niet kunnen gebruiken, want dat zou natuurlijk niet zo ‘authentiek’ van me zijn.
Ik wil niet flauw doen, ik wil er alleen op wijzen dat dit toch echt de snelste weg naar de hel zou zijn. Iets als een Authentiek India of een Echte Indiër bestaat helemaal niet. Er is geen Goddelijke Commissie die het recht heeft één enkele, gezaghebbende versie van wat India is of hoort te zijn te sanctioneren.
Er is geen sprake van één religie, taal, kaste, streek, persoon, verhaal of boek die of dat men kan aanwijzen als enige representant van dit land. Wat er is, het enige wat er kan zijn, dat zijn visioenen van India, verschillende manieren om het land te bezien - oprecht, oneerlijk, schitterend, absurd, modern, traditioneel, mannelijk, vrouwelijk. Over die visioenen kan men ruziën, men kan ze kritiseren, prijzen, bespotten, maar niet verbieden of afbreken. Niet wegjagen.
Door te schelden op het verleden zullen we niet genezen. De geschiedenis is gebeurd. Uit en voorbij. Het enige wat we kunnen doen is de loop der geschiedenis veranderen door aan te moedigen wat we liefhebben, en niet te vernielen wat ons niet aanstaat. Er is nog schoonheid in deze wrede, beschadigde wereld waarin we leven. Verborgen, heftig, immens. Schoonheid die uitsluitend van onszelf is, en schoonheid die we dankbaar hebben ontvangen van anderen, een schoonheid die we verrijkt, opnieuw uitgevonden en tot ons eigendom gemaakt hebben. Die schoonheid zullen we moeten opzoeken, koesteren, liefhebben. Het maken van bommen zal slechts tot onze ondergang leiden. Het doet er niet toe of we ze gebruiken of niet. Ze zullen ons, hoe dan ook, vernietigen.
DE KERNBOM VAN INDIA is de definitieve handeling van verraad door een heersende klasse die het volk in de steek heeft gelaten.
Hoeveel guirlandes we onze wetenschappers ook omhangen, hoeveel medailles we ook op hun borst prikken - de waarheid is dat het veel gemakkelijker is een bom te maken dan vierhonderd miljoen mensen onderwijs te geven.
Volgens de opiniepeilingen verwacht men van ons dat we geloven dat het volk als één man achter de kernbom staat. Dat is nu het officiële standpunt. Iedereen is dol op de bom. (Dus is de bom goed.)
Is het mogelijk dat een man die zijn eigen naam niet kan schrijven, op de hoogte is van zelfs maar de fundamentele, elementaire feiten aangaande de aard van kernwapens? Heeft ook maar iemand hem verteld dat een kernoorlog volstrekt niets te maken heeft met zijn traditionele ideeën over oorlog? Dat zo'n oorlog niets te maken heeft met eer, en niets met trots? Heeft ook maar iemand de moeite genomen hem te informeren over thermische effecten, radioactieve fall-out en de nucleaire winter? En zijn er zelfs maar woorden in zijn taal ter beschrijving van denkbeelden als verrijkt uranium, kernsplijtingsmateriaal en kritische massa? Of loopt zijn taal zelf ook al achter? Zit hij gevangen in een tijdcapsule en moet hij de wereld langs zich heen laten gaan, niet in staat hem te begrijpen of ermee te communiceren, omdat zijn taal nooit rekening heeft gehouden met de gruwelen die het menselijk ras zou verzinnen?
Of doet hij er helemaal niet toe, die man? Zullen we hem maar als een lijder aan cretinisme behandelen? Als hij al vragen stelt, zullen we hem dan maar een handjevol jodiumpillen geven, en verhaaltjes over Heer Krishna die een heuvel optilde, of over de verwoesting van Lanka door Hanuman die onvermijdelijk was, wilden Sita’s deugd en Rams reputatie bewaard blijven? Zullen we zijn eigen mooie verhalen als wapens tegen hemzelf gebruiken? Zullen we hem alleen tijdens verkiezingen uit zijn tijdcapsule vrijlaten, en hem, zodra hij gestemd heeft, de hand schudden, hem vleien met wat flauwekul over de Wijsheid van de Gewone Man en hem meteen weer opsluiten?
Ik heb het natuurlijk niet over één man. Ik heb het over miljoenen en nog eens miljoenen mensen die in dit land wonen. Het is namelijk ook hún land, moet je weten. Zij hebben het recht een op informatie gebaseerde beslissing te nemen over het lot van hun land, en voor zover ik kan nagaan heeft niemand hen ook maar enige informatie gegeven. De tragedie is dat niemand dat zou kunnen, zelfs als men wilde. Er is werkelijk, letterlijk, geen taal voor dergelijke informatie. Dat is het echt gruwelijke in India. De sfeer van de machthebbers en de sfeer van de machtelozen gaan steeds verder uiteen, ze kruisen elkaar nooit, ze hebben niets met elkaar gemeen. Geen taal. En zelfs geen land.
WIE HEEFT VERDOMME die opiniepeilingen uitgevoerd? Wie is de premier verdomme, dat zijn vinger mag rusten op de nucleaire knop, die alles wat we liefhebben - onze aarde, onze hemel, onze bergen, onze vlakten, onze rivieren, onze steden en dorpen - in een oogwenk in as kan veranderen? Wie is hij verdomme dat hij ons geruststelt dat er geen ongelukken zullen voorkomen? Hoe weet hij dat? Waarom zouden we hem vertrouwen? Wat heeft hij ooit gedaan waardoor we vertrouwen in hem zouden stellen? Wat hebben al die kerels ooit gedaan dat we vertrouwen in hen zouden stellen?
De kernbom is het meest antidemocratische, antinationale, antihumane, door en door slechte ding dat ooit door de mens is gemaakt.
Als je religieus bent, bedenk dan dat deze bom de uitdaging van God door de Mens is.
Die uitdaging luidt simpelweg: wij beschikken over de macht alles te vernietigen wat Gij hebt geschapen.
Als je niet religieus bent, bekijk het dan als volgt: deze wereld van ons is vierduizend zeshonderd miljoen jaar oud.
En zou op één achtermiddag kunnen eindigen.
Vertaling: Tinke Davids
Het einde van de verbeelding
ER VALT NIETS nieuws of origineels meer te zeggen over kernwapens. Niets kan voor een schrijfster vernederender zijn dan zich nogmaals te moeten uitspreken over een kwestie die in de loop der jaren al uitputtend is behandeld door andere mensen in andere delen van de wereld, en wel hartstochtelijk, welsprekend en met kennis van zaken.
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/1998/35
www.groene.nl/1998/35