Ik ging opnieuw The Piano zien, die film met Holly Hunter, van Jane Campion. Dat kon, want in Eye vertoonden ze films van vrouwelijke regisseurs deze zomer. Ik zat er op zondagochtend, met nog vijf dolende zielen. Ik weet niet waar zij op wachtten terwijl de klanken van Michael Nyman ons overspoelden, de zee aanzwol, Holly Hunter haar rokken optilde om een beetje droog te blijven. Ik zat te wachten op één zin, door Harvey Keitel uit te spreken. (Ik noem de personages gewoon maar even bij de naam van hun vertolker.) Ik herinner me dat ik de film thuis voor het eerst zag, op dvd, en dat ik geraakt was door wat Keitel voor het laatst wilde laten weten aan de zwijgzame Hunter. Ze mocht het niet vergeten, ik ook niet. Ik had destijds de film stopgezet om het te noteren op een adreswikkel of zoiets.

Ik pakte Last Orders van Graham Swift uit mijn boekenkast, hopend dat ik de pagina had genoteerd waarop een blik wordt beschreven waar ik vaak aan denk, zo’n verkeerd geïnterpreteerde blik met onbedoelde levenslange gevolgen, en die me nu weer door het hoofd schoot omdat ik aan het zoeken was naar de adreswikkel waarop ik de zin uit The Piano had geschreven. Ik dacht dat het een passage was geschreven vanuit het perspectief van een vrouw, maar zo bladerend kon ik die niet terugvinden. Harvey Keitel had van alles gezegd, maar niet waarop ik had zitten wachten.

Ik zocht de agenda waarvan ik wist dat ik er een brief in had bewaard die ik had geschreven aan de probleemrubriek van de Margriet en nooit had opgestuurd. Ik dacht dat ik er iets aan kon hebben; die zin en die blik, ik zou alles weer weten. Ik wist nog hoe blij ik was toen ik die brief aan de Margriet had geschreven, misschien was het trouwens wel de Libelle, ik had iets slordigs heel precies onder woorden gebracht, ik zou er wat voor geven die brief weer te vinden, ik had vroeger een glashelder zelf. Er zat een niet-opgestuurde brief in die agenda, maar die was niet aan de probleemrubriek van Margriet gericht maar aan Theodor Holman. Een glasheldere brief waarin ik hem vertelde dat ik hem de beste schrijver vond van Nederland. Ik kon me niet herinneren ooit die brief te hebben geschreven, wel dat ik veel aan hem had gedacht. Waarom had ik die nooit aan hem opgestuurd?

Ik had iets slordigs heel precies onder woorden gebracht, ik had vroeger een glashelder zelf

Deze week werd ik geïnterviewd door een journaliste die wilde weten hoe je een goed mens kon zijn zonder een duidelijke mening te hebben. Ze stelde me een vraag waar ik het benauwd van kreeg, en ik kan me die vraag niet meer voor de geest halen. Het zou me helpen als ik hem weer zou weten, het had iets te maken met het gevoel hebben te leven, wanneer ik dat had gehad. Wat was het ook weer dat Beatrice de Graaf een keer had gezegd bij een interview, over een boom en blaadjes? Het had me ontroerd, maar toen ik dat probeerde uit te leggen aan iemand, had die me vreemd aangekeken. Misschien weet ik het nog wel van die boom en die blaadjes, maar niet helemaal precies.

Ik dacht dat Harvey Keitel en Holly Hunter zich op een boot bevonden toen hij die zin uitsprak waarop ik zat te wachten, ik herinner me dat hij zich aan haar vastklampte. Ik heb alles weer ademloos zitten bekijken op die zondagochtend in Eye, de billen van Harvey, de schouderbladen van Holly, maar eenmaal op die boot gaat de piano overboord en Holly erachteraan, haar voet zit verstrikt in een touw dat aan de piano vastzit. Haar rokken bollen op onder water, ze zinkt en zinkt, ik kon me dit echt niet herinneren.

‘Wat een kans was dat’, horen we haar denken als ze happend naar lucht weer boven komt, of zei ze ‘What a way to go’, het was iets van allebei, het was de perfecte formulering. Ik hoef niet te denken dat ik niet verder kan zolang ik welke zin dan ook niet terug kan halen, en toch denk ik het en kan ik het niet stoppen, het verlangen naar die zin, dat ene woord. Het enige wat ik wil is denken: o ja, dat was het, nu weet ik het weer.