De Nederlandse Kunera Korthals Altes (getrouwd met een Britse ex-militair) woonde de afgelopen drie jaar in Afghanistan. Daar werkte zij namens een Noorse organisatie aan de wederopbouw van het onderwijs. Tijdens haar werk ‘in het veld’ werd ze behoorlijk kriegel van het evangelisatiewerk van Zuid-Koreanen en vooral Amerikanen. ‘Die Zuid-Koreanen zijn relatief nieuw, de Amerikanen vielen meer op. Die kleden zich in lokale klederdracht en laten hun baarden groeien. Toch herken je ze meteen. Ze zien eruit als acteurs in een film over het leven van Christus, of weggelopen van de plaatjes uit de kinderbijbel. Als ze iemand hebben bekeerd, noemen ze die een “native christian”, omdat ze menen dat de Afghanen oorspronkelijk christelijk waren. De islam als tijdelijke vergissing.
Voor mijn werk zijn ze hinderlijk, want ze bekeren onder het mom van ontwikkelingswerk. Ze vreten aan onze geloofwaardigheid. Als wij ergens aankomen en vertellen dat we een school zullen steunen, denken veel Afghanen: ja, vast, en dan daarna weer over het leven van Jezus beginnen zeker. Bovendien werken ze je op je zenuwen. In het dorp Faizabad reden Amerikaanse evangelische missionarissen eens dagenlang door de hoofdstraat heen en weer met speakers op de auto waaruit keiharde psalmen klonken. Ze hadden ze speciaal in het Dari laten vertalen.
De meeste Afghanen reageren milder. Die gaan vrij pragmatisch met ze om. Ze doen alsof ze geïnteresseerd zijn en krijgen zo een alfabetiseringscursus. Of een waterpomp. Als het uiteindelijk om het geloof gaat, haken ze af, met een beleefde glimlach. Een Afghaanse collega vertelde me eens over de kwaliteit van die Zuid-Koreaanse en Amerikaanse bijbels als brandhout. In Afghanistan wordt gekookt op hout en die flinterdunne bijbelvelletjes doen het prachtig als aanmaker van het vuur.’