© Rene Clement/HH

Niemand is blij met het Zwarte Piet-debat, maar wat er nu precies misgaat in de discussie wordt evenmin duidelijk. De aanname in het debat lijkt te zijn dat we moeten vaststellen of mensen zich wel of niet terecht gekwetst voelen door Zwarte Piet.

Voorstanders vinden dat tegenstanders niet zo gevoelig moeten zijn (niet zo moeten ‘zeuren’), bijvoorbeeld omdat het hier per slot van rekening om een kinderfeest gaat. Er zijn de nodige vraagtekens te plaatsen bij de legitimiteit van dit soort pro-Pieten-claims (het andere veelgehoorde argument, ‘het is een onderdeel van onze cultuur’, is bijvoorbeeld een non-starter, het gaat er namelijk om of we die cultuur zouden moeten hebben).

Echter, de framing van de discussie, in termen van of de tegenstanders zich wel of niet terecht gekwetst voelen, gaat voorbij aan het werkelijke probleem van de Zwarte Piet-traditie. Het echte probleem is dat we in een samenleving leven waarin donkere mensen nog steeds op allerlei manieren gediscrimineerd worden. Het punt is dat Zwarte Piet onwenselijk is of mensen zich nu gekwetst voelen of niet. Het fenomeen van ‘implicit bias’ of ‘impliciete vooroordelen’ kan uitleggen hoe Zwarte Piet hieraan bijdraagt.

We zijn allemaal bekend met het bestaan van impliciete vooroordelen in zoverre we bekend zijn met het bestaan van stereotypen. Wanneer we denken aan stereotypen denken we eerst en vooral aan bewuste of expliciete varianten daarvan. Bijvoorbeeld het stereotype van een bankier, die je kunt herkennen aan een blauw pak met stropdas, of een boer aan een stoppelige baard, rode wangen en een overall. Maar er zijn ook impliciete of onbewuste stereotypen die evengoed een rol spelen in ons denken en handelen, en die wel degelijk venijnige consequenties hebben. In de psychologie wordt hiernaar verwezen als het bestaan van ‘impliciete oordelen’ (‘implicit bias’).

Laten we het erop houden dat Zwarte Piet het stereotype nu niet bepaald bijstelt

Een impliciet oordeel is een oordeel over iets of iemand dat gebaseerd is op stereotypen zonder dat je je hiervan bewust bent. Bij de bovenstaande voorbeelden van de bankier en de boer dacht u bijvoorbeeld niet direct aan vrouwen, omdat dergelijke beroepen minder goed passen in ons stereotiepe beeld van vrouwen. Impliciete oordelen over vrouwen zijn ons niet vreemd: het feit dat vrouwen voor hetzelfde werk minder worden betaald, terwijl niemand expliciet denkt of vindt dat ze minder horen te verdienen, is daar het bewijs voor. En net als over vrouwen hebben we impliciete oordelen over mensen met een donkere huidskleur (alsmede ouderen, mensen met overgewicht, LGBT’s, mensen met een Marokkaanse voor- of achternaam, et cetera).

Het regent onderzoeksresultaten in dit gebied, dus laten we ons beperken tot het bespreken van een veelgebruikte onderzoeksmethode, de zogenaamde ‘implicit association test’ (IAT). Het leuke is namelijk dat je deze test gemakkelijk zelf kunt doen (de Harvard-variant is online te vinden). Bij de IAT moet je positieve woorden als ‘gelukkig’ of ‘goed’ en negatieve woorden als ‘slecht’ of ‘verdrietig’ koppelen aan ofwel blanke ofwel donkere gezichten. Keer op keer blijkt dat het mensen veel meer moeite kost om positieve woorden met donkere gezichten te koppelen dan met blanke gezichten (en omgekeerd: veel makkelijker om ‘slecht’ met donkere gezichten te koppelen dan met blanke). Die combinatie komt ons blijkbaar minder natuurlijk voor dan ‘blank’ en ‘goed’.

Wat heeft dit nu allemaal met Zwarte Piet te maken? Alles. Het moge duidelijk zijn dat donkere mensen hoewel ze natuurlijk formeel gelijke rechten hebben, helaas nog steeds geen gelijke kansen hebben (bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt), en dat er inmiddels duidelijk bewijs is dat dit voor een belangrijk deel, net als in het geval van vrouwen, verklaard kan worden door het bestaan van impliciete oordelen. Het is eveneens evident dat Zwarte Piet bijdraagt aan het bestaan hiervan, los dus van de vraag wat de intenties zijn van het sinterklaasfeest, of hoe donkere mensen dit feest ervaren.

Hoewel we blanke mensen overal tegenkomen – als politicus, chirurg, hoogleraar of bankier – geldt dat namelijk bepaald niet voor donkere mensen. Eens per jaar, echter, zien we donkere mensen overal: in een felgekleurd pakje gespeeld door een blanke. Laten we het erop houden dat dit het stereotype nu niet bepaald bijstelt. Zwarte Piet brengt rond 5 december de kadootjes en hij is zeker ook grappig, acrobatisch of op andere manieren getalenteerd. Maar hij doet toch niet direct denken aan de persoon die je het land wil laten leiden, die je aan wil stellen als professor, of die je zou vertrouwen als je een gecompliceerde behandeling moet ondergaan in het ziekenhuis.

Rutte’s poging om deze discussie af te doen als een puur linguïstische discussie, is beneden alle peil

Wat het bestaan van impliciete oordelen laat zien is dat het er helemaal niet (in eerste instantie) toe hoeft te doen of mensen zich gekwetst of gediscrimineerd voelen, het gaat om het empirische feit dat ze niettemin anders worden behandeld (dat is eufemistisch uitgedrukt), en dat Zwarte Piet de stereotypen in stand houdt die impliciete oordelen in de hand werken.

Het erkennen van de realiteit van impliciete oordelen heeft een aantal serieuze consequenties voor het debat omtrent Zwarte Piet. Ten eerste kunnen we zeggen dat de voor- en tegenstanders van het debat in feite allebei gelijk hebben. De voorstanders van Zwarte Piet hebben ‘gelijk’ wanneer ze zeggen dat ze, expliciet gezien, niet racistisch zijn. Ze geloven niet dat donkere mensen minderwaardig zijn, en dit expliciet racistische oordeel moeten we ze ook niet in de schoenen schuiven. Het punt is alleen dat hun expliciete oordeel weinig relevant is in de discussie; mensen hebben zelf immers gebrekkige kennis van hun eigen impliciete oordelen.

Tegelijkertijd hebben tegenstanders van Zwarte Piet gelijk wanneer ze zeggen slachtoffer te zijn van racisme, en ook dat Zwarte Piet daar ‘iets mee te maken heeft’. Omdat het hier echter gaat om impliciet racisme is het vervolgens moeilijk te articuleren waar het probleem nu precies in zit, en wordt dit vervolgens vaak geformuleerd als dat ze zich expliciet gediscrimineerd voelen, wat de voorstanders vervolgens weer tegen de borst stuit.

Om een pleidooi te houden om Zwarte Piet te verbannen of veranderen, is het echter niet per se nodig dat donkere mensen het gevoelzouden moeten hebben gekwetst te zijn. Dat betekent ook dat we niet direct iets kunnen afleiden uit het feit dat donkere mensen Zwarte Piet zelf zo enig vinden. Al zouden alle donkere mensen Zwarte Piet omarmen, dan nog is het niet acceptabel. Dat betekent vervolgens ook dat het volstrekt kortzichtig is van gemeenten en/of sinterklaascomités om akkoord te gaan met een traditionele Sinterklaas-intocht en daarvoor als reden geven dat niemand heeft opgebeld om erover te klagen (NOS Journaal van 31 oktober).

Tot slot: als we vinden dat iedereen gelijke kansen moet hebben en we de mogelijkheid hebben door een relatief simpele verandering het bestaan van impliciete discriminatie te verminderen, dan is het vanzelfsprekend dat we dat moeten doen, om niet te zeggen laf om het te laten. Sterker nog, aangezien hier mensenrechten op het spel staan, zijn er wel degelijk goede redenen voor de overheidom hier in te grijpen. Rutte’s poging om deze discussie af te doen als een puur linguïstische discussie door te stellen dat Zwarte Piet nu eenmaal zwart is, is in dat licht dan ook beneden alle peil.


Fleur Jongepier is promovenda in de cognitiefilosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Sem de Maagt is promovendus in de normatieve ethiek aan de Universiteit Utrecht. Beiden schrijven voor de Academische Filosofieblog ‘Bij Nader Inzien