In de luisterrijke geschiedenis van de stad hebben we de cirkel rond gemaakt. De mensheid begon haar opmars naar de politiek en de beschaving in de polis – de stadstaat. Dat was het eerste kweekbed van de democratie. Maar millennia lang hebben we erop vertrouwd dat de monarchie en het wereldrijk en vervolgens de nieuwe natiestaten de last van de beschaving en het juk van de democratie wel zouden kunnen dragen. Vandaag de dag, na een langdurige geschiedenis van regionale successen, laat de natiestaat ons op mondiale schaal in de steek. Die staat vormde het perfecte politieke recept voor de vrijheid en onafhankelijkheid van autonome mensen en landen. Maar hij leent zich volstrekt niet voor interdependentie. De stad, de menselijke habitat die steevast als eerste toevlucht fungeert, is in de steeds mondialer wordende wereld van vandaag de dag opnieuw uitgegroeid tot de hoop van de democratie.

Welke grootschalige politieke constructie we ook vormen, politiek begint in de wijk en in de stad. Meer dan de helft van de wereldbevolking woont tegenwoordig in steden. De stad lijkt onze bestemming te zijn, zoals ze ook onze oorsprong was. In de stad ontplooien we onze creativiteit, bestendigen we onze gemeenschap en realiseren we ons burgerschap. Als we moeten worden gered, dan zal de stad eerder als veranderingsinstrument optreden dan de natiestaat.

Wanneer we rekening houden met de weerstand die er bij staten leeft ten opzichte van grensoverschrijdende samenwerking staan we nu vóór alles voor de taak om alternatieve instellingen te ontdekken of te creëren die in staat zijn om de steeds complexer wordende problemen van een interdependente wereld het hoofd te bieden zonder de democratie prijs te geven die van oudsher door natiestaten werd gewaarborgd. Om onszelf te behoeden voor anarchistische vormen van mondialisering, zoals oorlog en terrorisme, en voor monopolistische vormen, zoals multinationale ondernemingen, hebben we democratische gremia nodig die in staat zijn om de mondiale problemen aan te pakken.

De oplossing ligt voor ons, levensgroot maar nog goeddeels onontdekt: laat de steden, onze politieke eenheden met de grootste netwerken en de meeste onderlinge verbindingen, onze steden die het vooral moeten hebben van samenwerking en pragmatisme, van creativiteit en multiculturaliteit, doen wat de staten niet kunnen. Laat burgemeesters de wereld regeren.

In feite gebeurt dat ook al. Steden vormen in toenemende mate netwerken van cultuur, handel en communicatie die de wereld omspannen. De netwerken en de coöperatieve complexen die ze belichamen kunnen ertoe worden aangespoord om in formele zin te gaan doen wat ze in informele zin nu al doen: regeren door middel van vrijwillige samenwerking en gedeelde consensus. Als burgemeesters de wereld zouden regeren, zouden de meer dan 3,5 miljard mensen (meer dan de helft van de wereldbevolking) die in steden wonen en het nog grotere aantal mensen dat in voorsteden woont zowel op lokaal niveau kunnen participeren als wereldwijd kunnen samenwerken – een wonder van stedelijke ‘glokaliteit’ dat ons pragmatisme in plaats van politiek, innovatie in plaats van ideologie en oplossingen in plaats van soevereiniteit in het vooruitzicht stelt.

85 jaar geleden begon de filosoof John Dewey zijn ‘zoektocht naar de grote gemeenschap’, een gemeenschap die mensen door middel van gemeenschappelijke activiteiten en machtige symbolen zou kunnen verenigen tot een steeds groter publiek dat communicatief was georganiseerd. Daarbij maakte Dewey de democratie los van overheid en staat alléén en verklaarde hij nadrukkelijk dat ze moest worden begrepen als een wezenlijke verbindingsvorm die ook het gezin, de school, de industrie en de godsdienst omvatte. Hij was ervan overtuigd dat die democratie volledig tot haar recht zou komen wanneer ze zou worden omarmd ‘als een leven van vrije, verrijkende vereniging’, maar alleen wanneer ‘vrijelijk ondernomen maatschappelijk onderzoek zich onlosmakelijk paart aan de kunst van het volledig en beweeglijk communiceren’.

Een door steden geregeerde wereld geeft een democratische vorm aan Dewey’s inspirerende visioen van de grote gemeenschap. Het is daarbij niet nodig dat er op kunstmatige wijze, vanuit het niets, een nieuwe, mondiale regeringsstructuur wordt gecreëerd, en het betekent niet dat het handelen van de door netwerken verbonden steden moet worden gecertificeerd door de natiestaten die ze passeren. Het betekent dat de nadruk sterker komt te liggen op niet-hiërarchische vormen van burgerschap, burgerlijke samenleving en vrijwillige grensoverschrijdende gemeenschapsvorming dan op hiërarchische voorschriften en handelingsmandaten die uitgaan van centralistische mondiale bestuurders. Michael Bloomberg, tot voor kort burgemeester van New York, mag overmoedig lijken, in zijn retoriek klinkt de kracht van het stedelijk lokalisme dat zich manifesteert in een interdependente wereld: ‘Ik heb mijn eigen leger in de vorm van de nypd, zegt Bloomberg, ‘ik heb mijn eigen ministerie van Buitenlandse Zaken, tot grote ergernis van Washington.’ New York herbergt ‘alle soorten mensen uit alle delen van de wereld en alle soorten problemen’. En als Washington dat niet leuk vindt? ‘Ach’, geeft Bloomberg toe, ‘ik luister niet zo heel veel naar Washington.’ De beweringen van Bloomberg ontlenen hun betekenis niet aan snoeverij, maar aan de lasten en mogelijkheden van de stad. Want, zo stelt hij, ‘het verschil tussen mijn bestuursniveau en andere bestuursniveaus is dat er op stadsniveau moet worden gehandeld’. Terwijl de Amerikaanse overheid op dit ogenblik ‘eigenlijk niets kan uitrichten (…) moeten de burgemeesters van dit land nog steeds optreden in de echte wereld’. Presidenten profeteren principes; burgemeesters halen het vuilnis op.

Dit actiegerichte denken zien we ook terug in organisaties als de iclei (plaatselijke overheden voor duurzaamheid), die in haar verslag, dat volgde op de defaitistische VN-klimaattop van eind 2011 in Durban, vaststelde dat ‘de lokale overheid de echte knopen moet doorhakken als er gereageerd moet worden op de invloed van klimaatverandering op de mens’. Een jaar eerder al hadden de steden duidelijk gemaakt hoe ze de klimaatverandering zouden aanpakken, toen 207 steden het Mexico-City Pact tekenden, op de World Mayors Summit on Climate, terwijl de staten nog weinig anders deden dan elkaar vage toezeggingen doen over ‘strategieën en acties die gericht zijn op het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen’. Door de netwerken waarin ze al samenwerken uit te breiden en te diversifiëren, bewijzen steden dat ze samen dingen kunnen doen die staten niet kunnen.

Hoeveel manieren zijn er om een miljoen mensen in een radicaal afgegrensde ruimte te stoppen? In de achttiende eeuw al merkte Jean-Jacques Rousseau op dat ‘alle hoofdsteden sprekend op elkaar lijken. (…) Parijs en Londen komen me voor als dezelfde stad.’ Verschillen São Paulo, Tokio en New York vandaag de dag zo van elkaar? De mondiale burgerlijke samenleving die wij ons voorstellen bestaat simpelweg uit het wereldwijde netwerk van samenwerkingsverbanden die al gedeelde maatschappelijke waarden hebben: gemeenschappen die zijn georganiseerd rond de strijd voor de universele mensenrechten, religieuze organisaties met een oecumenisch perspectief, internationale genootschappen van kunstenaars en sociale netwerken van zowel reële als virtuele vrienden die in hun steeds groter wordende kringen ook vreemden willen opnemen.

Voormalig burge­meester van New York Bloomberg: ‘Ik heb mijn eigen ministerie van Buitenlandse Zaken, tot grote ergernis van Washington’

Door nieuwe samenwerkingsmechanismen en gemeenschappelijke besluitvorming kunnen steden samen problemen aanpakken rond wapens, handel, klimaatverandering, culturele uitwisseling, misdaad, drugs, transport, volksgezondheid, immigratie en technologie. Het hoeft niet altijd om formele mechanismen te gaan; Rey Colón, wethouder in Chicago, ‘zag tijdens een reis naar de Spaanse stad Sevilla voor het eerst hoe goed huurfietsprojecten functioneerden’. Burgemeester Rahm Emanuel deed vervolgens de campagnebelofte dat hij 150 kilometer ‘groene’, afgeschermde fietspaden zou aanleggen langs grote verkeersaders in Chicago; die belofte lost hij momenteel in. Het huurfietsenplan in New York City ging medio 2013 van start.

Het feit dat steden groene ideeën met elkaar delen en in stadsnetwerken als de C40 samenwerken op het terrein van de klimaatverandering betekent nog niet dat ze ook de wereld regeren, maar het geeft wel aan dat steden bij het aanpakken van de ontzaglijke interdependentieproblemen een grote voorsprong hebben op de staten, en dat alleen omdat ze informeel en op vrijwillige basis nu al samenwerken. Ik pleit voor een burgemeestersparlement dat kan samenkomen zonder dat daar toestemming van de staten voor nodig is, dat op basis van consensus oplossingen zoekt voor gedeelde problemen en dat op vrijwillige basis beleidsmaatregelen treft waarvoor het in gezamenlijk overleg heeft gekozen.

In de jaren 1970 voerde Norman Mailer op grappige, onzinnige wijze campagne voor het burgemeesterschap van New York, en daarbij kwam hij met het maffe idee om de stad los te weken van de staat New York, misschien zelfs van de hele Verenigde Staten, en onafhankelijk te maken. Sommige mensen zullen het als even maf beschouwen om steden zo onafhankelijk van staten te maken dat ze de wereld kunnen gaan regeren. Staten zullen vast alles in het werk stellen om steeds mondialer opererende steden die grensoverschrijdende activiteiten overwegen weer onder de duim te krijgen. In tegenstelling tot bedrijven of samenwerkingsverbanden zijn staten per definitie territoriaal, en steden nemen altijd grond in beslag die deel uitmaakt van het territorium van een bepaalde staat. New York mag zich dan misschien weinig gelegen laten liggen aan Washington, Washington houdt New York wel in de gaten. Stedelingen mogen grensoverschrijdende dromen koesteren, ze worden niet alleen gedefinieerd door en zijn niet alleen loyaliteit verschuldigd aan de stad, maar ook aan nationale vlaggen en volksliederen en specifieke nationale ‘missies’.

Of ze nu wel of niet kunnen rekenen op de steun van het formele gezag, stedennetwerken en megasteden zullen vermoedelijk bepalen of de democratie – en mogelijk zelfs de beschaving als geheel – gedurende de komende decennia overleeft, als het er vóór alles om zal gaan om de heftige conflicten binnen staten en tussen staten onderling achter ons te laten en een antwoord te vinden op de rampzalige economische en ecologische anarchie en de grote ongelijkheid en onrechtvaardigheid die voortvloeien uit de afwezigheid van een mondiaal democratisch bestuur. Nu al worden we die verleidelijke maar fatale anarchie in getrokken die pandemieën en ecologische catastrofes laat floreren in naam van de soevereiniteit: ‘Jullie zullen mijn soevereiniteit niet schenden om mijn luchtkwaliteit te controleren (of mijn wapenproductie te inspecteren of mijn schaliegaswinning te reguleren)!’ En we leven al in een tijdperk van mondiale particuliere monopolies van geld en invloed die onder de vlag van de vrijheid worden gesanctioneerd, en van markten die eigenlijk helemaal niet zo vrij zijn.

Het is niet zo dat er gebrek is aan mondialisering, er is gebrek aan mondialisering die geen particulier maar een publiek karakter heeft, die democratisch en niet autocratisch is en egalitair in plaats van monopolistisch. In de strijd tegen deze wereldwijde anarchie en de mentaliteit van de brute kracht die daarmee gepaard gaat, zijn steden die over de grenzen heen reiken van grote betekenis.

In de loop van de geschiedenis zijn steden op de meeste plaatsen niet alleen onderworpen geweest aan ongelijkheid en corruptie, maar ook aan de politiek van koningschap en imperium. En toch hebben ze over het geheel genomen hun anti-ideologische en hun pragmatisch-democratische trekken behouden. Stedelijk beleid is eerder op overtuiging gericht dan op afdwingen, en stadsbestuurders zijn eerder buren die hun verantwoordelijkheid nemen dan onbenaderbare heersers die gebruikmaken van brute kracht.

Steden zijn de habitats voor het gemeenschapsleven. Steden zijn de plekken waar mensen wonen en dus waar ze leren en liefhebben, werken en slapen, bidden en spelen, waar ze opgroeien en eten en ten slotte sterven. Zelfs als de vijandelijke legers aan de poort staan of de pest door de straten waart, blijven stadsbewoners zich bezighouden met het leven van alledag – en soms ook nog met wat daar bovenuit gaat. Hun voornaamste doelen en dus de doelen van de burgemeesters die ze kiezen, en die hen moeten dienen, zijn aards en zelfs beperkt te noemen: het gaat eerder om het ophalen van vuilnis en het verzamelen van kunst dan om het werven van stemmen of bondgenoten; eerder om het neerzetten van gebouwen en het laten rijden van bussen dan om het hijsen van vlaggen en het in stand houden van politieke partijen; eerder om het waarborgen van de watertoevoer dan van de toevoer van wapens; eerder om het koesteren van onderwijs en cultuur dan om het koesteren van een nationale defensie en vaderlandsliefde. Ze doen hun best om samenwerking te bevorderen, en niet om uitsluiting te bewerkstelligen; ze proberen eerder een bewuste vorm van participatie en gemeenschapstrots te stimuleren dan blind patriottisme aan te moedigen.

Steden hebben weinig keus: om te kunnen overleven en floreren moeten ze zich blijven richten op pragmatisme en concrete oplossingen, op samenwerking en netwerken, op creativiteit en innovatie. De bepalende binding die de stad heeft met vuilnis, en verder met handel, industrie, transport, communicatie, digitale technologie en cultuur – met creativiteit en verbeelding – is op natuurlijke wijze verbonden met de onderlinge nabijheid van mensen en met de grote bevolkingsdichtheid. Richard Florida schreef eens: ‘De ware sleutel tot het ontplooien van onze creativiteit ligt in de grootste uitvinding van de mens – de stad. Steden zijn ware magnetrons van creativiteit.’ Creativiteit en verbeelding stimuleren inventiviteit, handel en cultuur, maar zijn ook de motoren van de democratie.

Wanneer je nadenkt over de stad als toekomstige fundering voor wereldwijd democratisch bestuur betekent dat ook dat je moet kijken naar het verleden van de stad en haar aloude democratische oorsprong. De cirkel is rond. De stad verschijnt zowel aan het eind als aan het begin van de menselijke beschaving. Wanneer mensen taal, cultuur en economie beginnen voort te brengen, vormen ze gemeenschappen. Aristoteles noemde de mens ooit een politiek dier (een zoon politikon), en Edward Glaeser karakteriseert mensen vandaag de dag als ‘stadswezens’, wier steden ‘niet uit beton, maar uit vlees bestaan’. De Grieken gaven hun vroege gemeenschappen de naam polis, en in het geval van het archetypische Athene was dat een gepolitiseerde verzameling stammen (zogeheten demes). Hoewel de polis aanvankelijk weinig meer was dan een dorp met het verlangen om de vleugels uit te slaan en een plek voor levendige, maar zeer beperkte bewonersparticipatie fungeerde ze toch als het lokale kweekbed van de democratie – als het eerste experiment waarbij stammen zich bevrijdden van hoofdmannen, koningen en keizers om tot een rudimentaire vorm van zelfbestuur te komen.

Zelfs als de vijandelijke legers aan de poort staan, blijven stadsbewoners zich bezighouden met het leven van alledag

De piepkleine stadstaten, die misschien maar twintigduizend burgers telden, konden echter amper steden worden genoemd. Bovendien bleef het bestuur van stamtraditie en hoofdman in de hele oude wereld de regel voor de meeste andere dorpen en stadjes. Toch was de polis voorbestemd om te groeien, en dat deed ze ook, van polis tot stad, van stad tot versterkte markt; van landelijk marktcentrum tot op expansie gericht handelstrefpunt, dat in toenemende mate de muren ontgroeide die het beschermden tegen invallers en dat een kleine wereld in ging, steeds hechter verbonden door hoofdwegen en rivieren, door handelsroutes en bevaarbare zeeën. Het proces was onomkeerbaar. In de loop van millennia, met horten en stoten, groeiden de steden uit tot hoofdsteden en rijkscentra, waarin van lieverlee niet meer duizenden, maar honderdduizenden en miljoenen mensen woonden. Het was, zoals Max Weber het al vroeg formuleerde, een beweging ‘van simpel naar complex, van algemeen naar gespecialiseerd’. De wereld leek in ijltempo en onafwendbaar af te koersen op verstedelijking.

Sommige culturen worden nog steeds door stammen gedomineerd, maar zelfs in Afrika zijn enorme agglomeraties gevormd, molochs die immense territoria bestrijken en soms twintig miljoen of meer inwoners tellen. Een typerend voorbeeld is de Lagos-Ibadan-Cotonou-regio. Alleen Lagos al zal rond 2025 naar schatting 25 miljoen inwoners tellen, waarmee het na Mumbai en Tokio de derde stad van de wereld zou worden, in een Nigeria met zes steden van meer dan een miljoen en dan nog een dozijn met een half tot één miljoen inwoners – die allemaal razendsnel groeien. Andere megasteden zijn ontstaan in de Indus-Ganges-vlakte, in de Parelrivierdelta in China, in de Noordoostelijke Corridor in de Verenigde Staten, de Taiheiyo Belt in Japan, de Gouden Banaan (de zonnegordel) in het westelijke Middellandse-Zeegebied in Europa en de São Paulo-regio in Brazilië. De Chinese steden groeien zo snel dat het haast niet bij te houden valt. In een onderzoek van McKinsey wordt geschat dat er in de komende tien tot vijftien jaar 136 nieuwe steden zullen worden toegevoegd aan de zeshonderd steden op de wereld met het grootste bp, allemaal in de Derde Wereld. Rond 2025 zullen honderd van de grootste zeshonderd steden Chinees zijn.

De concentratie van stedelijke populaties tot steeds complexere systemen, die tegelijk dichter en expansiever worden, voltrekt zich steeds sneller. En de invloedssfeer van deze conglomeraties beperkt zich niet tot hun eigen territoria. In haar studie over New York, Londen en Tokio stelt Saskia Sassen dat deze drie steden, als dienstencentra voor de nieuwe wereldeconomie, ‘in veel opzichten fungeren als één transterritoriale markt’. En dat doen ze niet afzonderlijk, ze ‘fungeren als triade’, ze vertegenwoordigen een nieuw type metropolis dat noch territoriaal noch virtueel is, maar een netwerk vormt, bestaande uit ‘wereldstad’-functies die elkaar kruisen en overlappen. Ook bestaan er merkwaardige nieuwe tussenvormen, nieuwe ‘instant-steden’ als Nieuw Songdostad in Zuid-Korea, die in 2015 zal worden geopend en 250.000 inwoners zal tellen. Dan heb je nog die wilde, anarchistische contrapunten, de ongeplande vluchtelingenkampen/-steden bijvoorbeeld, als Dadaab in Kenia, waar mogelijk tegen de 290.000 mensen in een ‘tijdelijk kampement’ zijn gepropt, compleet met mobiele gerechtshoven, reizende hulpverleningsdiensten en geïmproviseerde opleidingscentra voor de jeugd.

Maar inmiddels hebben idealisten en dromers alweer verder vooruit gekeken – verder dan de bekende stedelijke kolossen en de onderling verbonden megasteden – op hun zoektocht naar het mondiale dorp van Marshall McLuhan, zestig jaar terug een stofje in zijn vooruitziend oog, maar vandaag de dag een abstractie die niet alleen gerealiseerd wordt in digitale en virtuele vormen als de cloud, maar ook in mondiale economische markten en in de complexe stedelijke netwerken. Dat is nog eens een mondiaal dorp!

De stadsfilosoof Constantinos Doxiadis, die met een eigen ontwikkelingstheorie van de mens werkt die hij Ekistics noemt, heeft het ontstaan van één grote planetaire stad voorspeld: Ecumenopolis. Doxiadis geeft een sociologische en futuristische draai aan het werk van sciencefictionschrijvers als Isaac Asimov en William Gibson, die al decennialang over stadsagglomeraties op wereldschaal hebben gefantaseerd. En net achter het mondiale dorp, uitstekend boven de denkbeeldige Ecumenopolis, vang je nog een glimp op van Gaia, dat mythische, organische wezen dat, volgens de door James Lovelock bedachte hypothese, een evoluerend en zelfregulerend systeem vormt waarin biosfeer, atmosfeer, hydrosfeer en pedosfeer allemaal samenwerken ten behoeve van een duurzame, geïntegreerde planeet, maar het blijft een raadsel of die planeet nou stedelijk is of niet, en zelfs of de mensheid ertoe behoort.

Zulke hyperkosmopolitische visioenen zijn misschien louter fantasie, hoewel de ‘wetenschap van het aardsysteem’ van de nasa ze serieus neemt, en ze zijn uitsluitend in vage zin grootstedelijk, voorzover er sprake is van universele integratie. Maar de Gaia-benadering lijkt een verlangen naar en een verwachting van een interdependente gemeenschap te belichamen die even alomvattend zijn als de vurigste menselijke verbeelding.

Deze trektocht van polis naar megalopolis, van kleine lokale fragmenten naar een imaginair geheel, is een grote reis geweest van simpel naar complex, van landelijk naar stedelijk, van lokaal naar mondiaal, van het aardse naar het imaginaire en fantastische. Het gaat om een geïnspireerd proces, en toch heeft dat een zekere nuchtere onvermijdelijkheid, nu de bevolking van onze echte wereld steeds dichter wordt, de handel steeds mondialer en de complexiteit steeds groter. Alsof de geschiedenis een concrete wereld schept die we ons ooit enkel in onze dromen konden voorstellen.

Zijn we vandaag de dag dichter bij iets wat op een mondiale regering lijkt dan in de tijd dat Hugo de Groot en Thomas Hobbes zich een contract tussen landen probeerden voor te stellen of dat Immanuel Kant zijn eeuwig ongerealiseerde werk Naar de eeuwige vrede schreef? Dichter dan we dat waren tijdens het Congres van Wenen of tijdens het Verdrag van Versailles, dat volgde op de oorlog die alle oorlogen overbodig moest maken? We zoeken een alternatieve weg naar de toekomst, omdat de behoefte aan mondiaal bestuur in een extreem interdependente wereld de cruciale uitdaging van onze tijd is geworden.

De planeet zelf werpt zich op als pleitbezorger. De zeespiegels stijgen, de gletsjers smelten en de atmosfeer warmt op. Maar de 193 landen die jaarlijks bijeenkomen in Kopenhagen, Mexico-City, Durban en Rio de Janeiro blijven onverbiddelijk en onbewogen. Ze zijn druk bezig uit te leggen waarom hun soevereiniteit en het opkomen voor de onafhankelijkheid van hun koppige, trotse volkeren nietsdoen rechtvaardigt en moeten dus net doen of ze het allemaal vergeten zijn: de bedreigde kustlijnen, de opgedroogde grondlagen en waterscheidingen, het feit dat de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer het omslagpunt van 350 ppm heeft bereikt, dat door veel wetenschappers als bovengrens voor de uitstoot van broeikasgassen wordt beschouwd, en inmiddels al boven de 400 ppm uitkomt, alsmede het feit dat de mondiale temperatuur al meer is gestegen dan de twee graden Celsius die door wetenschappers als limiet is gesteld.

Staten zullen niet mondiaal gaan regeren. Steden kunnen dat wel – zij het niet door een mondiaal steden­handvest te schrijven

Een soortgelijke vergetelheid typeert onze houding tegenover armoede. Rijke landen vinden manieren om nog rijker te worden en de armen worden armer, maar de ontmoedigende ongelijkheid tussen Noord en Zuid en de problemen bij de strijd tegen ziekte, honger en volkerenmoord worden niet alleen veroorzaakt door hebzucht, maar ook door soevereiniteit. Het gaat hier niet alleen om economisch, maar ook om politiek onvermogen. 99 procent kijkt toe hoe die ene procent de mondiale economie domineert, terwijl de onderste helft daarvan vervalt tot weerzinwekkende armoede en zich afvraagt waarom alleen de middenklasse de aandacht van ‘democratische’ bestuurders trekt.

Ook de mondiale recessie lijkt aan onze aandacht te ontsnappen. Hypotheeknemers blijven in gebreke, bedrijven gaan ter ziele, secundaire markten storten in en banken falen. Toch hebben de oorzaken meer te maken met democratische dan met budgettaire tekorten, en dan bovenal met de afwezigheid van mondiaal vertrouwen en transnationale burgerzin. Banken zijn afhankelijk van vertrouwen, en banken zijn het meest succesvol wanneer ze deel uitmaken van de gemeenschappen die ze bedienen. Tijdens de recente crisis waren kleine gemeenschapsbanken en coöperatieve banken tot op grote hoogte immuun voor de rampen die hun grote mondiale broeders troffen.

De heikele economische kwesties geven in wezen ook aan dat er sprake is van spanning tussen oude theorieën en de nieuwe werkelijkheid. De nieuwe werkelijkheid gaat over interdependentie. Al decennialang hebben denkers als Masao Miyoshi aangekondigd dat er een ‘wereld zonder grenzen’ op komst is. Maar de oude theorie houdt hardnekkig vast aan de soevereine onafhankelijkheid van afgegrensde staten die het ontbreekt aan een mondiaal kompas, zodat ze met lede ogen moeten aanzien hoe banken en oliekartels (en pandemieën en klimaatverandering) de wereld beheersen. De instellingen die de huidige crises teweegbrengen overschrijden de grenzen, maar de staten die de crises moeten aanpakken blijven binnen hun eigen grenzen opgesloten.

Terwijl futuristen en pessimisten eensgezind sermoenen afsteken over een wereld zonder grenzen – een wereld die gedefinieerd wordt door vernuftige technologische ideeën, meedogenloos terrorisme, losgeslagen markten, onbeheersbare arbeidsmigratie, asymmetrische oorlogen, nieuwe ziekten en massavernietigingswapens – blijven zelfvoldane soevereiniteitsadepten en ferme ‘nieuwe nationalisten’, met hun conservatief-patriottische bondgenoten, maar doorratelen over heilige grenzen en de autonomie van natiestaten. Ongewild zijn het allemaal idealisten (hoewel ze zelf nog steeds denken dat ze realist zijn): ze stellen zich een stervende wereld voor waarin soevereine staten nog altijd unilaterale oplossingen voor mondiale problemen bedenken. Ze zien niet in dat de traditionele democratische politiek zich door haar eigen soevereiniteitsidealen in slaap laat wiegen en in feite irrelevant is geworden voor een nieuwe transnationale werkelijkheid, die daarop enthousiast wordt aangevat door ondemocratische instanties als banken en multinationale ondernemingen.

Staten zullen niet mondiaal gaan regeren. Steden kunnen dat wel – zij het niet door een mondiaal stedenhandvest te schrijven in de geest van het Handvest van de Verenigde Naties, of door een nieuwe Verklaring van de Rechten van de Mens af te kondigen. Wat rechten zijn, snappen we al; we begrijpen wat rechten van ons vragen. We missen alleen mondiale democratische mechanismen om ze aan te wenden en af te dwingen.

Toch bestaat er weinig kans dat we een grote sprong voorwaarts kunnen maken en een formele wereldregering kunnen vormen die net als de natiestaat centralistisch, gezaghebbend en hiërarchisch functioneert – en vervolgens ook nog democratisch blijft. Een gerealiseerd informeel bestuur is beter dan een formeel bestuur dat in de lucht blijft hangen. Een burgemeestersparlement dat overleg pleegt en daadwerkelijk tot uitvoering brengt wat steden vrijwillig willen doen, onder toezicht van staten die nog steeds dwingende invloed op hen kunnen uitoefenen, is beter dan een wereld die het helemaal zonder gemeenschappelijke doelen of gedeeld beleid moet stellen.

Een mondiale stedenbond is, laten we dat even vaststellen, niet hetzelfde als een centrale mondiale overheid. Maar dat is vermoedelijk een voordeel, omdat het betekent dat een stedenbond op basis van overtuiging en voorbeeld op mondiaal niveau zal kunnen handelen, en dat die bond burgers, ook terwijl hun burgemeesters over de gehele wereld informeel contact met elkaar hebben, de gelegenheid zal bieden om in hun wijken en lokale stedelijke gemeenschappen te blijven participeren. Bovendien creëren door netwerken verbonden steden nu al webben van invloed en interactiviteit waarin nieuwe vormen van mondiaal sociaal kapitaal en mondiale burgerlijke samenleving ontstaan, en roepen ze iets in het leven dat lijkt op een mondiale ‘burgerreligie’, met een interdependente realiteit, een liturgie van rechten, een doctrine van samenwerking en een democratische praktijk. Die netwerken vernielen of overvleugelen het wezen van de steden niet, maar exploiteren en generaliseren dat. Glokaliteit versterkt het lokale burgerschap en laat daar dan het mondiale burgerschap op paardjerijden. Het paardje dat geoefend is in het dragen van een tanige knaap, leert zwaargewichten torsen.


Benjamin Barber verwierf bekendheid met zijn boek Jihad vs. McWorld (1995). Dit is een ingekorte versie van het openingshoofdstuk van Als burgemeesters zouden regeren, dat deze week verschijnt bij uitgeverij Nieuw Amsterdam

Vertaling: Jabik Veenbaas

Beeld: New York City, Broadway Avenue (Michael Christopher Brown/Magnum/HH).