Een vrouw loopt voor een theatergebouw versierd met de letter Z gevormd door een Russisch patriottisch zwart en oranje Sint-Jorislint, dat symbool is geworden van steun voor de Russische militaire actie in Oekraïne, in het centrum van Moskou op 20 juni © Natalia Kolesnikova / AFP / ANP

Moskou

De Oekraïense Valentin Silvestrov is misschien wel ’s werelds grootste levende componist, als je het curator Aleksej Munipov vraagt. Mede daarom programmeerde Munipov, die artistiek directeur is van een onafhankelijk cultureel centrum in Moskou, afgelopen april een concert met muziek van Schubert en Silvestrov, te spelen door de eveneens bejubelde Russische pianist Aleksej Ljoebimov. De muziek is gecomponeerd in de jaren tachtig en geschreven op de teksten van Russische dichters. Mooi, sereen en ongevaarlijk, dacht Munipov. Hij zette het programma op de website.

Halverwege het concert verscheen de politie om het op te breken. De tachtiger Silvestrov is uit Oekraïne geëvacueerd en woont tegenwoordig in Berlijn. Dat is blijkbaar genoeg om zijn muziek niet langer meer in Rusland toe te staan, denkt Munipov. En hier kan hij nog wel om lachen: het toeval wil dat het Oekraïense gedeelte al voorbij was. De agenten hoorden het verschil niet en renden het podium op om de muziek van Schubert te stoppen. Pianist Ljoebimov, ook niet meer de jongste, liet zich niet onderbreken en bleef spelen.

Vroeger was Munipov journalist en hoofdredacteur van een liberaal Moskous blad, tot het door politieke en economische druk moest worden stopgezet. ‘In de journalistiek waren de beperkingen redelijk duidelijk. Er was een grens die je niet mocht overschrijden, je kon raden waar die lag. Dat is nu weg. Alle onafhankelijke media zijn gesloten of geblokkeerd.’ Tegenwoordig zijn er gewoon wetten die hij niet mag overtreden. Een oorlog mag je onder geen beding een oorlog noemen.

Bijna al zijn vrienden en collega’s zijn gevlucht. Zelf probeert hij daar niet aan te denken, zegt hij in mei dit jaar tijdens een telefoongesprek. ‘Zolang ons centrum er is moet ik er zijn voor het publiek. Het is geen goed gebaar om te zeggen dat ik erover denk om weg te gaan terwijl ik nog concerten maak voor de mensen die in Rusland zijn, die iets niet-patriottisch zoeken om naar te kijken.’

Berlijn-Grunewald

‘Kijk wat ik met mijn auto heb gedaan’, zegt Maxim Osipov. Hij beent naar de glimmende blauwe Subaru en wijst met een grijns naar het nummerbord. Van het rood-wit-blauwe vlaggetje van Rusland is alleen de blauwe streep over. Ook de letters rus zijn witgekalkt. ‘Met nagellak’, zegt de schrijver. ‘Zodra mijn auto in Duitsland aankwam ben ik naar de winkel gegaan en heb ik om de goedkoopste witte soort gevraagd. Het moet goed blijven zitten, beter dan verf of Tipp-ex.’

We zijn in een versie van het paradijs, het Wissenschaftskolleg in de Berlijnse buitenwijk Grunewald. Het instituut reikt beurzen uit aan beroemde kunstenaars en wetenschappers die een jaar komen inwonen om aan een project te werken. Aan een van de brede lanen staat een bibliotheek met daarin zo’n beetje ieder boek waar je als schrijver van kunt dromen en als ze het niet paraat hebben, ligt het binnen een dag voor je klaar. Pal daartegenover is de villa waarin Osipov drie maanden terug zijn intrek nam. Een getrapte veranda leidt naar een goed onderhouden tuin met daarachter een glinsterende vijver. Binnen staan zachte banken en hoge boekenkasten. Een krakende houten trap op, de geur van oud huis, en we zijn bij de kamer van Osipov, simpel, met een kast, een bed en een bureau. Op het balkon steekt hij zijn pijp op, schenkt een glas bier in (‘ik heb even niets anders’) en leunt achterover in de junizon.

Osipov citeert Pulp Fiction: hij is ‘pretty fucking far from okay’. Zijn dochter woont met haar gezin in Frankfurt en zijn vrouw is daar ook. Zijn zoon zit met diens vrouw en twee kinderen vast in Jerevan, Armenië, het Duitse visum is geregeld maar er zijn nog wat administratieve blokkades. Niemand weet hoelang het nog gaat duren. Zijn moederland verkeert in een oorlog en hij hoopt dat het verliest. Hij wil niet sentimenteel doen, herhaalt hij steeds, want dat past niet – hij is niet zielig. Hij wil, schreef hij in een van de stukken die hij na het begin van de oorlog in onder meer De Groene publiceerde, niet worden zoals de Parijse emigré-schrijvers van na de revolutie, vanaf de zijlijn commentaar leverend op een land dat al lang niet meer het hunne is, elkaar veroordelend om kleine misdragingen, wachtend op een terugkeer die waarschijnlijk niet zal komen.

Sinds de Russische inval in Oekraïne van 24 februari zijn honderdduizenden Russen hun land ontvlucht. Sommigen omdat ze niet willen meevechten aan een oorlog die ze niet steunen, sommigen uit financiële overwegingen, sommigen omdat ze er vanwege hun ideeën niet meer veilig zijn. Onder hen zijn schrijvers, academici, kunstenaars, vormgevers van het intellectuele leven en hoeders van het collectieve geheugen. Dat is voor Rusland geen nieuw fenomeen, deze emigratiegolf geldt als de vijfde sinds het begin van de twintigste eeuw. De eerste golf kwam na de revolutie, de tweede na de Tweede Wereldoorlog, de derde was de joodse emigratie naar Israël, de vierde was na de val van de Sovjet-Unie in de jaren negentig.

‘Het rare aan deze emigratie is dat ik in theorie een ticket zou kunnen kopen en terug kan keren’, zegt Osipov. De rook uit zijn pijp verwaait over de boomtoppen. In Rusland blijven voelde als Poetin steunen, daarom is hij weggegaan. Eén keer heeft iemand zijn auto naar Berlijn gereden, met daarin zijn computer en wat kleren en boeken zodat hij kan werken. De rest van zijn eigendommen verstoft in zijn leeg achtergelaten huizen in Moskou en Taroesa. ‘Het risico dat ik in Rusland word opgepakt is niet groot. Ik sta niet op een lijst, voor zover ik weet, niemand heeft gebeld om naar me te vragen.’ Hij lacht. ‘Het zou mijn verhuizing alleen wat cartoonesk maken, als ik gewoon terugging om even wat boeken op te halen.’

Vera Dubina en haar dochter © Vera Dubina

Bremen

Op de universiteitscampus in Bremen kampt wetenschapper Vera Dubina met andere problemen. Haar onderzoeksveld bestaat uit het bestuderen van het collectieve geheugen van Rusland. Voor een onderzoek waar ze nu aan werkt heeft ze veel aan de bibliotheek van Bremen, waar ’s werelds grootste archief staat van door sovjetschrijvers zelf uitgegeven literatuur: samizdat.

De presentatie van het verleden als iets om naar terug te verlangen wordt de afgelopen jaren door types als Trump, Orbán en Poetin geïnstrumentaliseerd

Ze maakt zich zorgen over een deel van het archief dat nog in Rusland staat. Beetje bij beetje worden de boeken en documenten er nu weggehaald, gedigitaliseerd, over appartementen verspreid. Ze verhuizen is gevaarlijk, zegt ze. ‘De Russische staat zou ze als een schat kunnen beschouwen. En het zijn enorme stapels papieren, dus je zou ze met een vrachtwagen de grens over moeten krijgen.’

Dubina moest uit Rusland vertrekken. Ze was docente aan een privé-universiteit, de Moskouse School voor Sociale en Economische Wetenschappen, waar ze als historicus in geheugenstudies over onder meer de Goelag lesgaf. Ze maakte vergelijkingen tussen nazi-Duitsland en sovjet-Rusland, schreef over seksueel geweld in de Tweede Wereldoorlog, specialiseerde zich in de manier waarop sovjetgeschiedenis wordt overgedragen, het publieke geheugen. Ze heeft al veel gepubliceerd waarvan ze nu denkt dat het haar in de problemen kan brengen. Haar rector is in november uit het ziekenhuis gehaald en naar de gevangenis verplaatst. Sommige van haar collega’s hebben huisarrest, andere namen ontslag omdat ze niet tegen hun studenten wilden liegen. ‘Ik heb de Tweede Wereldoorlog bestudeerd’, zegt Dubina in de mensa op de Bremense campus. ‘Als een van de weinigen in Rusland, want onze historici willen zich na het trauma van de Sovjet-Unie niet meer in die geschiedenis verdiepen. En zelfs ik had nooit gedacht dat de Russische overheid dit zou doen, deze misdaden zou begaan tegen de mensheid en tegen zichzelf.’

Dubina kocht drie keer vliegtickets, van bijna al haar spaargeld. De eerste twee werden gecanceld maar de derde keer lukte het, naar Istanbul. Haar dochtertje van vijf zag haar de tickets boeken, was bang achtergelaten te worden en weigerde nog naar de opvang te gaan. Achteraf is dat maar beter ook, denkt Dubina, anders had ze daar misschien verklapt dat ze op reis zouden gaan. Twee koffers pakte ze in, met kleren, haar boek, speelgoed. Toen de taxi voorreed, wiste ze alle berichten van haar telefoon. Ze keek een laatste keer haar appartement rond, deed de deur op slot.

Een dag later was ze in Istanbul, twee dagen later in Berlijn. Er volgde een serie van tijdelijke woonplaatsen. Omdat Dubina eerder vijftien jaar in Duitsland woonde had ze genoeg vrienden die hier en daar konden helpen. Inmiddels huurt ze een klein appartement buiten Bremen, gestoffeerd omdat ze nog geen meubelen heeft, dat haar bijna haar volledige onderzoeksbeurs kost. In augustus loopt die af, dan weet ze niet meer hoe ze zullen rondkomen. Terug naar Rusland is geen optie, de geheime dienst heeft al naar haar gevraagd. Ze heeft haar kind nog niet verteld dat ze niet meer terugkeren.

Aan de universiteit heeft ze voor nu de ruimte om haar onderzoek af te maken, zonder daarbij les te hoeven geven. Ze werkt samen met een Russische publiek antropoloog, Alexandra Archipova, die onderzoek doet naar het verzamelen en bewaren van informatie onder de autoritaire regimes van de Sovjet-Unie en Poetins Rusland. Archipova zoekt op sociale media naar herinneringen en ooggetuigenverslagen van protest tegen de oorlog, Dubina werkt aan een theoretisch kader voor dit archief. Ze is nog zoekende, want er is geen directe continuïteit tussen sovjetprotest en de opstand van nu. In sovjet-Polen leerden generaties elkaar tot de jaren tachtig bepaalde gebruiken, zoals dat wat binnen het gezin wordt gezegd, buiten niet mag worden herhaald, maar in de Russische overdracht zit een breuk, ziet Dubina.

Tussen de autoritaire regimes van vroeger en nu zit een gat van dertig jaar waarin je relatief vrij was om te zeggen wat je wilde. Haar vermoeden is dat dat ook de generatie-overdracht verstoord heeft. Ze is daarom verbaasd om op sociale media Russische jongeren verwijzingen te zien maken naar protestkunst en geheimschrift uit de sovjettijd. Contextloos, als slechts een soort esthetiek, gaan die het internet over. Ze zag laatst een jonge vrouw op Facebook vragen of de gpu, de veiligheidsdienst, een soort schrijversclub was.

Maxim Osipov © Jimmy Kets

Berlijn

In 2017 publiceerde de Russische schrijver en hoofdredacteur van het literaire blad Colta, Maria Stepanova, een bijzonder boek. In Voorbij het geheugen zet ze uiteen hoe collectieve herinnering vervormd raakt door moderne opslagmogelijkheden. We kunnen herinneringen op afroep terughalen en dwarsverbanden trekken tussen nu en vroeger. Bevriende literatuurwetenschappers uit Duitsland, Amerika en Rusland constateerden volgens haar allemaal hetzelfde: hun studenten kunnen moeiteloos subtekst herkennen en kleine, verborgen motieven analyseren, maar zijn niet bereid of in staat om over een tekst als geheel te spreken. ‘Het banale samenvatten is net als de behoefte een verhaal te vertellen in onbruik geraakt’, schrijft ze, ‘verdronken in details, versplinterd in duizenden verplaatsbare citaten.’

We hebben tegenwoordig een enorme database, beschrijft Stepanova, waarin allerlei herdenkingsvormen naast elkaar bestaan, van fotografisch materiaal tot teksten, expres opgeslagen herinneringen en dingen die pas later van waarde bleken: boodschappenlijstjes, spulletjes, alledaagse archieven. ‘In vroeger tijden werd de gedachtenis aan de mens in de handen van de Heer gelegd – en alle aanvullende inspanningen voor het behoud daarvan waren in zekere zin overbodig.’

Ze vraagt zicht af of het feit dat we alles kunnen bewaren ook betekent dat dat moet. Als voorbeeld haalt ze Nabokovs De gave aan, over een jonge, Russische dichter die na de revolutie naar Berlijn vlucht. Een van de helden beschrijft hoe vluchtelingen bij een aardbeving of invasie alles meenemen wat ze kunnen, dat een van hen steevast een ingelijst portret meesleept van een lang vergeten familielid en verontwaardigd raakt als dat portret wordt afgenomen. Waarom moet dat mee?

We leven in een tijd van postmemory, schrijft Stepanova. Dat concept verklaart hoe we artefacten uit het immer aanwezige verleden door elkaar husselen en lukraak inzetten om het heden mee in te kleuren. Het maakt, schrijft Stepanova, de aanwezigheid van het verleden tot een sleutel voor het dagelijks leven, het is een voedingsbodem waarop de werkelijkheid nieuwe proporties aanneemt. Net als taal en fotografie doet het meer dan zijn functie, het bewerkstelligt iets in het nu.

Dubina kocht drie keer vliegtickets, van bijna al haar spaargeld. De eerste twee werden gecanceld maar de derde keer lukte het, naar Istanbul

‘De hele huidige wereld met zijn conservatieve projecten en reconstructies ademt postmemory’, schrijft ze, ‘in pogingen om great again te worden en een nooit bestaande orde terug te halen. (…) In Rusland, waar de kringloop van niet-aflatend geweld een soort traumatische aaneenschakeling vormde, waarbij de maatschappij van de ene ellende overging naar de volgende, van oorlog naar revolutie, naar honger, massamoorden, nieuwe oorlog en nieuwe onderdrukking, had deze verschuiving van de herinnering iets eerder plaats dan elders. Verdubbeld, verdrievoudigd, nemen de versies van onze geschiedenis in de laatste honderd jaar als een ondoorzichtige laag papier het licht weg van het heden.’

Stepanova reist momenteel tussen Amerika, Rusland en Berlijn. Als we elkaar spreken in een Berlijns café waarboven zo nu en dan het gedender van de S-baan klinkt, is ze net terug van een paar maanden lesgeven aan Columbia University in New York. Ze doet altijd hetzelfde spel met haar studenten, zegt ze. ‘Ik vraag ze om een populaire film te noemen die de toekomst beschrijft als iets welkoms. Niet eens een utopie, dat zou te veel gevraagd zijn. Gewoon een sympathieke toekomst.’ Het duurt vaak lang voor de studenten ergens opkomen, vertelt ze, maar uiteindelijk noemt altijd iemand Back to the Future. ‘Die film komt uit 1985, wat betekent dat de hele machine van menselijke inventiviteit met zijn enorme capaciteiten, sindsdien niet in staat is geweest om een beeld te creëren van de toekomst als iets waarop je je zou willen storten. Catastrofes, zowel technologische als ecologische, politieke, noem maar op, die zijn juist wel aanwezig.’

Tijdens het gesprek past ze postmemory toe op de oorlog. Jongeren hebben volgens haar juist meer binding met vroeger dan vorige generaties. ‘Het is precies de gemoedstoestand waarmee de westerse wereld nu kampt. Ik geef les op de meest uiteenlopende plaatsen, de Verenigde Staten, Europa, Rusland, en op al die plekken zijn jongeren bezig met het verleden en hun eigen familiegeschiedenis. Dat is vreemd, want ze hebben de leeftijd waarop mensen meestal vooral geïnteresseerd zijn in hun eigen leven en in hun eigen toekomst. Maar ze geloven niet in de toekomst, in welke toekomst dan ook.’

De presentatie van het verleden als iets om naar terug te verlangen wordt de afgelopen vijftien jaar door types als Trump, Orbán en Poetin geïnstrumentaliseerd, ziet Stepanova. ‘Poetin presenteert eindeloos versies van een Russisch verleden dat niet bestaat. Als protest tegen de oorlog komen jongeren met het Zwanenmeer, geluidscitaten uit de jaren zeventig of beelden uit de Tweede Wereldoorlog om het nu mee te duiden. Dat verbaast met niets. Ik denk niet dat ze de woorden hebben om hun positie uit te drukken in een hedendaags vocabulaire.’

Berlijn-Grunewald

‘Ik zie veel nostalgie naar de jaren zeventig en tachtig. De esthetiek van die tijd’, zegt Maxim Osipov. We lopen door naderend onweer naar een restaurant in zijn buurt. In Grunewald hangt een sfeer van bijna-zomervakantie. Het is het einde van het onderzoeksjaar en de bursalen staan op het punt naar huis terug te keren, gisteren was het eindfeest. Osipov, die vanwege zijn situatie een speciale beurs voor een paar maanden kreeg, blijft nog even in de villa. Daarna vertrekt hij op een andere beurs naar Zwitserland om te schrijven. Voor het nieuwe collegejaar komt hij naar Nederland, waar hij een jaar als writer in residence aan de Universiteit Leiden een vak zal geven over Russische literatuur van de negentiende en twintigste eeuw, aan de hand van de grote meesters. Op de lijst staan Tsjechov, Poesjkin en Tolstoj.

Osipov is niet nostalgisch over de sovjettijd. ‘Het was saai. De grenzen waren dicht en iedereen was erg materialistisch. Ik wilde altijd dingen hebben die ik niet krijgen kon. Weet ik veel, een auto, een spijkerbroek, een eigen appartement om in te wonen. Je kon helemaal niks bereiken.’ Toen in de jaren negentig de grenzen opengingen, was Osipov een van de mensen die vertrok om te studeren in de Verenigde Staten, maar hij kwam terug om aan een versie van Rusland te bouwen die hij en zijn leeftijdsgenoten voor zich zagen. ‘Als kind leerde ik al constant te liegen, dubbeldenken. Als zeven- of achtjarige mocht ik niets over Stalin zeggen, mijn ouders leerden me dat school iets anders was dan wat we thuis bespraken. Jongeren van nu, die in de jaren negentig zijn opgegroeid, die hebben dat niet meegekregen, die vaccinatie tegen het leven. Ze zullen het nu wel leren.’

In een eerder telefoongesprek vertelde Osipov dat hij zich erbij had neergelegd dat hij niet meer zou terugkeren naar Rusland. Zijn huizen, zijn land, het gereedschap waarmee hij het graag bewerkte, laat hij achter. Vroeger kon hij zich afvragen of hij de natuur rond zijn huis hield omdat die mooi was, of omdat het van hem was. Toen hij tijdens een wandeling door Grunewald plots seringen rook, wist hij genoeg. Hij legt zich erbij neer dat hij nu Europeaan is en wil verder niet moeilijk doen over dat nieuwe leven, zegt hij, dat van een emigrant. ‘Dit is denk ik mijn vijfde leven. Ik was eerst arts, schreef een medisch boek waar ik al jong beroemd mee werd, begon vertalingen van Engelse geneeskundeboeken uit te geven, werd toen schrijver en nu is er weer een verandering. Ik denk dat je identiteit blijft, de omstandigheden veranderen alleen. Wat is een emigrant, waaruit bestaat een emigrant?’

Aleksej Munipov in zijn theater © privé collectie

Berlijn

Mocht je een niet-academische vergelijking willen trekken, dan lijkt de huidige emigratiegolf het meest op die van de jaren twintig, na de revolutie. Ook toen vluchtten veel intellectuelen uit ideologische overwegingen. In haar boek schreef Maria Stepanova over de eerste emigratiegolf: ‘We moeten natuurlijk bedenken hoe hoog de lezersgemoederen waren opgelopen aan beide zijden van de sovjetgrens – iets wat nu maar al te goed voorstelbaar is. Zowel poëzie als proza had een tweede taal, die soms ook op de eerste plaats kwam: ze getuigden van een politieke keus. In de ogen van de beschouwer gaf een tekst allereerst antwoord op de vraag: aan welke kant staat de auteur? Om vervolgens zijn gewone werk te doen.’

De joods-Russische dichter Osip Mandelstam reisde in de jaren twintig van de vorige eeuw langs Kiev en Batoemi en schreef eenmaal voorgoed teruggekeerd naar Rusland twee gedichten die volgens Stepanova precies op het breukvlak vallen van de tijd, de overgang van de oude wereld naar de nieuwe. Stepanova: ‘Het hotsen en slingeren van de uittocht duurt nog voort – de wagens piepen in het midden van de nacht, de beweging is nog niet voltooid, maar de richting ligt al vast. Er is geen terugkeer mogelijk. De mars op zich, de betrokkenheid bij de algehele verschuiving en vermenging, betekent dat het pact met de toekomst al gesloten is.’ Een gedicht dat Mandelstam in die tijd schreef over de verandering van het lot, noemt ze ‘niet alleen een poging tot afscheid, maar ook een afstoten van het gewezene’.

Stepanova beschrijft hoe Mandelstam zich de dingen haast sentimentloos wilde herinneren. Op zijn 32ste begon hij aan zijn memoires, niet uit liefde voor het voorbije maar om ‘de verloren tijd weg te spijkeren in een vurenhouten doodskist, er een essenhouten sluitpin in te slaan en er niet meer naar om te zien’. Zijn eeuw was begonnen met utopieën en vergezichten, met zin in de toekomst, maar al in de jaren twintig sloeg de sfeer om. Schrijvers begonnen aan terugblikken voor de twintigste eeuw goed en wel was begonnen. Stepanova beschrijft een fetisjisme van het verleden. ‘Tussen Prousts Recherche, Nabokovs Speak Memory en Sebalds proza liggen vele bladzijden bindweefsel: teksten zonder enige literaire pretentie, slechts verbonden door a-priorische, onberedeneerde overtuiging van de waarde van het verlorene en de noodzaak van het herstel ervan, gewoon omdat het verdwenen was.’

In de jaren twintig circuleerden boeken nog tussen de emigranten en de mensen die achterbleven in de Sovjet-Unie

Het unieke aan de emigratiegolf van 2022 is volgens Stepanova dat het voor veel mensen geen poging is hun eigen situatie te verbeteren. ‘Het is een emigratie van walging. Mensen walgen zo van hun land dat ze vertrekken.’ In Berlijn is de grens tussen Oost en West nog zichtbaar, met op verschillende plaatsen in de stad overgebleven stukken muur. Maar waar in de vorige eeuw bijna niemand die grens mocht oversteken, kunnen veel Russen er vooralsnog mee touwtjespringen, mits ze genoeg geld en een paspoort hebben. Het is niet verboden te vertrekken en weer terug te keren, en juist dat baart Stepanova zorgen.

‘Mensen zonder visum vertrekken naar Jerevan, Tbilisi, Istanbul en zoeken vanuit daar verder. Maar de voorzieningen raken ook in die steden op, de huizen worden duurder. In de meeste gevallen zullen ze in het buitenland niet aan dezelfde levensstandaard kunnen voldoen als thuis, ze zullen ontheemd raken’, zegt ze. ‘Wat me echt verontrust, is het feit dat sommige mensen zullen moeten terugkeren. Niet omdat ze van gedachten zijn veranderd, maar omdat ze geen baan zullen hebben, geen woonplaats. Dus ze zullen nog een paar maanden tot een jaar in Armenië wonen, en dan keren ze teug naar hetzelfde Rusland dat ze hebben achtergelaten, als gebroken mensen die probeerden te ontsnappen en niet slaagden.’

Moskou

Begin juli wil curator Aleksej Munipov het wel zeggen: hij overweegt serieus om Moskou te verlaten. Als hij met zijn vrienden en collega’s belt is de eerste vraag die ze elkaar stellen: waar ben je? Altijd gevolgd door zulke overwegingen. Ga je weg, waarheen dan? Hoelang ben je hier nog? Ze sturen elkaar tips door. Vreemden helpen elkaar visa te krijgen, attenderen elkaar op beurzen.

Het surrealistische is dat Moskou niet leeg is, maar doorgaat, zegt Munipov. Op straat is de sfeer goed, mensen zitten op terrasjes, maar in zijn kringen is bijna iedereen vertrokken. De basisschool van zijn oudste dochter gaat na de zomervakantie verder met een nieuwe directeur, een bijna volledig nieuw lerarenbestand en nieuwe leerlingen. ‘De leegte is bijna tastbaar. Ze hield van die school, houdt er nog steeds van, en ineens brokkelt het af.’

De hoeveelheid Telegram-groepen met tips om te vertrekken is mind blowing, zegt Munipov. Er worden Zoom-sessies aangeboden over hoe het leven is in Bolivia, Russen vertellen dat ze in Tel Aviv op iedere straathoek vrienden tegenkomen. De eersten vertrokken meteen na 24 februari, maar intussen bereidden anderen zich voor. Van sommige publieke figuren hoorde je niets, en dan zaten ze ineens in een ander land. ‘En er komt een derde en een vierde golf’, zegt Munipov. ‘Bedrijven worden verplaatst, huizen leeggehaald. Ik ken mensen die zijn vertrokken en weer teruggekomen omdat ze bijvoorbeeld de levenskosten in Israël niet konden betalen. Geloof me maar, ze gaan het nog eens proberen.’

Er zijn bijna geen onafhankelijke culturele centra meer over. Munipov vertoont de stukken die in de staatstheaters niet meer welkom zijn. ‘Wat nu nog in Moskou vertoond wordt, verwijst op geen enkele manier naar oorlog. Muziek mag alleen muziek zijn, mooi is mooi. Wij proberen dingen te programmeren die nu relevant zijn, die laten zien dat we midden in een catastrofe zitten.’ Het mag niet. Zijn centrum vertoonde afgelopen maand een stuk van de Brit Mark Ravenhill over de war on terror: Shoot, Get Treasure, Repeat, dat door een overheidsgefinancierde instelling was afgewezen. ‘De parallellen met de Russische oorlog zijn opvallend, daarom mocht het denk ik niet. Maar toch: het noemt de oorlog niet eens, het heeft niets te maken met Russische agressie.’

Maria Stepanova in Amsterdam, 2019 © Maartje Geels / ANP

Overal

Opvallend veel Russische emigranten wonen nu in en rond Berlijn. Aleksej Munipov zou daar ook graag heen willen. Vrienden van hem zijn in Amsterdam, Tbilisi, Jerevan, Istanbul, Riga, Tallinn, Parijs. Maar ook verder weg: Mexico, Nepal. Maxim Osipov moet op zijn handen tellen. Die zit in Londen, die weer ergens anders. Vera Dubina heeft via Zoom nog contact met haar studenten, van wie de meeste inmiddels verspreid wonen door heel Europa.

‘Ik weet niet precies waar ze is’, aarzelt Maria Stepanova als ze het werk van een collega wil tippen. ‘Georgië of Armenië, denk ik.’ De collega, Daria Serenko, is een bekende Russische feminist en een van de weinige activisten die niet teruggrijpt op het verleden. Jaren geleden nam ze dagelijks de metro met een rugzak om waarop elke dag een nieuw controversieel standpunt stond, over homorechten bijvoorbeeld. Op Facebook beschreef ze de ontmoetingen en debatten die dat uitlokte. Tegenwoordig werkt Serenko met een groep feministische anti-oorlogsactivisten aan een magazine, de Zjenskaja Pravda (Vrouwelijke Waarheid) dat op zoveel mogelijk plekken wordt verspreid, ook in vrouwengevangenissen. In het blad staan verhalen over de oorlog, hoe die de Russische gemeenschap raakt, over wat vrouwen erover denken en voelen.

Toen Stepanova laatst met een vriendin sprak, een dichter, vertelde die dat ze een tijdschrift zocht om in te publiceren. In Rusland is dat tegenwoordig onmogelijk, behalve als je het bij een Facebook-post wil laten. Dus tipte Stepanova het online tijdschrift ROAR. De uitgever verzamelde gedichten, essays, alles wat in het Russisch over of tegen de oorlog was geschreven. Er zijn al twee gigantische publicaties verschenen met ook beeld en muziek erin. Er is enige controverse (het blad zou beeld aanmoedigen van de ‘goede Rus’ die anti-regime is), maar Stepanova vindt het een mooi project. Toch weigerde de vriendin: omdat het buiten Rusland wordt gemaakt, is het volgens haar een emigrantentijdschrift. Daar wilde ze niet in publiceren.

‘Het gevoel van groeiende afstand tussen literaire culturen is terug’, zegt Stepanova daarover. In de jaren twintig circuleerden boeken nog tussen de emigranten en de mensen die achterbleven in de Sovjet-Unie. Aan weerszijden van de grens kon je nog publiceren, de literaire traditie was nog levend, maar er begonnen zich al verschillen af te tekenen. Twee parallelle literaturen, noemt Stepanova ze, gecombineerd met een groeiend gevoel van vervreemding. Wat Nabokov en Boenin deden was totaal verschillend van wat in de Sovjet-Unie gebeurde. De emigranten van toen weigerden die ruimte te onderkennen. Jongere schrijvers als Marina Tsvetajeva schreven vanuit het buitenland voor een Russisch publiek. ‘Ik zou het verschrikkelijk vinden als er weer zoiets gebeurde, als er weer zo’n afstand ontstond.’

Nabokov zou niet meer terugkeren naar Rusland. Van Berlijn ging hij naar Parijs, naar de Verenigde Staten en terug naar Parijs. De gave, over die eerste tijd in het buitenland, staat bekend als zijn laatste echt Russische boek. Het eindigt haast profetisch. ‘Natuurlijk is het voor mij gemakkelijker dan voor een ander om buiten Rusland te leven, omdat ik zeker weet dat ik ooit zal terugkeren, ten eerste omdat ik de sleutel ervan heb meegenomen en ten tweede omdat ik, wanneer het ook mag zijn over honderd, tweehonderd jaar – er in mijn boeken zal leven – of op z’n minst in een letterkundige voetnoot.’