
Het deel van Francesco begint zwierig, speels, praterig, met meteen vrolijke jeugdherinneringen van een moeder en kind die samenspannen tegen de vader, die dan toch maar zwicht en met ze mee speelt. Vader, een metselaar, laat zien hoe je een steen in tweeën splijt, moeder laat zien hoe je van de steen een figuurtje maakt, een paard in dit geval. Later leert de moeder haar kind tekenen in het zand, ze tekenen de vader, het kind verbetert de tekening, maakt hem echter. Later neemt de vader het kind apart. Het talent is niet onopgemerkt gebleven. Als je nu eens de jurk van je moeder uittrekt (‘I can’t bear it, he said. It is like your mother has become a dwarf’), en deze broek aan, dan kun je bij mij in de leer komen en kun je later in de leer bij een echte schilder.
Je moet het niet wagen dit ‘historische fictie’ te noemen; ja, er vallen namen die we meteen met de Italiaanse late Middeleeuwen associëren en er worden beroepen genoemd die we alleen in de Renaissance kunnen plaatsen, er zijn gildes en noem maar op. Maar de kracht van Smith’s vertelling zit in de levendigheid van haar personages, hun geruzie en gegrap. De manier waarop Francesco over kunst spreekt is zoals dat vandaag zou gebeuren.
De helft van George begint meteen gespannen. Haar moeder vraagt haar een moreel dilemma te overwegen – nee, de verteller corrigeert zichzelf, niet ‘vraagt’, maar ‘vroeg’. Haar moeder is een paar maanden eerder overleden aan een acute allergische reactie, maar in het hoofd van George leeft ze nog. Overmand door verdriet zit ze met haar moeder in haar hoofd, en George blijft terugkeren naar de gesprekken die ze voerde met haar moeder, die de stuurse George steeds uitdaagde om bepaalde perspectieven in ogenschouw te nemen.
Zijn Francesco en George elkaars zielsverwanten, eeuwen van elkaar verwijderd? Beiden zijn meisjes met een mannennaam, ze zijn kwetsbaar en zelfverzekerd, geheimzinnig en openhartig, lief en afstandelijk. Maar het zou te plat zijn om de dubbelvertelling zo uit te leggen. Smith werkt poëtischer dan dat, de verhalen over de twee jonge vrouwen raken elkaar soms, maar niet als een hamer en een spijker. Het is niet zo dat de een een voorzet geeft en de ander ’m inkopt.
De roman gaat heel sterk over kijken. George’s moeder, Carol, was econome van beroep en voerde als kunstenaar actie. Ze vertelde ooit hoe opgewekt ze raakte van het idee dat een vriend haar zou bespioneren voor de geheime dienst. Het wond haar op: ‘The being seen. The being watched. It makes life very, well I don’t know. (…) Seeing and being seen, Georgie, is very rarely simple.’ Na haar moeders overlijden verlustigt George zich in kijken. Ze maakt een collage aan haar muur die haar aan haar moeder doet denken (ze doet ook elke dag een dansje op een liedje dat zijzelf haatte maar haar moeder leuk vond, Let’s Twist Again, ook als eerbetoon), ze ontwikkelt een lichte obsessie voor het kijken naar online porno.
Het kijken is een manier van herinneren, van interpreteren, van over jezelf nadenken, over hoe wat je ziet beïnvloedt hoe je jezelf ziet. Hetzelfde gebeurt met Francesco, wanneer die als kunstenaar langzaam naam begint te maken (ze heeft de naam Francesco aangenomen), haar borst insnoert en met een collega het bordeel bezoekt. Francesco vraagt de hoertjes niets te doen, ze mogen gewoon in slaap vallen op voorwaarde dat ze na afloop zijn collega vertellen dat ze een heerlijke nacht hebben gehad. Als de hoertjes slapen tekent zij ze, mooi, kalm, natuurgetrouw. Het is alsof Francesco door naar de vrouwen te kijken haar eigen vrouwelijkheid beleeft.
Maakt het uit welk van de twee verhalen je eerst leest? George’s verhaal eindigt ermee dat ze naar een fresco van Francesco del Cossa kijkt, Francesco’s verhaal begint ermee dat zij vanuit die fresco naar George kijkt en denkt dat het een jongetje is. Het ene verhaal begint waar het andere ophoudt, en omgekeerd. Ik las Francesco’s verhaal eerst, dat vrolijker is dan dat van George. Die vrolijkheid neem je mee naar haar verhaal van verlies. Omgekeerd kan het zijn dat je George’s verlies meeneemt naar Francesco.
Het is nu de derde keer dat Ali Smith de shortlist van de Booker Prize haalt – en waarom zou ze deze keer niet winnen? How to Be Both is een betoverend boek, intellectueel en diep menselijk, dat laat ontdekken hoe je het moet lezen.

Ali Smith: How to Be Both. Hamish Hamilton, 372 blz., € 20,99
Booker Prize
Geen prijs ter wereld – vergeet die Nobelprijs! – heeft zo’n invloed op verkoopcijfers als de MAN Booker Prize. Op 14 oktober wordt hij in Londen weer uitgereikt, dit jaar is voor het eerst de restrictie opgeheven dat alle kanshebbers in het Britse Gemenebest moeten wonen. Met andere woorden: de Amerikanen komen eraan. Twee haalden de shortlist: Joshua Ferris met To Rise Again at a Decent Houren Karen Joy Fowler met We Are All Completely beside Ourselves. De andere vier gegadigden zijn de Tasmaan Richard Flanagan (The Narrow Road to the North), de Brit Howard Jacobson (J), de Indiër Neel Mukherjee (The Lives of Others) en de Schotse Ali Smith (How to Be Both). Deze week bespreken we in Dichters Denkers de vier romans die ons het interessantst leken.