Wederom een groots en gênant moment, een gebeurtenis om met kromme tenen, dichtgeknepen ogen en gekners der tanden te doorstaan. Alsof het allemaal niets uitmaakt, verstoren ze keer op keer de betovering. Iedere keer als een Nederlandse sporter een prestatie levert die iets voorstelt op mondiaal niveau zijn daar de premier en de koningin om de feestvreugde wreed te vergrui zelen.
Het eerste Nederlandse atletiekgoud op een wereld kampioenschap haalde Rens Blom door het polsstokhoogspringen te winnen met een hoogte overigens, 5,80 meter, die Sergej Boebka al zon jaar of twintig geleden bedwong en de enige te blijven die dat deed.
Het had allemaal iets feeërieks, zoals het zich daar in Helsinki afspeelde op televisie gezien. Het Olympisch Stadion onder diepgrijze wolken, in de stromende, stromende regen. En dan dat geweldige kunstlicht erop, dat eenzame witte licht, het was bijna onwerkelijk hoe die mannen met die dunne polsstokken streden tegen de zwaartekracht, tegen het eigen lichaam en tegen de elementen.
Heroïsch, dat was het, zoals altijd wanneer mannen tegen de elementen strijden. Heroïsch was het zoals Rens Blom steeds weer slaagde, of eigenlijk net niet faalde. Want als er ooit een engeltje op een lat heeft gezeten, dan was het die donderdagavond in Helsinki, op die lat die Rens Blom een paar keer vol raakte toen hij er overheen dacht te zweven, waarna het ding opsprong om op wonderbaarlijke wijze weer terug te vallen in zijn houders.
Geluk kun je afdwingen, zeggen we dan. Echte winnaars dwingen het geluk af. Als dat zo is, dan was Blom daar en toen een echte winnaar.
Hij blij, iedereen blij. En opeens, zoals wel vaker gebeurt, bleek heel Nederland van atletiek te houden, en juichte mee met alle anderen die pas van de bank af komen als er Hollands goud wordt gehaald, nimporte wie en in welke sport. Goud is goud, en daar zijn wij trots op. Wij.
Blom schrok zich rot van al die aandacht opeens. Had nooit gedacht dat hij zo bekend was, en zo populair. Dat zo veel mensen van zijn sport hadden gehoord, en zelfs wisten dat er een wereld kampioenschap gaande was.
Dat wisten ze ook niet. Maar toen iemand riep dat er weer Hollands goud was gehaald, werd Nederland weer één. Toen kwam het Gevoel weer boven.
En op dat moment was hij daar: premier Jan Peter Balkenende. Zoals hij er altijd is wanneer het Gevoel de kop op steekt.
Hij was iedereen voor, alsof hij klaar had gezeten. Hij was sneller dan de koningin, die pas een dag na de medaille Blom liet ontbieden bij de Nederlandse ambassadeur in Finland, om hem daar de boodschap te doen toekomen dat zij het «historische goud» roemde en zich verheugde «op dit succes».
De minister-president was zo in zijn nopjes met Bloms wereld prestatie dat hij na afloop van het polsstokhoogspringen direct de telefoon pakte om Blom zijn gelukwensen over te brengen. Hij was trots. Op Blom. En op wat hij losmaakte.
Daarom feliciteerde Balkenende de nieuwe wereldkampioen, ook namens het kabinet en, zo zei hij, «de gehele Nederlandse bevolking». Hij moet even een lichte rilling over zijn rug hebben gevoeld toen hij Blom prees en met hese stem besloot dat de atleet met zijn prestatie «een mooie bijdrage had geleverd aan het Oranje-gevoel».
Daar doe je het dan allemaal voor.