Hoe zou het inmiddels met de moordenaars van James Bulger zijn? Even ter opfrissing van het geheugen: in februari 1993 vermoordden twee jongens van tien in Liverpool de driejarige James Bulger. Op hun 21ste hadden ze hun straf erop zitten, maar in feite ook hun leven. Voorzien van een nieuwe identiteit werden ze op geheime adressen in Engeland ondergebracht. Dat er sindsdien op ze gejaagd wordt, blijkt wel als je gaat zoeken op internet. Een van de eerste berichten waar je op stuit is het verslag van de niet-aflatende speurtocht van de moeder van de vermoorde James. Ze moet en zal ooit in de ogen van de moordenaars van haar kind kijken… Inderdaad, de terminologie van de sensatiepers is onlosmakelijk verbonden met zaken als deze. Des te meer is het een waagstuk dat Peter Drehmanns uithaalt met zijn nieuwe roman, Blackpool. Niet alleen is hij er niet voor teruggeschrokken zich door een affaire te laten inspireren waarover slechts in plakkerige clichés gesproken lijkt te kunnen worden, hij heeft ook nog eens een verlopen journalist als protagonist in het leven geroepen. Zie dan nog maar eens de platte werkelijkheid te boven te komen.

Al eerder heeft de Bulger-zaak tot literatuur geleid, zij het onverbloemder (Drehmanns refereert nergens expliciet aan de moord van destijds): in 1997 verscheen Als dat zou kunnen (vertaling van As if) van de Engelse auteur Blake Morrison. Hij doet hierin verslag van zijn persoonlijke speurtocht naar de achtergronden van de moordenaars, de invloed van geweldfilms en wat het verschil tussen goed en kwaad voor kinderen betekent. Morrisons goedbedoelendheid leidde tot een tranentrekkerig betoog dat niet uitkwam boven een soort machteloos humanisme. «Ik denk niet dat we deze jongens en wat ze hebben gedaan kunnen begrijpen als we niet in onszelf kijken, naar ons eigen leven», concludeert hij. Het staat er mooi, maar het is ook gezemel. Dat een schrijver verder komt door zijn verbeelding aan het werk te zetten, bewijst Drehmanns met zijn bij-de-keel-grijpende roman.

De Italiaanse aan lager wal geraakte journalist Ugo Lo Floscio denkt zijn carrière uit het slop te kunnen halen door de vangst van de eeuw te doen. Een Engelse collega heeft hem getipt over de schuilplaats van Davie Smith, die als tienjarige een jongetje van vijf met een Zwitsers zakmes om het leven bracht. Lo Floscio reist af naar de Engelse badplaats Blackpool, treurig oord dat zo rond de kerstdagen het absolute dieptepunt bereikt met zijn spekgladde pier, werkeloos reuzenrad en verlaten gokpaleizen. Hier leidt het monster onder zijn nieuwe naam James Thornton een schaduwbestaan als suppoost in het wassenbeeldenmuseum, inclusief enkelbandje waarmee zijn actie radius in de gaten wordt gehouden. In afwisselende hoofdstukken kruipt Drehmanns in het hoofd van de jager, Lo Floscio, en zijn prooi, Thornton alias Smith. Een beproefd procédé, dat met schrijvers brede stijlregister en vaardige pen heel gelukkig uitpakt. Niet alleen creëert hij twee mensen van vlees en bloed die zowel walging als compassie oproepen, ook geeft hij zijn verhaal met behulp van die alternerende monologen een enorme vaart. Het is alsof je als lezer boven in dat fucking reuzenrad roerloos stil hangt, om onder je twee mensen elkaar dichter en dichter te zien naderen. Je vingers heb je al in je oren, opdat je straks die enorme klap niet hoeft te horen.

Het meest verrassend is de manier waarop Drehmanns de figuur van de jonge moordenaar tot leven wekt. Een trieste jongen, die zijn leven lang zal boeten voor het feit dat hij, zoals hij het zelf zegt, een kwartiertje van de wereld is geweest, «meer niet». Zonder in verklarend gepsychologiseer te vervallen, weet de schrijver het gruwelijke voorval tot een geloofwaardige geschiedenis te transformeren. «Ik heb ’t gewoon gedaan omdat ’t nodig was. Daarom ja.» De toon van de jongen varieert tussen berusting, verongelijkt heid en wanhoop. De manier waarop hij zichzelf tot bloedens toe krabt, een gewoonte ontstaan op de tuchtschool, zal ik niet licht vergeten.

De stem van Lo Floscio roept reminiscenties op aan die van de bedrogen minnaar in Tim Parks’ wervelende roman Europa. Over zijn eigen woorden struikelend van haat, razernij en jaloezie is hij het gevaarlijkste projectiel dat je op je pad kunt vinden. Natuurlijk, er was een vrouw. Toen zij hem verliet voor een ander was het gedaan met deze «lakei van de pulppers»: «Het kutwijf, eerst trok ze mijn vleugels uit en toen eiste ze van me dat ik luchtig ging doen.» James Thornton is degene die zal boeten voor zijn ongeluk. Tegen de achtergrond van machteloos aangespoelde potvissen op het strand die op het punt van ontploffen staan, een prachtig apocalyptisch visioen, laat Drehmanns het drama zich voltrekken.

Schrijven is altijd een afweging maken tussen: wat zeg je wél en wat laat je aan de verbeelding van de lezer over. Tot de laatste twee hoofdstukken spreidt Drehmanns beheersing van zijn materie ten toon. Goed en kwaad, schuld en boete, alle morele en filosofische kanten van deze geschiedenis belicht hij verhalenderwijs, zonder zwaarwichtigheid en zonder gezemel. Het is daarom jammer dat hij niet stopt bij de confrontatie tussen de journalist en de jongen, maar nog tien pagina’s doorgaat over het spiegelgevecht tussen beiden. De slothoofdstukken lijken een uitlegexercitie die het boek niet nodig heeft. Dit neemt niet weg dat Blackpool een van de sterkere romans van 2005 genoemd kan worden.