
De nacht heeft een autoweg net buiten de westelijke Indiase stad Bhiwandi in duisternis gehuld. Het is één uur geweest. Er is niets te zien. Een ‘doodse stilte’ heerst, zegt de Indiase journalist Barkha Dutt (48) met gevoel voor dramatiek in de voice-over bij de reportage. Dan verschijnt er een gezin in beeld. Een man, vrouw, oudere vrouw en twee kinderen lopen langs de weg. Een jongetje op blote voeten schreeuwt het uit terwijl hij paniekerig in het donker om zich heen kijkt.
De camera richt zich op Dutt. Met een indringende blik kijkt ze de lens in terwijl ze over de weg loopt, met paarse latex handschoenen een microfoon vasthoudend en haar gezicht bedekt met een wit mondkapje. Het is nu bijna twee maanden geleden sinds het begin van de lockdown, legt ze uit met een brok in haar keel, en nog steeds zijn er gezinnen van arbeidsmigranten die te voet hun tocht naar huis afleggen, soms wel honderden kilometers ver weg.
‘Waarom lopen jullie hier zo laat nog?’ vraagt Dutt aan een vrouw die een witte koffer met haar bezittingen op haar hoofd draagt. ‘Wat moeten wij anders?’ zegt ze wanhopig terwijl ze hard doorloopt. Het is mei, de heetste maand van het jaar in dit deel van India, met een gemiddelde temperatuur van dertig graden. Het klimaat is vanwege de nabije Arabische Zee vochtig, waardoor zweet niet verdampt. Lopen in de zon gaat niet. De nacht is de enige optie. ‘We komen om van de honger als we niet verdergaan’, zegt haar man.
In een volgend beeld moet een jongetje rennen om zijn ouders bij te houden. Dutt richt zich nog eens tot de camera. ‘Dit is surrealistisch’, zegt ze met nadruk, alsof ze zelfs de koelbloedigste kijker nog van de ernst van de situatie moet doordringen. ‘Waar ik met mijn team ook rijd in India, in elke deelstaat en op elke weg zien we arbeidsmigranten langs de weg. Het is hartverscheurend.’
Deze reportage is slechts een van de vele tientallen die Barkha Dutt, India’s beroemdste journalist, de afgelopen maanden maakte over de coronacrisis. De lockdown leidde volgens haar tot de grootste Indiase humanitaire tragedie van de afgelopen decennia. Haar filmpjes staan allemaal op YouTube en zijn goed te volgen, want Dutt presenteert in het Engels, hoewel ze voor haar interviews regelmatig overschakelt op het Hindi.
Dutts aanpak voelt regelmatig activistisch aan, maar is altijd fascinerend om naar te kijken. Nu eens zit ze achter in een vrachtwagen die is afgeladen met ontslagen werknemers, dan weer spreekt ze een dorstig gezin dat aan de kant van een snelweg uit een gesprongen waterleiding drinkt. Haar reportages bieden inzicht in een deel van het land dat je eigenlijk nog maar zelden in de media ziet, het rurale India, dat mijlenver verwijderd is van de opkomende middenklasse in de grote steden.
Barkha Dutt is een van de titanen van de Indiase journalistiek, maar werkt alleen nog via sociale media. Drie jaar geleden heeft ze de mainstream-media ‘volledig kapot’ verklaard. Het Indiase televisielandschap is verworden tot een sterk gepolariseerde entertainmentindustrie waarin het alleen nog maar telt of je voor of tegen de regering van de hindoe-nationalistische premier Narendra Modi bent. Daarom is ze haar eigen multimediale start-up MoJo begonnen. Haar YouTube-kanaal heeft nu zo’n 280.000 volgers.
Het lijkt een trend te zijn. Meerdere ervaren journalisten hebben de Indiase mainstream-media de afgelopen jaren de rug toegekeerd en zijn nieuwe kanalen begonnen. Zo nam ook de presentator Abhisar Sharma in 2018 zijn toevlucht tot YouTube nadat zijn show bij de zender abp vanwege zijn kritische opmerkingen over de regering van Modi uit de lucht was gehaald. Bovendien zijn er op internet veel succesvolle journalistieke platforms gelanceerd, waaronder Scroll.in, The Wire, ThePrint en NewsLaun-dry. In al deze gevallen claimen de oprichters te doen wat de traditionele media nalaten: de ‘gewone man’ en onderdrukte groeperingen een stem geven.
Is de kritische journalistiek in India, waar de persvrijheid steeds verder in het geding komt, een nieuw tijdperk ingegaan? Dat wil ik Dutt vragen, maar makkelijk is het niet. Ze is bijna altijd onderweg, following the story, zoals ze dat noemt. Na twee weken heen en weer mailen met haar assistent lijkt het er van te komen. Op een zondagmiddag heeft ze een half uurtje tijd voor een Zoom-videogesprek. Maar vlak voor aanvang krijg ik weer een bericht van de assistent. Nee, het gaat vandaag niet gebeuren. Er moest plotseling een urgent shoot gemaakt worden. ‘We have to reschedule.’

Barkha Dutt is vanwege haar bekendheid ook wel de ‘Indiase Oprah Winfrey’ genoemd. Ze is doortastend, empathisch en charismatisch. Jarenlang was ze als anchor van de invloedrijke nieuwszender ndtv een van de bepalende gezichten van de Indiase media. Ze won tientallen prijzen, waaronder vijf keer op rij een Indian Academy Award voor de presentatie van de beste talkshow van het jaar. In 2015 werd haar programma The Bucks Stop Here als eerste Indiase tv-show ooit in New York genomineerd voor een Emmy.
Haar achtergrond ligt echter in de hardcore nieuwsjournalistiek. Dutt groeide op in New Delhi. Haar vader werkte bij de luchtvaartmaatschappij Air India. Haar moeder, Prabha Dutt, was als verslaggever van de Hindustan Times een van de eerste prominente vrouwelijke journalisten van het land, een vrouw die er in 1965 op stond naar de frontlinie van de oorlog met Pakistan uitgezonden te worden. Ze overleed op haar veertigste aan een hersenbloeding, toen dochter Barkha dertien was. Moeder Prabha inspireerde haar, zei ze later in interviews, om hetzelfde carrièrepad te bewandelen. Ze studeerde Engelse literatuur en journalistiek in Delhi en kreeg een baan bij ndtv.
In 1999 verwierf Dutt nationale bekendheid met haar reportages over de Derde Kasjmiroorlog, een gewapend grensconflict tussen India en Pakistan. Ze presenteerde vol bravoure in een Amerikaanse stijl, waarbij ze steeds maar weer benadrukte dat dit frontline reporting was, en dat de kijker niet dichter op de oorlog kon komen dan dit. Later is deze episode uit haar leven vereeuwigd in de gedramatiseerde Bollywoodfilm Lakshya, waarin te zien is hoe ze als 28-jarige ambitieuze journalist verslag doet van het grensconflict.
Kritiek kreeg Barkha Dutt ook. Als zelfverklaard agnost, die zich verzet tegen geïnstitutionaliseerde religie en voor het politieke midden staat, is ze nooit populair geweest onder hindoe-nationalisten. Ook haar stijl van journalistiek is onder vuur komen te liggen. Critici noemden haar verslaggeving van de Pakistaanse terreuraanslagen in Mumbai in 2008 ‘melodramatisch’ en ‘sensationalistisch’. De grootste klap in haar carrière kwam twee jaar later. Dutt raakte betrokken bij een mediaschandaal rond de lobbyist Nira Radia, van wie telefoongesprekken met journalisten, zakenlieden en politici waren gelekt. Radia probeerde de Indiase overheid zover te krijgen een controversiële politicus opnieuw te benoemen. Dutt zegde de lobbyist toe namens haar met een partijleider te zullen praten. Na het lekken van het gesprek gaf Dutt toe een ‘beoordelingsfout’ te hebben gemaakt, maar bleef ook volhouden dat ze verder niet veel verkeerd had gedaan, omdat ze het gesprek met de betreffende leider nooit was aangegaan.

Op een dinsdagochtend is Dutt alsnog beschikbaar voor een interview. Ze verschijnt in een gestreept overhemd voor de camera. Op de achtergrond is haar tuin in Delhi te zien, een rechthoekige cementen vloer met daaromheen enkele planten, waarachter een autoweg loopt. Het is een herkenbaar decor, dat ze altijd gebruikt bij interviews vanaf afstand.
‘De afgelopen maanden zijn een achtbaan geweest’, zegt ze terwijl ze met een doekje haar bezwete gezicht droogdept. Sinds eind maart is Dutt met haar crew bijna onophoudelijk in een busje door het land getrokken om verslag te doen van de verwoestende gevolgen van Covid-19. De tocht is uitgemond in een odyssee langs dertien deelstaten van het subcontinent, over meer dan twintigduizend kilometer. ‘Het is de grootste uitdaging van mijn carrière, om eerlijk te zijn.’ En het is nog lang niet afgelopen. De verspreiding van het virus neemt in India in rap tempo toe. Op het moment van schrijven zijn er bijna vijf miljoen geregistreerde coronapatiënten in het land. Maar dat zijn slechts de officiële cijfers. Uit een overheidsonderzoek onder ruim twintigduizend inwoners van Delhi halverwege juli bleek dat mogelijk één op de vier inwoners van de hoofdstad besmet is met het virus.
Toch zijn er ook positieve signalen, zegt Dutt. De besmettingsgraad in India mag dan hoog zijn, het sterftecijfer ligt met twee procent relatief laag. Bovendien lijkt de situatie in de grote steden Delhi en Mumbai nu redelijk onder controle wat betreft de beschikbaarheid van bedden. Dat was in de eerste maanden anders, toen er een grote toestroom was van patiënten. ‘Mensen beseffen nu dat je met milde symptomen niet direct naar het ziekenhuis hoeft.’
Maar er is nog een ander, groter verhaal rond de pandemie in India, zegt Dutt. Ze doelt op de humanitaire crisis die voortkwam uit de maandenlange lockdown. Het was 24 maart, 8 uur ’s avonds, toen premier Narendra Modi op de nationale televisie zei dat ’s werelds grootste democratie enkele uren later op slot ging. Het was de enige manier, zei hij met een heroïsche toon in zijn stem, om een grote ramp te voorkomen. Alle ruim 1,3 miljard Indiërs moesten in ieder geval drie weken thuisblijven. Het openbaar vervoer werd stilgelegd, alle bedrijven moesten dicht. Volgens cijfers van de Indiase denktank cmie verloor één op de vier werknemers in India in april en mei zijn of haar baan.
De volgende ochtend reed Dutt in een busje naar de grens van Delhi en de deelstaat Uttar Pradesh. Daar zag ze wat de drastische maatregel in de praktijk betekende. In lange kronkelende slierten liepen gezinnen zonder water en brood langs de Indiase snelwegen. Ze zag paniek, angst en verwarring in hun ogen.
India telt volgens een voorzichtige schatting zo’n 45 miljoen interne arbeidsmigranten (andere schattingen lopen op tot honderd miljoen). Dit zijn voor een belangrijk deel dorpelingen die vanuit het hele land naar de grote steden trekken om geld te verdienen. Ze werken doorgaans op dagloon van project naar project, en wonen niet zelden in tijdelijke hutjes op bouwterreinen. Dat hield met de lockdown in een dag op. Er was geen werk meer. Treinen en bussen reden niet. Daarom keerden ze lopend terug. Het was een situatie waar de overheid volstrekt niet op had geanticipeerd.
‘Wat mij pas echt shockeerde’, zegt Dutt, ‘was het feit dat er nergens een televisiecamera te bekennen was. Deze ramp vond bijna geheel buiten het zicht van de natie plaats. Er waren een paar lokale journalisten van de betere kranten, maar op televisie was er niets. In plaats daarvan kwamen steeds weer dezelfde medische experts aan het woord. Het deed pijn om te zien hoe failliet de industrie is waarin ik zo lang heb gewerkt.’
Het Indiase medialandschap behoort tot de grootste ter wereld. Er zijn zo’n 825 televisiekanalen (waarvan driehonderd nieuwszenders), meer dan tachtigduizend kranten, honderdduizend tijdschriften en dan is er nog een eindeloze hoeveelheid websites. De televisie is met 660 miljoen kijkers het belangrijkste medium. Hier wordt ongeveer de helft van de omzet gedraaid.
De afgelopen twee decennia hebben de Indiase media een radicale transformatie ondergaan, schrijft hoogleraar communicatiestudies Shakuntala Rao in Indian Journalism in a New Era (2019). Traditionele nieuwskanalen zijn door de investeringen van het bedrijfsleven sterk gecommercialiseerd. Ze zijn overgegaan op de gouden formule van de ‘drie C’s’: cricket, crime en cinema. Onderzoeksjournalistiek is grotendeels van de televisie verdwenen.
Die ontwikkeling is versneld met het aantreden van premier Narendra Modi in 2014. Zijn hindoe-nationalistische regering is allergisch voor kritiek. De overheid zet bedrijven onder druk om te stoppen met adverteren bij kritische media. Volgens de internationale organisatie Verslaggevers Zonder Grenzen is er sprake van ‘constante schendingen’ van persvrijheid door Modi, waarbij ‘alarmerende haatcampagnes’ worden gevoerd tegen kritische journalisten. Het land zakte daarom dit jaar naar de 142ste plaats op de World Press Freedom Index.
‘Journalisten hebben in India altijd al weinig vrijheid gehad, maar deze regering heeft daar nog eens een flinke schep bovenop gedaan’, zegt Vipul Mudgal, journalist en directeur van de democratische watchdog Common Cause, vanuit New Delhi aan de telefoon. ‘Als je de overheid bekritiseert, kun je flink in de problemen komen. Ik vermoed dat op dit moment 95 procent van de mainstream-media in India louter positief is over Modi.’
‘India is nog steeds een democratie’, zegt Mudgal met een lach, alsof hij zijn donkere boodschap plotseling wil relativeren. Dan, serieuzer: ‘Ik hoop alleen dat het zo blijft.’

Dutt had er in 2017 genoeg van. Ze had het gevoel niet meer vrij te zijn in wat ze wilde maken. Er was bij haar werkgever ndtv steeds weer de angst voor het verlies van adverteerders of noodzakelijke overheidslicenties. Een aantal kritische verhalen was tegengehouden, schreef ze later op Facebook, een zaak waar ze zich intern kwaad over had gemaakt en die haar positie binnen het bedrijf onmogelijk zou hebben gemaakt. Ook had ze het gevoel kwijt te zijn waar het haar aanvankelijk om te doen was: ground reporting vanaf de frontlinie. Ze zegde haar baan op en begon haar eigen bedrijf MoJo, een afkorting van mobile journalism: een opkomende vorm van journalistiek waarbij min of meer alles rond de productie van reportages met een smartphone wordt gedaan.
Dutts team bestaat uit acht mensen. Ze is altijd met een team van vier onderweg: een chauffeur, een cameraman, een producent en zijzelf. Haar inkomsten haalt ze uit de advertenties op YouTube. Elke dag plaatst haar crew meerdere filmpjes online, die meestal tienduizenden, soms honderdduizenden kijkers trekken. Dat levert nog niet genoeg inkomsten op. Daarom vraagt ze haar volgers ook om te doneren.
Het interessante is, zegt Dutt, dat ze veel meer dan vroeger bezig is met hoe ze een verhaal brengt. Het is vechten om de aandacht van de moderne stedelijke kijker, die elk moment kan wegklikken naar Netflix. ‘Wat ik maak moet van meet af aan aangrijpend zijn, maar ook weer niet zó aangrijpend dat ik de kijker met een schuldgevoel opzadel.’ Ze figureert zelf meestal prominent in haar reportages. ‘Dat is niet zoals ik het geleerd heb tijdens mijn journalistieke opleiding. Maar het gebeurt nu eenmaal soms dat zich voor je ogen een tragedie ontvouwt. Dan moet ik daar als mens iets mee.’
In een van haar best bekeken filmpjes (ruim een half miljoen clicks) van de afgelopen maanden komt dit allemaal samen. Daarin zit een zeventigjarige vrouw alleen op een stoeprand van een treinstation in Mumbai. Een groepje arbeidsmigranten zit verderop onder een boom in de schaduw, omdat het gerucht gaat dat er vandaag misschien eindelijk een trein vertrekt. Ze zitten daar al dagen, op het station, waar ze water en eten krijgen van locals uit Mumbai. Maar de camera is vooral gericht op de oude vrouw in haar feloranje sari. Ze houdt een pakje biscuits vast. Haar man is overleden. Ze kwam vanuit Delhi hierheen om haar zieke zoon te helpen, een dronkelap. Hij heeft haar geld afgepakt en de deur dichtgesmeten. Dutt streelt met haar handen het gezicht van de vrouw terwijl ze het verhaal aanhoort. Als de vrouw in tranen uitbarst, omhelst Dutt haar.
De nieuwe journalistieke Indiase start-ups hebben weliswaar minder last van de toorn van Modi omdat ze minder afhankelijk zijn van licenties en commercials, maar er dreigt altijd gevaar. Zeker sinds de komst van corona. De premier wil zich profileren als redder des volks en het liefst ziet hij dat beeld unaniem door de media ondersteund.
Een dag voor de lockdown belegde Modi een conferentie met twintig journalisten en aandeelhouders van prominente media. Het was belangrijk, zei hij, dat de media zich tijdens deze crisis zouden opstellen als een ‘brug tussen de overheid en het volk’. Ook was het van groot belang dat er geen ‘pessimistische berichtgeving’, of nog erger, ‘fake news’, zou circuleren over de pandemie en genomen maatregelen. ‘Inspirerende en positieve geluiden’ moesten overheersen.
Een paar dagen later probeerde de regering er een wet doorheen te drukken die het media verplichtte om alle berichten over de pandemie vooraf te laten goedkeuren door de overheid, omdat ‘foutieve informatie’ zou zorgen voor ‘paniek’. Het Hooggerechtshof hield de wet uiteindelijk tegen omdat het de ‘vrije discussie over de pandemie niet in gevaar wilde brengen’.
Sindsdien probeert de regering kritische geluiden op andere manieren in de kiem te smoren. Tussen 25 maart en 31 juni zijn er zeker 55 Indiase journalisten die verslag deden over de pandemie het doelwit geworden van intimidatie, zo bleek uit een rapport van de Rights and Risks Analysis Group. Ze worden gemarteld, bedreigd, digitaal aangevallen door georganiseerde trollenlegers of aangeklaagd. Dat laatste gaat via de zogeheten fir (First Information Report), een aangifte bij de politie van een serieus misdrijf, zoals het verspreiden van fake news of ‘opruiende informatie’ over de pandemie. Vaak houden die aanklachten in de rechtszaal geen stand, maar processen kunnen in India notoir langzaam verlopen, en rechtszalen kunnen honderden kilometers verwijderd zijn van iemands woonplaats. Het proces is de straf.
Zo zijn er twee aanklachten ingediend tegen Siddharth Varadarajan, oprichter van het journalistieke platform The Wire, nadat hij een artikel had geschreven over het feit dat de opperminister van de deelstaat Uttar Pradesh tijdens de lockdown een hindoe-ritueel in een tempel in Ayodhya bijwoonde. Opzienbarend was ook de zaak tegen Supriya Shara, redacteur van Scroll.in. Zij werd aangeklaagd nadat ze een reportage had gemaakt over de slechte omstandigheden in het dorp Domari dat door Modi is ‘geadopteerd’ als modeldorp voor een van zijn projecten in plattelandsontwikkeling. In de reportage komt een vrouw aan het woord die vanwege de lockdown haar huishoudelijk werk was kwijtgeraakt en nu moest bedelen om haar vijf kinderen te voeden. Sharma werd ervan beschuldigd dat ze met het benoemen van de honger de kaste van de vrouw belachelijk had gemaakt, iets waar je in India zes jaar gevangenisstraf voor kunt krijgen.
‘Deze zaken zeggen behoorlijk veel over de huidige toestand van persvrijheid in India’, zegt de journalist Neha Dixit vanuit New Delhi. Vorig jaar kreeg ze de International Press Freedom Award uitgereikt van het Committee to Protect Journalists (cpj). ‘De intimidaties tijdens de pandemie zijn gericht tegen journalisten die gewoon verslag doen van wat ze zien in het land. Het gaat niet eens om explosieve onderzoeksverhalen.’
Dixit heeft zelf veel ervaring met intimidatie. In 2016 zijn twee aanklachten tegen haar ingediend vanwege haar reportage over de mensenhandel van 31 tribale meisjes uit de Indiase deelstaat Assam, in het noordoosten van het land. Daar zaten hindoe-nationalistische organisaties achter. Dixit heeft ook doodsbedreigingen van de politie ontvangen. ‘De enige reden dat ik me heb kunnen verdedigen in de rechtszaal, die tweeduizend kilometer van mijn woonplaats Delhi af ligt en waar ik maandelijks heen moest, is dat ik financieel werd bijgestaan door het cpj.’
Dutt kijkt enigszins vermoeid in de camera. ‘Weet je’, zegt ze, ‘het is een heel interessante tijd. Het is een van de zwakste momenten voor de journalistiek in India, maar tegelijkertijd zie je een renaissance van onafhankelijke journalisten. En dat komt allemaal door technologie. We zijn niet meer afhankelijk van big capital. Tien jaar geleden kon dit allemaal niet. Toen werkte een smartphone niet bijna net zo goed als een videocamera. Dat is de positieve noot.’
Ze kijkt naar de grond. En misschien naar de klok. De tijd is om. ‘Ik heb me nooit ingehouden in mijn journalistiek, en nog nooit een verhaal teruggenomen. Ik reis door heel India en laat me door niemand tegenhouden. Dat is elke keer weer een onderhandeling, maar ik blijf het doen. Ja, ook ik heb doodsbedreigingen gehad, ben aangevallen door online-trollen en politici hebben geklaagd over mijn verhalen. Zo is het nu eenmaal. We moeten door.’