Peter Handke heeft aan de journalistiek geen boodschap © Jonathan Nackstrand / AFP / ANP

‘Een meiverhaal’ luidt de ondertitel van een nieuwe novelle van Peter Handke. Dat suggereert een zekere opgewektheid, een levensaanvaardende voorjaarsstemming. Maar daarvan is in Het tweede zwaard geen sprake. De ik-verteller monstert zichzelf op een ochtend in de spiegel en constateert vastberaden: ‘Dat is dus het gezicht van een wreker!’ Dan duurt het nog een hele tijd voor we erachter komen wie of wat er gewroken moet worden, duidelijk is wel dat het niet om een kleinigheid gaat.

Het gaat om groot onrecht. En om ‘een opdracht’. Iemand heeft zijn ‘heilige moeder zaliger’ beledigd, ‘en dan ook nog met woorden waarmee ze van haar eer werd beroofd’, zo iemand moet uit de weg geruimd. Zijn moeder, had hij terloops in een krantenartikel gelezen, zou ‘een van de miljoenen uit de voormalige grote “Donaumonarchie” afkomstige mensen’ zijn geweest ‘voor wie de inlijving van het klein geworden land door het “Duitse Rijk” aanleiding tot feestvreugde was geweest.’ Blijkens een fotomontage zou ze als zeventienjarig lid van de partij op de Heldenplatz ‘of waar dan ook’ hebben staan juichen.

Intussen is het de lezer duidelijk dat de verteller, hoewel naamloos, als twee druppels water lijkt op de auteur. Beiden wonen, als Duitser, even buiten Parijs, zijn verstokte romantici, gaan voortdurend op pad, liefst te voet, vertoeven graag in cafés en wachtlokalen, zijn vooral met zichzelf in gesprek, hebben dezelfde literaire voorkeuren en formuleren hun vaak lange zinnen in plechtstatige bewoordingen. En bovenal: beiden hebben een afkeer van de krant en de journalistiek. Tussen de journalist en de literaire schrijver gaapt een onoverbrugbare kloof. Hijzelf behoort, uiteraard, tot de uitverkoren klasse van dichters die aan de krant geen boodschap hebben.

Had Handke nog een literair appeltje te schillen met al die journalisten?

Daarom verbaast het niet dat in de alinea voorafgaand aan die over zijn moeder als ‘lid van de partij’ te lezen staat dat de verteller ‘de taal van de kranten’ in de loop van zijn leven ‘als toppunt van gewelddadigheid’ is gaan zien. De wraakoefening, denk je dan, is niet alleen gericht op de journaliste die verantwoordelijk is voor het leugenachtige stuk over zijn moeder, maar op de kranten in het algemeen, aangezien het hun macht is ‘die op deze aardbol het grootste onheil aanrichtte’. Vandaar die ‘opdracht’, die bijbelse taal, dat ‘belang van de wereld’? Had Handke, in de jaren zeventig bejubeld als het provocerende en veelzijdige wonderkind van de Duitse literatuur, nog een literair appeltje te schillen met al die journalisten die hem diep hadden gekwetst met hun veroordelende commentaar op zijn pro-Servische stellingname ten tijde van de Balkanoorlogen?

Nogal wat Duitse recensenten zien dat zo. Zij brengen Das zweite Schwert in verband met de Nobelprijs die Handke in het najaar van 2019 zou krijgen, samen met Olga Tokarczuk. Het zou dan gaan om een indirect commentaar op de critici die zijn verdediging van de Servische oorlogshitsers Milošević en Karadžić reden vonden hem die literaire prijs niet te geven. Het feit dat de novelle in april/mei 2019 is geschreven, dus maanden vóór de bekendmaking van de Nobelprijs, brengt een enkeling zelfs op de gedachte het verhaal te lezen vanuit het perspectief van ‘wat erna gebeurde’, namelijk als eerste uiting van de woede ‘waarmee Handke zijn interventies als poëtisch protest tegen de taal van de journalistiek heeft verdedigd.’

Die krantenstukken raakten hem niet, beweerde hij destijds; hij was erfgenaam van Homerus, Tolstoj en Cervantes. Precies die namen duiken nu op in deze novelle, soms in vergelijkende zin. Ook Tsjechov, Karl Philipp Moritz en Pascal begeleiden hem op zijn zwerftochten. Pascals Gedachten heeft hij zelfs bij zich, met hem mediteert hij over het verschil tussen schijn en verbeelding. Misschien is het ‘de Pascal-achtige afzondering’ als bezoeker van het klooster Port-Royal des Champs die hem op andere gedachten brengt: aan het eind van zijn omzwervingen, in een ‘eindstationcafé’, geniet hij weliswaar aanvankelijk nog van zijn ‘woede en vijandschap jegens de mensen’, maar constateert vervolgens dat hij ‘geen enkel kwaad of slecht mens’ heeft ontmoet, ‘niet persoonlijk, nooit van vlees en bloed’.

Waarna hij in een van de vrouwen in dat café ‘de daderes’ herkent, de vrouw die zijn moeder beledigd had en op wie hij zijn wraaklust had willen botvieren. Maar nu besluit hij dat zij, ‘de euveldader’, in dit verhaal niet thuishoort, in dit noch in enig ander verhaal. ‘En dat was mijn wraak. En dat was als wraak voldoende. (…) Zal voldoende wraak zijn geweest, amen. Niet het stalen zwaard, maar het andere, het tweede’ – dat van de literatuur.

Dat klinkt, als intentie, edelmoedig. En het getuigt van een bovenmenselijk geloof in de kracht van literatuur. Maar is dat voldoende voor een goed boek? Ik behoor tot de Handke-lezers van het eerste uur. Ongezocht ongeluk (1972), het verhaal over de zelfmoord van zijn moeder, waarvan tegelijk met Het tweede zwaard een herdruk wordt uitgebracht, beschouw ik nog steeds als een klein meesterwerk. Maar deze novelle is dat allesbehalve. Hoogdravend, pathetisch, zelfingenomen, humorloos, en misschien nog erger: de dichter die in elk geval stilistisch zou moeten excelleren grossiert in lelijke, onbeholpen, onmuzikale zinnen, in tautologieën en stoplappen. Op elke pagina stuit je wel op ‘of iets dergelijks’, ‘of zo’, ‘een soort’, ‘zulke en zulke’, ‘vaak en vaak’, ‘of liever gezegd’, ‘wie weet’ (drie keer op één pagina). Een journalistiekleerling zou er niet mee wegkomen.