© Gerda Goedhart / Literatuur Museum

Zeg ‘motor’ en ‘literatuur’, en waar denk je dan aan? Ik gok op de foto op het omslag van Ik, Jan Cremer uit 1964. De man, wijdbeens, recht op de camera aansturend. En dat terwijl sinds 2010 in Rotterdam-West op de Heemraadssingel Anna Blaman wordt gepersonifieerd als een blinkende Harley, een monument gemaakt door Maria Roosen. Anna Blaman reed in de jaren veertig op de motor naar Brussel en Parijs, wat zeker toen uitzonderlijk was voor een vrouw. Wie haar literaire werk kent, weet hoe indringend en compromisloos ze schreef, met altijd de hoogste filosofische inzet. In ons collectieve geheugen staat echter de foto van Cremer geëtst als hét zinnebeeld voor taboedoorbrekende vrijheidsdrang.

Iets anders dan. Waar denk je aan bij de woorden ‘proces’ en ‘literatuur’? Misschien duikt de herinnering op aan het ‘ezelproces’ tegen Gerard Reve, die in 1967 van godslastering werd beschuldigd. In zijn pleitrede zette hij uiteen dat de kunstenaar het recht heeft een eigen godsbeeld te creëren, hoe schokkend de vertegenwoordigers van geïnstitutionaliseerde religies dat ook mogen vinden. De rechter koos de kant van de schrijver, en dus de kant van de vrije, autonome kunst. Reve kwam als morele winnaar uit de bus.

Wat in onze literatuurgeschiedenis hooguit terloops wordt behandeld, is het ‘schijnproces’ waar Anna Blaman in 1949 aan werd onderworpen. Dat ze in haar roman Eenzaam avontuur over lesbische liefde schreef, werd schandalig gevonden. In het kader van de Boekenweek werd besloten Anna Blaman voor een ‘tribunaal’ te dagen. Een groep van uitsluitend mannelijke auteurs (met onder meer Albert Helman en Simon Carmiggelt) zou de aanklacht en verdediging doen. Het zou een ‘ludiek’ evenement zijn.

Blaman weigerde al snel erbij aanwezig te zijn. De avond werd een giftige cocktail van seksisme en homofobie. Anders dan bij Reve waren het niet kerk en staat die deze vrouw een lesje kwamen leren, het waren haar vrijgevochten kunstbroeders. Het zou deze auteurs gaan om literaire kwaliteit en de ongeloofwaardigheid van Blamans heteroseksuele personages. Zelf doorzag ze haarfijn welk verwijt haar gemaakt werd: ‘gebrek aan begrip v/d redenen weshalve vrouwen door mannen aangetrokken worden – [het is] vuil, een vuile zinspeling op mijn mentaliteit’. Helman wenste Blaman een ontmoeting met een ‘welgeschapen’ man toe. ‘Het was de bedoeling mij te vermorzelen’, concludeerde Blaman.

We slagen er niet in ons het schrijverschap van Anna Blaman te herinneren. Jawel, in kleine kring leeft haar naam nog, gaan de anekdotes rond, maar in het grotere geheel van onze cultuur is de intellectuele kracht die haar schrijven voortstuwde niet ingedaald, noch haar soevereiniteit en persoonlijke moed. Ook is er amper weet van de backlash die haar werk en persoon opriepen, de conservatieve reflexen die zich in het hart van de literaire cultuur bleken op te houden.

Misschien legt haar leven en werk bloot dat het hier niet om voltooid verleden tijd gaat. Natuurlijk, zo’n neptribunaal zou nu tijdens de Boekenweek nooit meer opgevoerd worden. Ludiek seksisme verandert voortdurend van vorm, nooit van functie. Ook vandaag staan al te uitgesproken vrouwen in de openbaarheid immers nog steeds bloot aan zogenaamd humoristisch bedoelde kleineringen. We hoeven hier maar te denken aan het onderzoek over het online seksisme dat heel gericht het intieme leven van vrouwelijke politici treft, zoals vlak voor de Tweede-Kamerverkiezingen uit empirisch onderzoek van De Groene Amsterdammer bleek, of aan op de persoon gerichte intimidatiecampagnes waaraan vrouwelijke wetenschappers blootstaan.

Blamans waardigheid werd aangetast, zonder dat ze zich effectief kon weren tegen zo’n vernedering. Of ze nu ging, of thuisbleef, het zou voorgoed aan haar blijven kleven. De pijn zit in de nog altijd voelbare effectiviteit van dit type symbolisch geweld, dat op trefzekere manier wijze nieuwkomers in een kunstvorm weet te marginaliseren. Want zelfs als het slachtoffer het hoofd hoog houdt en besluit door te schrijven, dan zijn er altijd anderen die het opgeven. Want: dít is het mij allemaal niet waard. En zo creëer je een situatie waarin vrouwen tot op de dag van vandaag verweten wordt dat ze zo veilig schrijven, over kleine onderwerpen, terwijl het voor mannelijke romanschrijvers bijna een vanzelfsprekendheid is om zich te buigen over wereldpolitiek, economie en de laatste ontwikkelingen in de filosofie. Nooit wordt de vraag gesteld wat er precies gebeurt als een vrouwelijke auteur de euvele moed heeft rechtop te gaan staan, en met de ongeremde kracht van de eigen literaire stem een onontkoombare plaats in het hart van de literatuur afdwingt.

Anders dan bij Gerard Reve waren het niet kerk en staat die Anna Blaman een lesje kwamen leren, maar haar vrijgevochten kunstbroeders

Waar de positie van Anna Blaman in de literaire canon onophoudelijk bevochten lijkt te moeten worden, is er een ander type kunstenaarschap dat wordt opgepompt. Aan de hand van een select groepje schrijvers wordt er een optimistisch, progressief verhaal over de Nederlandse natie verteld. Dat verhaal gaat ongeveer zo. In de jaren vijftig zuchtte Nederland onder de tirannie van de verzuiling. Spruitjeslucht, vitrage voor de ramen en altijd de loerende ogen van de buurvrouw die het aan de dominee zou vertellen als je iets deed wat niet mocht. En dus las je stiekem de werken van Jan Cremer, Jan Wolkers, Willem-Frederik Hermans en Gerard Reve.

De literatuur schiep zo de broodnodige ruimte. Seksuele taboes werden in rap tempo doorbroken. Protestantse hypocrisie en katholieke achterbaksheid moesten definitief plaatsmaken voor een antiautoritaire houding die ‘ons’ Nederlanders kenmerkt. Nederland zou sindsdien een land zijn waar ‘iedereen’ zich vrij kan voelen, waar emancipatie en vrijheid van meningsuiting tot de verworvenheden behoren. Iedereen die dat niet onderschrijft is meteen ook onvoldoende geïntegreerd. En dat dankzij de generatie van Wolkers, Reve en Cremer: de schrijver triomfeerde over staat en kerk, de kunst werd autonoom, en wij zijn vrij omdat de schrijver (altijd een hij) die ruimte bevochten heeft.

Dit type kunstenaarschap is verbonden met een positief maar verstard nationaal zelfbeeld en leidt tot een nauwe bandbreedte van boeken die in het onderwijs decennialang dé literatuur vertegenwoordigen. Dat het literatuuronderwijs op middelbare scholen veelal stilstaand water is, is inmiddels empirisch aangetoond. Stichting Lezen gaf recentelijk opdracht tot een onderzoek naar de literaire werken die door havo- en vwo-scholieren voor de lijst worden gelezen. Jeroen Dera, als neerlandicus verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen, bracht de top-33 van meest gelezen titels in kaart. Hij concludeerde eufemistisch dat de voorkeuren van de leerlingen ‘weinig divers’ zijn.

© Gerda Goedhart / Literatuur Museum

Op nummer één nog altijd Het gouden ei van Tim Krabbé, dan Harry Mulisch met De aanslag, ook hoog staat De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans. Helemaal niets veranderd dus sinds de jaren tachtig. Verder in de top-33 vooral veel mannelijke auteurs die plotgedreven romans schrijven, met een flinke dot cynisme en nihilisme. Auteurs als Koch, Krabbé, Wieringa en Vuijsje.

Er zijn zes vrouwelijke auteurs in die top-33 te vinden, en de eerste komen we pas tegen op nummer tien (Annejet van der Zijl met Sonny Boy). Mano Bouzamour is met De belofte van Pisa de enige niet-witte auteur, en staat op nummer 28. Zwarte auteurs staan er niet op, en de enige zwarte personages zijn te vinden in Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje. Seksualiteit en gender? Op de hele lijst slechts één auteur die zichzelf identificeert als queer, te weten Hanna Bervoets. En er is in de top-33 maar één roman te vinden over een homoseksuele liefde, en dat is Twee vrouwen van Harry Mulisch, en als u zucht dan zucht ik mee. Mannelijke homoseksualiteit komt niet voor, niet als romanthema in deze top-33, evenmin zijn er auteurs die zich zo identificeren. Reve is uit deze middelbareschoolcanon verdwenen, ongetwijfeld ook omdat zijn oeuvre speelt met het genre van het autobiografisch bekentenisproza, en er worden bijna alleen maar rechttoe rechtaan plots gelezen.

Ook als je diversiteit een zaak vindt die niets met literatuur van doen heeft, dan moet je alleen al op literair-esthetische gronden droevig worden van de uitkomsten van het onderzoek van Dera. Heel veel leerlingen lezen hetzelfde: in de top-33 titels die honderden keren gelezen zijn, terwijl alle andere genoemde boektitels meestal maar door een handjevol scholieren zijn gelezen. We leven in een tijd waarin er in de Nederlandse literatuur zoveel te halen valt, het is bij uitstek een kunstvorm waarin het nú bruist, schift en kantelt, zodat je zou kunnen zeggen dat het hier om een levende kunstvorm gaat. En dan lezen ze decennialang Het gouden ei?

Alleen al de manier waarop Audre Lorde een positieve theorie over vrouwenmacht ontwikkelt, is nog altijd actueel

Het is te makkelijk de verantwoordelijkheid van de malaise van deze verstarde middelbareschoolcanon op het bord te schuiven van docenten. Er zijn genoeg leraren die de persoon van de leerling zien en ze de liefde voor de literaire kunst weten bij te brengen. Heel vaak ontwikkelen ze die lesideeën in eigen tijd. Ze zijn veelal overwerkt en onderbetaald, en bovendien: zo’n beetje álle klachten uit de samenleving komen uiteindelijk op hun bord terecht. Als leerlingen conservatief kiezen, heeft dat ook met de cultuur in zijn geheel te maken. Een cultuur die een nostalgisch idee van progressiviteit koestert, met van de weeromstuit een behoudzuchtige houding tot gevolg. In het onderwijs ligt de sleutel tot verandering, maar dat lukt alleen als de hele cultuur meebeweegt.

Dus wat te doen? Strijden voor een inclusievere, meer diverse leeslijst? Dat is wel de overtuiging van schrijverscollectief Fixdit, dat deze zomer onder meer Eenzaam avontuur van Blaman opnieuw onder de aandacht brengt. In samenwerking met uitgeverij Querido en uitgeverij De Geus zullen naast deze titel nog drie andere heruitgaven verschijnen: Een revolverschot van Virginie Loveling, Een coquette vrouw van Carry van Bruggen en Laten we vader eruit gooien van Mary Dorna. Er komen podcasts en er is een leesclub waarvoor iedereen zich kan inschrijven.

Sinds 2018 bestaat Alphabet Street, een gilde waar multidisciplinair kunstenaar Neske Beks de drijvende kracht achter is. Het doel is ‘zwarte schrijvers, dichters, vertalers, toneel- en scenarioschrijvers, wordsmiths, beeldtaalmakers zichtbaarder te maken en meer verbinding te creëren onderling’. Ook platform Dipsaus spant zich in om het voor mensen van kleur eenvoudiger te maken toe te treden tot de Nederlandse literaire wereld. In samenwerking met uitgeverij Pluim verscheen er een vertaling van Sister Outsider van Audre Lorde, naast essay- en verhalenbundels als De goede immigrant en Afrolit.

Het is niet de eerste keer dat collectieven zich inspannen om de literaire monocultuur te doorbreken. In de jaren zeventig en tachtig, toen de tweede feministische golf op zijn hoogtepunt was, kwam er meer aandacht voor ‘vergeten’ werk van vrouwelijke auteurs. Er verschenen bloemlezingen, en in de vrouwentijdschriften werd nagedacht over de in- en uitsluitingsmechanismes in de literaire canon. Ook werd de pregnante vraag gesteld hoe een emancipatiestrijd te voeren die niet zelf weer nieuwe vormen van onderdrukking opleverde. Vrouwen van kleur bekritiseerden een ‘wit feminisme’ dat blind was voor racisme en discriminatie. Mede door de homo- en lesbo-emancipatie werd bovendien het probleem van heteronormativiteit zichtbaar. Zolang de verbeelding van vrouwelijke erotiek dwingend gebonden bleef aan een heteroseksueel liefdesmodel, zou een werkelijke bevrijding een illusie blijven.

Typerend voor de tijdgeest was de keuze van Feministische Uitgeverij Sara om drie werken van Audre Lorde te vertalen en op de markt te brengen. Sister Outsider verscheen in 1984 onder de titel Oog in oog. De Telegraaf jubelde dat het werk ‘bleef boeien van de eerste tot de laatste letter’. Daar had De Telegraaf een punt, want alleen al de manier waarop Lorde een positieve theorie over vrouwenmacht ontwikkelt, en het erotisch genot loswrikt uit de handen van patriarchaat en koloniaal kapitalisme, is nog altijd onverminderd actueel.

Het denken van Lorde was onmiskenbaar van invloed op de dissertatie van Maaike Meijer, die in De lust tot lezen: Nederlandse dichteressen en het literaire systeem (1988) de ambitie uitsprak ‘een einde te maken aan de dominantie van die mythische Ene, lees mannelijke, Literatuur, die voor alle lezers, ongeacht hun klasse, sekse of kleur, zo bijzonder waardevol en relevant zou zijn’. Haar studie had niets minder dan een bevrijding van de lezer op het oog, vanuit de gedachte dat de vrouwelijke lezer recht op eigen lust heeft, ook literaire lust.

Deze geschiedenis van vergeten vrouwelijk schrijven stemt meteen tot nadenken, want waarom beklijven die pogingen tot bewustwording niet of onvoldoende, en kan elke generatie opnieuw constateren dat er zoveel belangrijk denkwerk, activisme en kunstenaarschap vergeten is geraakt? Het lijkt erop of deze inspanningen niet optellen tot een fundamentele en structurele verandering. Wat is het toch, dat we elke keer ontdekken dat we domweg niet weten welke bergen werk er al veel eerder verzet zijn?

Samen met de vraag wat er wordt gelezen, is het hoog tijd de vraag te stellen wat en hoe leerlingen leren over de geschiedenis en actualiteit van emancipatiestrijden. Een typische manier om emancipatiestrijd (niet) te herinneren is door er een afgesloten verhaal van te maken: ja, het was belangrijk dat het er was, dat feminisme, maar inmiddels zijn we echt verder en zijn de vruchten van de emancipatiestrijd geheel en al opgenomen in ‘onze’ nationale identiteit. Als ‘geëmancipeerd-zijn’ zogenaamd een nationale verworvenheid is geworden, dan hoef je je details van de strijd tegen ongelijkheid ook niet meer te herinneren. Zo wordt onzichtbaar dat onderdrukking een historisch mechanisme is dat zichzelf reproduceert in en via een selectief literair geheugen, dat alleen het aandeel van mannelijke schrijvers erkent. Met als gevolg dat in elke generatie opnieuw het aan emancipatoire collectieven is om het zware werk te doen.

Het gesprek zou zich daarom niet meteen moeten vernauwen tot de kwestie ‘wie’ en ‘wat’ er in de literaire canon dient te zitten, welke auteurs lijstjes aanvoeren die middelbare scholieren lezen. Wat zegt Blamans leven over achterstelling en buitensluiting zoals die zich ín de literaire wereld voordoen? En vooral ook: welke ‘lust tot lezen’ kan zij opwekken, welk verhaal over oorspronkelijke denkkracht, literaire vormvernieuwing en levenslustige eigenzinnigheid kun je aan de hand van Blaman vertellen? En dan kunnen we die denkoefening doorzetten door te kijken naar auteurs die je evenzeer een nieuwe generatie lezers toewenst: schrijvers als Clark Accord, Bea Vianen, Anil Ramdas. Ik zou zeggen: start de motor.