‘WILLIAM SCHOOF het raam omhoog en knipperde tegen het felle blauw. Het was alsof de zomer op zijn schreden was teruggekeerd. Boven de weilanden achter zijn huis golfden langgerekte nevelslierten waar plotseling een paard doorheen brak.’ De eerste regels van een willekeurig hoofdstuk uit de nieuwe roman van J. Bernlef, Boy. Tijdloze taal voor een tijdloos tafereel. In de context van de roman weet je dat William een jonge journalist is van een wijkkrantje in Brooklyn, New York, en dat Bernlef zijn belevenissen situeert in het begin van deze eeuw. Waarom Amerika en waarom zo ver terug in de tijd? Omdat dit Bernlef de mogelijkheid geeft de wereld van de begintijd van de film te beschrijven, zodat hij kan reflecteren op beeld, geluid en de combinatie van beide. Over het algemeen is Bernlef een dergelijke onderneming waarbij fabuleren en filosoferen elegant hand in hand gaan, wel toevertrouwd, soms zelfs met meeslepend resultaat (Hersenschimmen, 1984; Publiek geheim, 1987). De diepere bedoelingen van Boy blijven echter steken in een vlak verhaal dat vakkundig wordt verteld maar absoluut zielloos blijft.


WILLIAM STEVENS is verslaggever voor de Flatbush Chronicle, een buurtkrantje onder hoofdredacteurschap van de typische krantenman Flannery die veel inspiratie opdoet in het lokale café. William, de deur plat lopend bij de plaatselijke middenstand, desperaat op zoek naar alles wat maar ruikt naar nieuws, en af en toe daarover in conflict is met zijn hoofdredacteur, houdt het midden tussen Quoyle, de onhandige journalist in Scheepsberichten van Annie Proulx en de tobberige reporter Tibbe in Minoes van Annie M.G. Schmidt. William blijft dat grijze midden houden, ruim driehonderd pagina’s lang. In feite lijkt hij wat dat betreft op het soort berichten dat hij over het algemeen afscheidt: ‘nieuws dat de status van persbericht net niet had weten te bereiken: een op hol geslagen paard dat vlak voor het water van het kanaal tot staan was gebracht, een brandje in een winkelmagazijn, net bijtijds ontdekt, een vallende tak die de houten torenspits van de methodistenkerk op een haar na had gemist’. Hij is de in de knop gebroken held die bericht vanuit de wereld van de in de knop gebroken verhalen.

 

Met de moord op een bekende filmactrice én buurtgenote, Polly Todd, lijkt zich echter plotseling een echt drama aan te dienen. Iets wat zou kunnen uitgroeien tot een groot verhaal. Polly wordt dood en naakt gevonden op haar bed. Ze blijkt gewurgd te zijn. In haar kledingkast wordt een jongetje aangetroffen dat kan spreken noch horen en direct als hoofdverdachte wordt gearresteerd. William is van meet af aan gefascineerd door deze zaak, al was het maar omdat hij een stille liefde koesterde voor Polly. Menige natte droom heeft hij met haar beleefd.

 

Het doofstomme jongetje dat voordat het in de gevangenis belandt in een ziekenhuis wordt geobserveerd, heet Boy, zo komt William al gauw te weten. Hij leert Boys beschermvrouwe kennen, Amy, die de vertoning van de stomme films begeleidt op de piano. Met het grootste gemak stuit William op foto’s, namen, getuigen en moeiteloos trekt hij zijn conclusies. Dat hij daarbij de echte speurders, de politie, te snel af is, blijkt uiteindelijk niet zonder reden. De moord wordt opgelost, William en Amy vinden het geluk, maar voor Boy komt dit allemaal te laat.

 

Zie hier de wervelende handeling teruggebracht tot de naakte feiten. Boy is in zekere zin een ouderwetse roman, vol gebeurtenissen, waarin een alwetende verteller nu eens hier zijn licht laat schijnen en dan weer daar, en waarin duidelijk naar een ontknoping toe wordt gewerkt. Als je niet wist dat Bernlef de schrijver was, zou het niet lukken om de zweem van oubolligheid die over iedere bladzijde ligt, van je af te schudden en oog te houden voor de precieze observaties. Zo wordt over de beweegreden van William om zich te verdiepen in de moordzaak opgemerkt: ‘Hij zou het portret van Boy schetsen, uit het niets als het ware. Hij zou hem terugschrijven uit de anonimiteit van een onverschillig proces waarin niemand hem had gezien.’ Gezien de titel van deze roman zou je verwachten dat dit dan ook het portret zou zijn van Boy, maar dat is het niet.

 

De roman begint en eindigt bij William, de man die eigenlijk Willem heet en telg is van een Hollands boerengeslacht, maar die niet weet waar Holland ligt. Ergens in de buurt van Denemarken. ‘In de kranten las je er nooit iets over.’ De tijdelijke stofwolken in zijn bestaan als gevolg van de moord op Polly lijken aan het eind van het boek definitief opgetrokken. Hij heeft een vrouw gevonden en er is nieuw leven op komst.

 

Het gewone leven herneemt zijn onverstoorbare en onaanzienlijke gang. Het leven waarin vallende sneeuw tot de opzienbarendheden behoort. ‘Soms vielen de vlokken afzonderlijk, als bibberende veertjes, dan weer regen zij zich aaneen als de kralensnoeren van een tochtgordijn dat licht trilde in de wind.’


DE LANGS DE lijnen der zoetsappigheid verlopende geschiedenis van William en Amy verdringt het beeld van de doofstomme jongen van wie slechts de contouren zichtbaar worden. Bernlef rept af en toe wel van mogelijk diepe zieleroerselen van iemand die het louter moet hebben van beelden, en suggereert een grote fotograaf en filmer in hem, maar niet genoeg om ook voorstelbaar te worden. Zo zou Boy gefascineerd zijn door letters. ‘Lezen kon hij niet, maar hij vermoedde dat die tekens grote kracht bezaten.’ En dus legt hij, zo gauw hij een camera in handen krijgt, vooral afficheteksten en dergelijke vast. Over het hoe en waarom van de collages die hij samenstelt van zijn foto’s, vertelt Bernlef vervolgens niets meer.

 

Ook de passages die de schrijver wijdt aan het fenomeen film, wat er precies gebeurt als cameraperspectieven veranderen en de mogelijkheden van het bewegende beeld groter worden, en welke verarming van het voorstellingsvermogen de toevoeging van geluid met zich meebrengt, gaan geen natuurlijke verbinding met de verhaallijn aan. Dit alles heeft tot gevolg dat wat misschien een opmerkelijke geschiedenis had kunnen worden tegen de achtergrond van het exotische decor van de stomme film begin deze eeuw in New York, een academische exercitie is gebleven.

 

En dát heeft weer tot gevolg dat willekeurig welke passages in willekeurig welk hoofdstuk het niveau van de willekeurige formulering niet overstijgen. ‘De garen-en-bandwinkel van mevrouw Spence op de hoek van Orange Street en Neville Street bleek “wegens omstandigheden” gesloten. William besloot later op de dag terug te keren om erachter te komen wat die omstandigheden waren.’

 

Zinnen die ook uit de Forsyth-sage weggelopen hadden kunnen zijn. Of uit de nieuwste bestseller van de Ierse schrijfster Maeve Binchy.


J. Bernlef, Boy. Uitg. Querido, 317 blz., ƒ39,90