In een paar jaar tijd lijkt het cultuurpessimisme in ons land dezelfde graad van besmettelijkheid te hebben bereikt als de varkenspest of het mond- en klauwzeervirus. Het is niet langer een hobby van marginale kerkgenootschappen, afgezwaaide officieren en beroepsmopperaars in de kolommen van Elsevier. Het grijpt om zich heen in de politieke arena en in de bijvoegsels van de kwaliteitskranten. Opiniepeilingen wijzen uit dat de onheilsprofeten allerminst alleen staan. Het opmerkelijkste nieuws van de laatste weken is dat het virus lijkt over te slaan van rechts naar links zodat de uitersten — voor zover die in onze politieke cultuur nog bestaan — elkaar vinden in een gemeenschappelijke ondergangsstemming.

Bij de Nederlandse conservatieven die eind vorig jaar hun politieke debuut maakten en nog enigszins schuchter waarschuwden tegen de teloorgang van gezag, traditie en ander onmisbaar cultuurgoed, voegde zich onlangs de stichting Stop de uitverkoop van de beschaving — bemenst door linkse intellectuelen van het eerste uur als Dorien Pessers, Wouter van Dieren en Jan Marijnissen — die luidkeels de «afbraak van de publieke zaak» aan de kaak stelde.

Ook op de opiniepagina’s is al enige tijd het hek van de dam. Te oordelen naar talloze broeierige commentaren rollen we tegenwoordig van de ene «bestuurscrisis» in de andere zodat de «vertrouwensbreuk» tussen overheid en burger acute vormen aanneemt. In een groot artikel in Vrij Nederland filosofeerden vooraanstaande bestuurskundigen onlangs vrijelijk over het gezagsverlies, de morele paniek en de «rampensubcultuur» waarnaar Nederland langzaam afglijdt.

Bij het verlies van vertrouwen in de politiek voegt zich een onderlinge vertrouwensbreuk tussen de burgers, als je tenminste geloof moet hechten aan de klaagzang over het «verlies van normen en waarden» die zo langzamerhand de pasmunt in het publieke debat is geworden. Steeds meer burgers klagen hun bestuurders aan, de betonrot zit in het poldermodel en onder de oppervlakte van redelijke betogen en gedachtewisselingen sluimert soms een ingehouden paniek waaruit je zou kunnen opmaken dat de samenleving zo ongeveer op het punt van ontbinding staat. De retoriek waarmee de massale slacht van Nederlands vee de afgelopen maanden werd omringd — er was sprake van een «oorlogssituatie» (landbouwminister Brinkhorst) en zelfs van een «holocaust» (varkenshoeder Robert Long) — getuigt van een bijna hysterische behoefte aan dramatisering.

«Nederland is ontredderd», schreef NRC Handelsblad-redacteur Hubert Smeets in een groot opinieartikel: «De paniek is niet eens heimelijk meer, maar uit zich steeds openlijker. Een opeenstapeling van ogenschijnlijk losse gebeurtenissen die allemaal met elkaar te maken hebben maar niet meer met schuld en boete het hoofd kunnen worden geboden, ligt aan de basis daarvan.»

Ook als het verband tussen zulke gebeurtenissen niet duidelijk is, worden ze maar al te vaak gezamenlijk aangeroepen; voor de gemiddelde krantenlezer vormen ze langzamerhand een vertrouwd rijtje. De grote branden in Enschede en Volendam, de stakingen van NS-personeel, huisartsen en ander gezondheidspersoneel, het tekortschieten van migratiebeleid en sociale diensten, de mislukte privatiseringen, de wachtlijsten in de gezondheidszorg, het hoofdstedelijk straatgeweld op Koninginnedag en allerlei andere symptomen van sociale wrijving en bestuurlijk falen worden op een hoop gegooid om de conclusie te kunnen trekken dat een keerpunt is bereikt.

Maar wat voor keerpunt? Er is geen gemeenschappelijke oorzaak voor de genoemde incidenten aan te wijzen, er is zelfs geen uitsluitsel over de precieze aard van de onvrede. De aangedragen remedies zijn al even vaag en duiden eerder op een wijdverbreid, diffuus gevoel van onbehagen dan op een werkelijke crisis. Zit er dan helemaal geen lijn in al die onheilsprofetieën? Toch wel: ze richten zich stuk voor stuk tot de overheid als hoeder van het algemeen belang, terwijl het algemeen belang zich bij nader inzien meestal toespitst op de sociale band tussen mensen. De rol die ze van de overheid verwachten, is een krachtig optreden dat erop gericht moet zijn allerlei vormen van sociale verloedering te stoppen. Het duidelijkste voorbeeld van deze link is het manifest waarmee de stichting Stop de uitverkoop van de beschaving zich op 1 mei aan het Nederlandse volk presenteerde.

De stichting is van mening dat de neoliberale maatregelen van de kabinetten-Kok maar liefst de hele samenleving in gevaar brengen. «Hoewel we rijker zijn dan ooit, stapelen de problemen in onderwijs, cultuur, zorg, vervoer en andere onderdelen van de publieke sector van de samenleving zich tot onaanvaardbare omvang op.» Volgens de auteurs wordt «het weefsel van de Nederlandse beschaving, door de eeuwen heen met gezamenlijke inspanning geweven», door de privatiseringen en de commerciële uitholling van de resterende overheidsdiensten aangetast. De grote boosdoener — dat zal niemand in dit verband verbazen — is de vrije markt die een sfeer van «georganiseerd wantrouwen» heeft geschapen, een klimaat waarin burgers niet langer op elkaar en hun gemeenschappelijke belangenbehartiger, de overheid, kunnen vertrouwen. Het «weefsel» staat in dit verband voor de sociale cohesie van onze samenleving.

Een alternatief voor de vrije markt willen de opstellers van het manifest niet bieden, ze wijden er althans geen woord aan. Ze maken zich louter tot spreekbuis van groepen die zich door de overheid of de rest van de samenleving in de steek gelaten voelen. Ze formuleren een klacht, geen remedie, en ze hoeden zich er wel voor om te pleiten voor hernationalisatie of de invoering van een planeconomie zoals je in de lijn van het SP-programma zou verwachten. Daar is natuurlijk over nagedacht. Het manifest is niet zomaar een hartenkreet van een handvol grachtengordelaars, dankbaar aangevoerd door een socialist met getuigschrift. Het sluit aan bij de SP-campagne die al in oktober vorig jaar van start ging onder dezelfde leuze. Jan Marijnissen legde in het SP-blad uit dat de campagne allerlei vormen van onvrede in het land moet bundelen, hoe meer hoe beter. «De bezorgdheid is er al. Laten wij de lucifer zijn die de lont aansteekt», aldus de partijleider. En als een van de best georganiseerde politieke partijen van ons land een dergelijke campagne opzet, is er meer aan de hand. Laat dat maar aan de SP over.

Het gebruik van een mantelorganisatie om maatschappelijke onvrede te bundelen is een beproefd recept van linkse partijen, met name van voormalige communisten. Zo deed in de jaren tachtig het Comité Stop de Neutronenbom erg zijn best een pluriforme aanblik te bieden terwijl het boordevol CPN'ers zat. De SP heeft door de jaren heen ook de nodige mantelorganisaties opgezet, zoals het Komitee Marokkaanse Arbeiders Nederland en de gezondheidscampagne Voorkomen is beter.

Ditmaal doet de partij het dus openlijk, en daar is niks op tegen. Marijnissen heeft de stichting zelf opgericht, vertelde hij in de Volkskrant; niet samen met andere SP-leden maar met sympathisanten, mensen die zeggen: «Jan, ik stem niet op jullie, maar ik wil jullie wel helpen.» Liefhebbers van het genre herkennen hierin onmiddellijk de «massalijn» van voorzitter Mao, een leerstuk dat door de SP in de jaren zeventig (toen de massa’s nog de «ware helden» waren) op veel kleinere schaal maar niettemin met verve werd toegepast. Een kleine speurtocht in het persoonlijk antiquariaat van schrijver dezes levert zowaar een stoffige SP-brochure uit 1974 op (deel 2 van de onvolprezen serie Op naar het socialisme!) waarin de richtlijn van de Grote Roerganger als volgt wordt uitgelegd: «Ga naar de massa, neem haar ideeën, denk er over na, zet ze om in actie zodat die ideeën aan de praktijk getoetst worden, de juiste opvattingen bevestigd worden en de foute gecorrigeerd.»

Gesteld dat Marijnissen en zijn dekmantelaars de massalijn volgen, dan hebben ze voorlopig geen idee waar ze met hun actie naartoe willen. Dat hoeft ook niet, die richting moet de toekomst uitwijzen. In die zwakte schuilt tegelijk de kracht van hun actie: het manifest signaleert een wijdverbreid gevoel van onbehagen en verlies van essentiële waarden dat niet beperkt blijft tot linkse kringen. De magere vrije-marktanalyse van het manifest, die terecht wijd en zijd bekritiseerd is, doet daar niets aan af. Wat dat betreft kreeg de stichting al binnen enkele dagen, op 5 mei, gelijk. Uit het Vrijheidsonderzoek van onderzoeksbureau Motivaction, dit jaar voor het eerst gehouden in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, kwam naar voren dat een ruime meerderheid van de Nederlanders vindt dat zakelijkheid en individualisering te ver zijn doorgeschoten; bijna driekwart van de ondervraagden wil meer aandacht voor traditionele waarden en normen. Negen op de tien ondervraagden vindt dat mensen door de individualisering steeds egoïstischer worden. De meesten zijn bevreesd voor een «verlies van sociale binding en respect» en voelen zich daardoor onveilig. Het overheersende gevoel is dat er in de afgelopen 25 jaar iets essentieels verloren is gegaan.

De hele enquête lijkt een soort demoscopische bevestiging van de herdenkingstoespraak die koningin Beatrix op 5 mei 1995 hield: «Tegenover de verbondenheid van de periode van wederopbouw staat nu de dreiging van een maatschappij die in ontbinding raakt. Er zijn tekenen die wijzen op een reëel gevaar van langzaam afglijden naar een egocentrisch denken en handelen dat de vrijheid van medemensen aantast. Een bewuste keuze wordt gevraagd tegen alles wat onze democratie verzwakt en het gemeenschapsgevoel verschraalt.»

Uit het onderzoek van Motivaction bleek dat 64 procent zelfs vreesde dat de samenleving aan individualisering en egoïsme ten onder gaat. Maar als dergelijke angsten niet zijn toe te schrijven aan het oprukken van de vrije markt, waaraan dan wel?

«Het manifest is typisch zo'n tekst die één oorzaak aanwijst voor de meest uiteenlopende verschijnselen, terwijl daaronder een veel diffusere onvrede sluimert. In tijden van ingrijpende maatschappelijke veranderingen zie je dat vaak gebeuren, allerlei problemen in de samenleving worden toegeschreven aan een verlies aan maatschappelijke cohesie en de funeste gevolgen van een doorgeslagen individualisering», zegt sociologe Aafke Komter die vorig jaar samen met haar collega’s Burger en Engbersen een boek schreef over het onderwerp, Het cement van de samenleving. Eigenlijk is er niet zo veel nieuws onder de zon. De auteurs trekken een opmerkelijke parallel met het eind van de negentiende eeuw, een periode van explosief toenemende welvaart die gepaard ging met ingrijpende sociale, culturele en economische veranderingen.

Komter: «Hetzelfde zie je nu gebeuren als gevolg van de grootschalige economische herstructureringen, het proces van globalisering, de komst van de informatiesamenleving en de enorme invloed van allerlei andere vormen van technologie. Die trends zijn voor veel mensen verwarrend en de toegenomen welvaart heeft geen dempend effect op hun verontrusting. Integendeel, daardoor hebben ze juist tijd en gelegenheid om zich bezig te houden met problemen die ze voorheen voor lief namen. En net als honderd jaar geleden ontstaat de neiging om die uiteenlopende problemen, zoals de rampen van de laatste tijd, het geweld op straat of de zogenaamde uitverkoop van de beschaving toe te schrijven aan het wegvallen van het gemeenschapsgevoel, de civic society of de gedeelde moraal. Men zoekt verwoed naar politieke middelen om de cohesie te herstellen, maar als dat herstel al mogelijk is, ben je echt niet klaar met enkel het terugdringen van de markt. Het geweld onder jongeren waarnaar het manifest verwijst, is daar bijvoorbeeld absoluut niet toe te herleiden.»

De historicus Hermann von der Dunk sloeg enkele jaren geleden de spijker op de kop in zijn essay Elke tijd is overgangstijd, waarin hij vaststelde dat het idee van een cultuurcrisis welhaast een vast onderdeel van onze cultuur is geworden. Het regent in toenemende mate crisisberichten, niet omdat onze cultuur op instorten staat maar omdat zij in steeds hoger tempo verandert. Waarden en tradities die de ene generatie hebben gevormd, zijn voor de volgende generatie al irrelevant geworden: «De trein van de ontwikkeling verwijdert zich steeds verder van de vertrouwde realiteit.»

Dat wil nog niet zeggen dat de samenleving verhardt, en voor zover een verschijnsel als sociale cohesie te meten valt, gaat het daarmee in ons land nog altijd goed. Het Sociaal en Cultureel Rapport 1998, dat de balans opmaakt van de voornaamste sociale veranderingen in de afgelopen 25 jaar, stelt vast dat individualisering wel degelijk een reëel verschijnsel is, maar geen ontwortelend effect heeft op de samenleving. Tegenover de nadelen van individualisering staan talloze voordelen die in de normen-en-waarden dis cussie langzamerhand uit het oog verloren worden.

Het Nederlandse kerngezin valt bijvoorbeeld geleidelijk uiteen, maar van sociale verwildering is geen sprake. Jongeren beschikken over minder vrije tijd dan vroeger (gemiddeld drie uur), in weerwil van de clichés over doelloze hangjongeren. Bovendien hebben ze gemiddeld niet veel meer geld te besteden dan vroeger. Ze besteden hun tijd en geld anders dan hun ouders, dat is het verschil. Ze zitten bijvoorbeeld uren achter de computer. Zoals het laatste SCP-rapport over de jeugd opmerkt, verandert hun sociale leven hierdoor in één belangrijk opzicht: ze hebben minder sociaal contact met hun huisgenoten en meer (digitaal) contact met leeftijdgenoten.

En dat is een goed voorbeeld van een andere parallel die de drie sociologen in hun boek trekken met honderd jaar geleden. Komter: «Uit het werk van de klassieke sociologen die rond die tijd opkwamen, kun je opmaken dat individualisering niet alleen neerkwam op het verbreken van sociale verbanden en het opzeggen van verplichtingen, maar ook op het aangaan van nieuwe verbanden en verplichtingen. Dat zie je nu ook overal gebeuren. Er vindt een verschuiving plaats in sociale betrokkenheid, zorgverlening of afhankelijkheidsrelaties, maar geen aanwijsbare vermindering van de betrokkenheid. Zo ver gaat de invloed van de vrije markt niet.»