Venlo, vrijdagavond — Ondanks de vroege duisternis en de stromende regen vult de Markt van Venlo zich gestaag met demonstranten van alle leeftijden, bijna allemaal autochtone Nederlanders. De meesten zijn alleen en zwijgen, sommigen ontsteken onder hun paraplu een kaars of waxinelichtje en kijken verwachtingsvol om zich heen. Anderen arriveren in groepjes en praten op gedempte toon. Alle gesprekken hebben hetzelfde onderwerp en dezelfde teneur, alsof men elkaar bijpraat en zoekt naar een gezamenlijke noemer voor de tocht die over een halfuur begint: «Ja, dat vind ik nou ook. Precies wat die vader gisteren zei op SBS. Nee, die andere jongen. Je weet wel, in Leeuwarden.»

Langs de kant staan enkele oudere Marokkanen die duidelijk elkaars gezelschap hebben opgezocht. Hun aanwezigheid is een moedstukje, zeker voor de oudere generatie, die zich altijd zo onopvallend mogelijk in de Nederlandse samenleving staande moest zien te houden. Juist nu is het pijnlijk dat niemand hen verwelkomt, aanspreekt of zelfs maar toeknikt. Is het niet verbijsterend dat ze na al die jaren in Venlo nog altijd vreemden zijn, zozeer dat eigenlijk niemand hen kent? Per slot van rekening hebben ze evenveel aan onze welvaart bijgedragen als de Nederlandse wederopbouw generatie en er evenveel voor betaald in de vorm van kapotte ruggen, vervuilde longen en ander ongemak.

Maar de moordenaar van René Steegmans, zo weet iedereen inmiddels, is een achttienjarige Marokkaan, en daarvoor moet de rest boeten. De roep om strengere straffen gaat hand in hand met een racistisch vertoog waarin criminaliteit wordt gekoppeld aan allochtonen en hun «mislukte» integratie. In de stuurloos geworden LPF-fractie ruiken de diehards hun kans om nog even gauw te scoren. «Voor een supermarkt in Venlo werd een 22-jarige student doodgeslagen. Tijd voor ons Aanvalsplan Tegen Geweld!» schrijft LPF’er Joost Eerdmans in zijn Hollands Dagboek in NRC Handelsblad. Een paar dagen later lanceert hij zijn plan voor de inrichting van jeugdwerkkampen, de wettelijke vastlegging van minimumstraffen (waarvoor demissionair minister van Justitie Remkes van de VVD zich ook al gevoelig toont) en plaatsing van meer dan één gedetineerde in een cel.

De dood van een allochtoon door «zinloos geweld» is zelden aanleiding tot stille tochten en massale uitingen van verontwaardiging. Meindert Tjoelker is terecht een begrip geworden. Nasit Waseen Rana (op 13 december 1998 bij een verkeersruzie in Amsterdam doodgestoken) is dat helaas niet. Als geboren populist weet Eerdmans wanneer hij de aanval moet kiezen. De websites van de gemeente Venlo en dagblad De Limburger zijn de afgelopen dagen bedolven onder de racistische scheldpartijen. Het forum van De Limburger werd gesloten toen een deelnemer een oproep plaatste om op een bepaalde plaats en tijd de Venlose Marokkanen te lijf te gaan. De confrontatie is uitgebleven, maar in de wijk Venlo-Zuid, waar de dodelijke vechtpartij plaatsvond, is de spanning tastbaar. Het plaatselijke gezag, burgemeester Jan Schrijen (CDA) voorop, is doodsbang voor een escalatie en heeft uit eigen beweging opgeroepen tot de stille tocht.

Uiteraard zit de gemeente niet te wachten op een herhaling van de Rotterdamse «rassenrellen» van de jaren zeventig. Maar is het verstandig om het o zo noodzakelijke debat te smoren in een officiële stilte, afgedwongen met een beroep op de nagedachtenis van Steegmans en de gevoelens van zijn familie? En belangrijker nog: werkt het? Want ook op dit plein sluimert het geweld onder de oppervlakte, net als in elke mensenmassa. De gedempte stemmen, de kaarsen, de bezwerende glimlachjes en de nadrukkelijke wijze waarop iedereen afstand van zijn buurman houdt, zijn even zovele rituelen om het te bezweren. «Natuurlijk lopen de emoties hoog op», zegt een medewerker van Stadstoezicht, dat de uit alle districten opgetrommelde politie assisteert. «Maar als we allemaal rustig blijven, kan er niks gebeuren.» En als om zichzelf gerust te stellen: «Geen paniek, geen paniek.»

Rond het bordes van het middeleeuwse stadhuis is een smalle corridor opengehouden met behulp van dranghekken. Vooraan bij de hekken staan de bestuursleden van het wijkoverleg Venlo-Zuid, de buurt waar de 22-jarige Steegmans door Khalid L. bij de supermarkt is doodgeslagen. Ze hebben processiefakkels in de hand — herinnering aan een tijd toen vertrouwde rituelen de samenleving bij elkaar hielden — en maken een ontdane indruk. Een vrouw strijkt het verregende kapsel van haar man glad terwijl hij zich afvraagt of hij met deze regen zijn fakkel wel kan aansteken. Over een kwartier is het zo ver. Volgens het officiële programma zal Schrijen een korte toespraak houden, waarna de dranghekken worden weggehaald en de burgemeester samen met familie leden en vrienden van René, de wethouders en demissionair minister van Justitie Donner de tocht naar het supermarktterrein zal aanvoeren.

Terwijl de eerste fakkels van het wijkoverleg vlamvatten, klimt een kortgeschoren jongeman in windjack, zwarte broek en werkschoenen over het dranghek. Fotografen en cameramensen snellen toe wanneer hij zelfbewust de trap naar het bordes bestijgt en zich zonder microfoon tot de massa richt. «Mag ik even de aandacht?» Omstanders en agenten kijken elkaar vragend aan. Er daalt een ademloze stilte over het plein als de man vervolgt: «René is vermoord door de politiek. Als ik bij die vechtpartij had gestaan, had ik die dader zeker een rotschop gegeven, maar dan was ik door een andere omstander vast en zeker aangegeven bij de politie, want zo werkt dat in Nederland. Het is te belachelijk voor woorden. Voor onze politici heb ik maar één mededeling: luister naar het volk!»

Aarzelend gaan de eerste handen op elkaar, dan klatert een enthousiast applaus over het hele plein. Het wordt gevolgd door een tweede, mager applausje wanneer de man door toegesnelde agenten van het bordes wordt verwijderd en in een zijstraatje ingerekend. Een ogenblik later verschijnt de inderhaast opgepiepte burgemeester op het bordes, met handmicrofoon, en spreekt de aanwezigen toe. Hij zegt merkwaardig genoeg precies hetzelfde als zijn anonieme inleider: «Deze stille tocht is een schreeuw van medeleven, van ontzetting en verbijstering, maar ook een oproep aan de politiek die duidelijk maakt dat het zo niet langer kan.» Hoe hebben we het nu? Is de burgemeester zelf geen politicus en is hij niet als eerste verantwoordelijk voor de openbare orde in zijn stad? Het lijkt wel alsof Schrijen zijn verantwoordelijkheid letterlijk wil ontlopen, want eenmaal achter het stadhuis zet hij er flink de pas in. Het is een gemengde sensatie, zo’n stoet blanke Nederlanders met fakkels die oprukt naar de plaats van een misdrijf, een «Marokkaans» misdrijf wel te verstaan.

Voor de supermarkt in Zuid houdt de stoet halt bij het inmiddels vertrouwde postmoderne altaar voor slachtoffers van zinloos geweld, opgebouwd uit bloemen, waxinelichtjes, spandoeken en aandoenlijke teksten op karton of briefkaarten. De stilte wordt verscheurd door een brullende dieselgenerator ten behoeve van de tv-lampen die de plek des onheils hel verlichten. Langs de kant staan een paar Marokkaanse jongens met hun handen in hun zakken te kijken. Schrijen spreekt opnieuw. Hij benadrukt dat iedereen voortaan net zo zou moeten handelen zoals Steegmans, die Khalid en zijn Nederlandse vriend wilde corrigeren toen ze met hun scooter bijna een bejaarde vrouw ondersteboven reden: «We mogen René niet verraden.»

Terwijl hij spreekt, draaien de verslaggevers van de commerciële zenders warm op een overdekt podium aan de overkant van de straat. Ze vragen of hun haar goed zit, oefenen de beginregels van hun stand-upper en praten luidkeels, tot grote ergernis van de verzamelde Venlo naren, door Schrijens toespraak heen. Ze staan letterlijk en figuurlijk met hun rug naar het publiek en dat is te merken. «Er lopen ook veel jonge Marokkanen mee in de stoet», zegt verslaggeefster Floor van der Vlist van De stem van Nederland (SBS6) in de camera. «Zo’n stille tocht is toch wel weer héél belangrijk. Het geeft aan dat er echt iets moet gebeuren.»

HAARLEM — Allemaal goed en wel, maar wat moet er in dit klimaat van angst, verwarring en onderhuids racisme dan precies gebeuren? Thuis voor de televisie zit Hans Boutellier, als psycholoog verbonden aan het ministerie van Justitie en aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. In zijn onlangs verschenen boek De veiligheidsutopie: Hedendaags onbehagen en verlangen rond misdaad en straf beschrijft hij het fenomeen «stille tocht» als een tijdelijke opwelling van gemeenschapsgevoel. De tocht in Venlo is allerminst zinloos, vindt Boutellier. «Er wordt vaak badinerend over zulke tochten gesproken. Het zou iets zijn voor het domme volk, het zou alleen maar wraakgevoelens opwekken en uiteindelijk toch niet helpen. Maar het publiekelijk uiten van morele verontwaardiging over zinloos geweld heeft wel degelijk nut.

Ik ben een onderzoek naar die vraag gestart in 2000. Op dat moment waren er 22 stille tochten geweest. De eerste die de naam verdient, vond plaats na de moord op Meindert Tjoelker in 1997 — dus naar aanleiding van een concreet geval van buitenproportioneel geweld tegen een individu. Ik heb geïnventariseerd hoe er in kranten werd gereageerd, de stichtingen, comités en andere burgerinitiatieven in kaart gebracht, en dan zie je dat de motieven liggen in de sfeer van medeleven met de nabestaanden en een verlangen naar gezamenlijke bezinning. Emoties als woede, afschuw en machteloosheid worden in mindere mate genoemd. Wraakgevoelens en politieke motieven, zoals protest tegen ‹de overheid›, spelen nauwelijks een rol.»

De actiecomités richten zich op een mentaliteitsverandering: bewust maken, mensen op hun verantwoordelijkheid wijzen, tolerantie en respect propageren. Geen van de burgerinitiatieven in Nederland pleit tot nog toe voor grotere repressie door politie en justitie. Boutellier: «Het verschijnsel lijkt op de Witte-Marsbeweging in België na de Dutroux-affaire, maar anders dan in de Belgische tochten lopen er in de Nederlandse wél prominente gezagsdragers en politieke vertegenwoordigers mee. Overheid en burgers lijken elkaar te vinden in een gezamenlijke afwijzing van geweld. Er wordt geen tegenstander benoemd, het is geen uiting van volkswoede.»

Terwijl Boutellier met professionele blik naar de verschillende nieuwszenders en actualiteitenrubrieken kijkt, merkt hij op «dat deze tocht niet wezenlijk verschilt van alle vorige. Het gaat om een verlangen naar een morele gemeenschappelijkheid, hoe kortstondig ook, als antwoord op het individualisme en de morele fragmentering.» Op grond van de verslaggeving zou je het inderdaad denken, maar hoe meet je de collectieve emotie van een massa en hoe weet je in welke richting de beweging morgen of overmorgen gaat? Sinds het uitkomen van zijn boek — enkele dagen na de moord op Pim Fortuyn — leven we volgens Boutellier in een ander politiek klimaat, een afspiegeling van een samenleving die al veel langer op drift is.

We geloven in een «veiligheidsutopie», die weer is gegroeid uit de spanning in de westerse cultuur tussen veiligheid en vitalisme. Met dat laatste doelt Boutellier op de ongeremde en ongekende vrijheidsbeleving van het moderne hedonisme, de uitbundige jongerencultuur en de dominantie van het marktdenken en de uitwassen van beursspeculatie: «Het gaat om de tegenstrijdigheid dat burgers enerzijds het maximum aan vrijheid voor zichzelf opeisen — eigen emotie eerst — en anderzijds een krachtig optreden van de overheid verwachten om de negatieve gevolgen van die vrijheid in te dammen. Die spanning tussen veiligheid en vitaliteit is de laatste jaren hoog opgelopen.»

Evenals de Brits-Poolse socioloog Zygmunt Bauman meent Boutellier dat de westerse wereld een omgekeerd beschavingsproces doormaakt. Beide auteurs beroepen zich op de beschavingstheorie van Sigmund Freud, die hij in 1930 ontvouwde in Das Unbehagen in der Kultur. Volgens Freud berust onze beschaving (in zijn dagen werd daar nog alleen de westerse beschaving mee bedoeld) op een ruil. Mensen doen afstand van bepaalde persoonlijke vrijheden in ruil voor Sicherheit, dat wil zeggen veiligheid in de breedste zin des woords: fysieke veiligheid, geborgenheid en zelfvertrouwen. We betalen echter ook een prijs voor dat vrijheidsverlies. Het feit dat we onze verlangens niet naar hartelust kunnen najagen, veroorzaakt een sluimerend onbehagen over alle sociale beperkingen die we onszelf (laten) opleggen.

De hedendaagse onvrede is ook het resultaat van een ruil, maar dan een omgekeerde, schreef Bauman in In Search of Politics (1999): «De Sicherheit wordt geofferd op het altaar van een almaar uitdijende individuele vrijheid.» Als Freud nu zou leven, zou hij zijn diagnose omdraaien, meent ook Boutellier: «Hij stelde dat onze driften door de ons omringende, disciplinerende cultuur worden beteugeld en dat we die beteugeling moeten bekopen met onbehagen. Nu zijn we getuige van een ongekende expansie van ons driftleven, alles is toegestaan zonder enige remming. En nu komt het onbehagen juist voort uit dat gebrek aan beteugeling. Daarom creëert die ontketende individuele vrijheid tegelijk een enorme behoefte aan regels en veiligheid. In die tegenstelling zit onze cultuur gevangen.

In de vitaliteitscultuur is iedereen potentieel slachtoffer, maar iedereen kan ook dader zijn. Ik noem zinloos geweld een vorm van krenkingscriminaliteit. Het is moeilijk om je tegenwoordig als individu staande te houden. De omgangsregels zijn niet duidelijk meer, mensen zijn snel gekrenkt en door beperkte zelfcontrole sla je er ineens op los. In het verkeer en het uitgaansleven zie je dat dagelijks gebeuren.»

Er is bovendien sprake van een zelfversterkend effect. Op het omslag van Boutelliers boek staat een plaatje van een bungeejumper, met de armen gestrekt omlaag tuimelend aan een elastiek. Hij symboliseert de veiligheidsutopie: de wens dat vrijheid en veiligheid samenvallen. Je maakt een sprong in het diepe maar wenst wél bescherming. Boutellier: «Maar de risico’s zijn niet altijd beheersbaar, en zo ontstaat de roep om meer veiligheid. Het is een obsessie geworden in onze samenleving.»

Hans Boutellier zet de televisie uit en constateert dat «links» de aard en omvang van het hedendaagse onbehagen heeft onderschat: «Links stond voor de optimale vrijheid van het individu, voor supervitalisme. Veiligheid werd beschouwd als een rechts thema, als uitvloeisel van de eeuwige roep van de gevestigde orde om law and order. Links ging uit van de radicale verdorvenheid van de overheid — politie en justitie zouden nooit kunnen deugen. Criminele daders werden beschouwd als systeemslachtoffers. Maar een van de belangrijke pijlers waarop staatsvorming in de loop der eeuwen berustte, is het idee dat burgers bereid zijn zich te schikken naar de wet voor hun veiligheid. Die pijler blijkt nu te dun te zijn geweest.»

Boutellier, van oorsprong uit de linkse hoek, ontwikkelde twintig jaar geleden al een andere kijk op misdaad en straf. Hij ging na zijn rechtenstudie werken in een jeugdgevangenis en zag tot zijn verbazing dat moraal totaal afwezig was: «Met die jongens werd gepraat over hun emoties en achtergrond, maar over het delict werd met geen woord gerept. Toen ik eens ging kijken in de dossiers beek het te gaan om zware geweldsdelicten. Sindsdien heb ik me continu beziggehouden met moraliteit en normativiteit. Het werd het thema van mijn leven.» Hij koos ervoor bij justitie te gaan werken. Daar nam hij vijf jaar geleden het initiatief voor het plan Justitie in de Buurt (JIB): het vestigen van kantoren met een officier van justitie in probleemwijken, die onder meer zorgen voor een snelle aanpak van crimineel gedrag. In samenwerking met gemeenten, politie en hulpinstanties wordt er gewerkt aan de bestrijding van gevoelens van onveiligheid van burgers. Hoe groot de urgentie was, blijkt wel uit het feit dat er inmiddels dertig kantoren operatief zijn.

Boutellier: «Links heeft zich te weinig hierom bekommerd. De intelligentsia heeft het onderwerp laten liggen, er is geen debat over geweest en ondertussen heeft er vanaf begin jaren negentig in hoog tempo een radicalisering plaatsgevonden. De criminaliteit is sindsdien vertienvoudigd en de delicten zijn harder geworden. Voorheen kon je je niet voorstellen dat het veiligheidsprobleem zo’n belangrijke plaats zou krijgen in ons culturele bewustzijn. Het is nu hét politieke thema bij uitstek. We kunnen het ons als samenleving niet meer permitteren om misdaden te relativeren en daders te vergoelijken. Deze maatschappij leeft op de toppen van zijn zenuwen.»

Boutellier is een groot voorstander van het zogenaamde herstelrecht. De situatie van vóór het delict is niet meer te herstellen, maar de geschonden norm wel. De dader moet in confrontatie met zijn slachtoffers tot het besef worden gebracht waarom hij tot zijn actie kwam, welk leed hij heeft aangericht en wat hij heeft teweeggebracht bij de hem omringende gemeenschap. De uitkomst varieert van excuses maken tot schadevergoeding. Boutellier: «Niet alleen juridisch, maar ook sociaal en moreel herstel zijn van belang. Deze benadering komt sterk op in de Angelsaksische landen en ook in ons land begint zij door te zetten. Achter de roep om strengere straffen zit een morele oproep die je serieus moet nemen.»