
Drie dagen voor zijn bruiloft verdween Miroslav Trifunović. De Serviër uit Kosovo, op dat moment een autonome provincie in de Joegoslavische deelrepubliek Servië, vertrok op een zomerochtend in 1998 met tien collega’s naar de mijnen voor hun ochtendshift. Onderweg hield een groep gewapende mannen hen staande. Sommigen droegen het uniform van het Kosovaarse Bevrijdingsleger (uçk). Sinds die dag ontbreekt elk spoor van de mijnwerkers.
‘Van de nachtploeg kregen we te horen dat ze waren ontvoerd’, zegt zijn broer Milorad Trifunović (72) via een tolk in een videogesprek. Om zijn hals hangt een mondkapje, een neerwaartse snor accentueert zijn droefenis. Kort na de verdwijning ving hij geruchten op over geheime detentiekampen. Zijn Albanese buren, met wie hij altijd bevriend was geweest, begonnen hem uit angst te mijden. De politie noch de internationale instanties konden de vermiste mannen lokaliseren. Toch bleef Trifunović geloven dat zijn broer in leven was. Totdat de oorlog ten einde kwam en geen van de mijnwerkers terugkeerde uit gevangenschap. ‘Toen verloren we onze hoop.’
Tussen maart 1998 en juni 1999 vocht het uçk een onafhankelijkheidsstrijd uit tegen Joegoslavië, of wat daar toen nog van restte: Servië en Montenegro. Vanaf de vroege jaren negentig had het regime van Slobodan Milošević zijn greep op Kosovo verstevigd en de etnisch Albanese meerderheid onderdrukt. Toen de Albanezen hun vreedzame protest inruilden voor gewapend verzet, greep Belgrado genadeloos hard in. Etnische zuiveringen brachten hordes Kosovaren op drift. Het Westen, dat in Bosnië te lang had toegekeken, reageerde prompt met bombardementen, uitgevoerd door de navo. Drie maanden later kozen de Serviërs eieren voor hun geld. Na hun vertrek keerden anderhalf miljoen gevluchte Kosovaren terug naar huis. Het conflict had 13.500 levens gekost, van wie ruim tienduizend burgers. Een jaar later zat Milošević in een Scheveningse cel.
De Servische agressor was geknecht. In het Joegoslavië-tribunaal zouden Milošević en zijn kliek boeten voor hun misdaden. In dat klimaat was er weinig oog voor de wanpraktijken aan Albanese zijde. Niet voor de paramilitairen die wraak namen op Servische en ‘collaborerende’ landgenoten. Niet voor de detentiekampen waar gevangenen werden gemarteld. Niet voor de Albanese krijgsheren die zich inlieten met de georganiseerde misdaad. Niet voor de clans die de oorlog misbruikten voor materieel gewin. En niet voor de vele burgers die spoorloos verdwenen, met name in de nadagen van het conflict. Vandaag de dag zijn nog altijd ruim zestienhonderd mensen van uiteenlopende etniciteit vermist.
‘Niemand is verantwoordelijk gehouden voor de misdaden tegen Serviërs’, zegt Trifunović. ‘Dit is de laatste kans om eindelijk de daders voor de rechter te brengen.’
Het verkeer raast voorbij over de Raamweg in Den Haag. Hoge hekken staan rond een bakstenen complex, waar voorheen Europol zat. Binnen, in een geluiddichte grijze zaal, buigt een tengere man zich naar de microfoon. ‘Mijn naam is Salih Mustafa.’ Het is maandag 28 september 2020 als Mustafa moet voorkomen bij de Kosovo Specialist Chambers (ksc), het oorlogstribunaal voor Kosovo. Het is de eerste zitting van het hof. Mustafa is de eerste uçk-veteraan die hier terechtstaat. De oud-commandant, werkzaam op het ministerie van Defensie in Pristina, wordt verdacht van het gevangen houden, mishandelen en martelen van minstens zes mensen en de moord op één in 1999. Vier dagen voor de zitting is hij opgepakt in Kosovo en overgebracht naar Den Haag. Hoewel de oorlog twintig jaar voorbij is, staat er veel op het spel. Toen premier Ramush Haradinaj vorig jaar in Den Haag werd ontboden voor ondervraging, trad hij af en volgden verkiezingen. Ook de president, Hashim Thaçi, wordt hoogstwaarschijnlijk aangeklaagd. De oud-guerrillaleider is sinds jaar en dag de grote man in eigen land. Hij heeft beloofd op te stappen als hij voor het gerecht wordt gedaagd.
Het Kosovo-tribunaal is een nakomertje. Anders dan het Joegoslavië-tribunaal, dat al twee jaar voor de val van Srebrenica werd opgericht, kwam het pas jaren na de oorlog via een omweg tot stand. Carla del Ponte, voormalig hoofdaanklager van het Joegoslavië-tribunaal, legde de kiem in haar memoires uit 2008. Daarin schreef ze over Albanese Kosovaren die in de nadagen van de oorlog (veelal Servische) landgenoten ontvoerden, hun organen stalen en die verhandelden op de zwarte markt. Deze horroroperaties zouden hebben plaatsgevonden in een landhuis in buurland Albanië, bijgenaamd het Gele Huis.
Del Ponte’s observatie leidde tot grote consternatie. In opdracht van de Raad van Europa verdiepte een onderzoekscommissie onder leiding van de Zwitser Dick Marty zich in de aantijgingen. Het Marty-rapport concludeerde dat leden van het uçk zich te buiten waren gegaan aan mishandeling en moord. Het betrof geen rotte appels, meende Marty, maar een ‘patroon’ van mensenrechtenschendingen. Veelvuldig viel de naam van de Drenica-groep, een paramilitair commando dat onder bevel stond van de huidige president Thaçi. Het rapport bracht zijn mannen in verband met verdwijningen, martelingen, detentiekampen in Albanië en georganiseerde misdaad. Alles bleef onbestraft. ‘De internationale spelers kozen ervoor een oogje toe te knijpen’, noteerde Marty.
‘De bal is gaan rollen na de geruchten over het Gele Huis’, vertelt Bekim Blakaj vanuit Pristina. Hij is directeur van het Humanitarian Law Center Kosovo, dat sinds 1997 de lotgevallen documenteert van slachtoffers van oorlog en onderdrukking. ‘Alleen, in ons onderzoek hebben wij nog geen bewijs gevonden dat dergelijke orgaandiefstal in dat huis heeft plaatsgevonden.’ Ook het Marty-rapport telde maar een ‘handvol’ slachtoffers die van hun nieren zijn beroofd. Een vervolgonderzoek kwam in 2014 tot de slotsom dat orgaanroof ‘op zeer gelimiteerde schaal’ plaatsvond. ‘Ik denk dat zonder de beschuldiging van orgaandiefstal het Marty-rapport en dus de rechtbank er nooit waren gekomen’, observeert Blakaj. ‘Maar het feit blijft dat een groot aantal Serviërs kort na de oorlog is verdwenen.’
Hoewel meer morbide fascinatie dan feit, doorbrak het orgaanroofverhaal het internationale zwart-witbeeld van het Kosovo-conflict. Marty’s rapportage maakte de weg vrij naar strafvervolging. Omdat het Joegoslavië-tribunaal niet het passende mandaat had (veel misstanden vonden plaats net ná de oorlog en op Albanees grondgebied), was een nieuw hof nodig. Onder grote internationale druk stemde het Kosovaarse parlement in 2015 in met de oprichting van een speciale rechtbank, die voortborduurt op Marty’s werk. Ziedaar de ksc in Den Haag, een uniek, ‘hybride’ oorlogstribunaal.
Het hof zetelt weliswaar ver van Kosovo en heeft internationaal personeel, maar is toch onderdeel van het Kosovaarse rechtssysteem – de grondwet is er zelfs voor aangepast. ‘Vanuit het perspectief van nationale soevereiniteit is deze rechtbank tamelijk absurd, bijna koloniaal’, zegt de Deense onderzoeker Maj Grasten van de Copenhagen Business School. Ze volgt de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Kosovo al geruime tijd op de voet. ‘Het is slechts te begrijpen als je het bredere plaatje ziet.’
Dat plaatje is een voorgeschiedenis van internationale missies om vrede en veiligheid te herstellen in een door oorlog geplaagde regio. Het begon met de VN-missie unmik, die het landsbestuur in Kosovo tijdelijk overnam. ‘De VN zouden de eerste verkiezingen voorbereiden en daarna vertrekken’, zegt Grasten. ‘Uiteindelijk bleven ze negen jaar.’ Later volgde eulex, een EU-missie die Kosovo moest helpen met de opbouw van zijn rechtsstaat. De missie faalde in het berechten van oorlogsmisdaden, op wat kleine vissen na. Het Haagse hof, stelt Grasten, is een last resort. Op de keper beschouwd is het een verre van ideale rechtbank, die zich in de praktijk beperkt tot de wandaden van één strijdende partij. ‘Maar andere pogingen zijn mislukt. En er zijn veel slachtoffers in Kosovo die voelen dat de oorlog niet voorbij is zolang de verantwoordelijke krijgsheren niet voor de rechter hebben gestaan.’

Januari, 2019. Een ijzige wind doet de buitenlandse cameraploegen rillen. Ze staan voor de poort van een non-descript pand op een Haags bedrijventerrein waar de ksc dan nog kantoor houdt. De verslaggevers zijn afgereisd uit Pristina, Belgrado en Praag om getuige te zijn van de verhoren van de eerste uçk-veteranen. Het is dan al vier jaar muisstil rond het hof. In Kosovo heerst intussen cynisme. Gaat er nog wat gebeuren, of zitten die juristen er alleen voor de poen? Ook deze dag kunnen de tv-ploegen een persverklaring op hun buik schrijven. De rechtbank geeft geen kik.
En dan, juni dit jaar, laat het zo zwijgzame hof een publicitair bommetje vallen. In een persbericht kondigt de aanklager aan dat president Thaçi, oud-parlementsvoorzitter Kadri Veseli en anderen zullen worden vervolgd voor oorlogsmisdaden, waaronder bijna honderd moorden. Het bericht is hoogst opzienbarend. Om te beginnen is de bekendmaking prematuur, want de aanklachten liggen strikt vertrouwelijk ter keuring bij een onderzoeksrechter. Dat de aanklager toch naar buiten treedt, heeft een buitengewone reden. Volgens de persverklaring wilden Thaçi en Veseli de rechtsgang met een ‘geheime campagne’ ondermijnen. ‘Door zo te handelen, plaatsten de heren Thaçi en Veseli hun persoonlijke belangen boven die van de slachtoffers van hun misdaden, de rechtsstaat en alle mensen van Kosovo.’ Ook de timing is saillant. Thaçi zit op dat moment in een vliegtuig naar Washington voor onderhandelingen met aartsvijand Servië. De president moet rechtsomkeert maken.
‘Het is schokkend’, zegt Kushtrim Koliqi een dag later, nog steeds beduusd. Hij is directeur van Integra, een mensenrechtenorganisatie in Pristina die zich bezighoudt met de verwerking van het nationale oorlogstrauma. ‘Er gingen verhalen rond dat Thaçi een deal had gesloten met het hof, dat hij niet zou worden vervolgd’, vertelt hij in een videogesprek. ‘Het is nu wel duidelijk dat het hof voor de hoogste bazen gaat.’ Dat valt in slechte aarde bij veel Albanezen in Kosovo, voor wie mannen als Thaçi oorlogshelden zijn. Daags na het nieuws viert het nationalisme hoogtij, ziet Koliqi op sociale media. ‘Negen op de tien mensen verheerlijken het uçk en zeggen lelijke dingen over het hof en de Serviërs.’
Kosovo moet weinig hebben van zijn eigen tribunaal. De Albanese meerderheid vindt het bespottelijk dat ‘hun’ uçk zo wordt aangepakt, terwijl de Servische bezetter er in hun ogen goed van af is gekomen. Maar ook de verwachtingen van Servische Kosovaren zijn laaggespannen, blijkt uit een groot opinieonderzoek van Integra. ‘Dit is alweer de vijfde poging om oorlogsmisdaden berecht te krijgen’, verklaart Koliqi. ‘En het mandaat van het Kosovo-hof is beperkt, dus lang niet alle daders zullen worden vervolgd.’ Bovendien hebben veel Serviërs sinds het Joegoslavië-tribunaal een broertje dood aan internationale strafhoven.
Ook de politieke elite verhult haar minachting niet. President Thaçi, een van de vele prominenten met een uçk-verleden, schildert het hof af als een moetje, een zoveelste zelfopofferingsdaad om de broze onafhankelijkheid te bestendigen. In 2017 deed hij een vergeefse poging het hof te torpederen. De ksc wordt ervaren als een catharsis die alleen het Kosovaarse volk moet ondergaan. ‘Het gevoel leeft dat Kosovo voortdurend fucked is’, verwoordt Koliqi het prozaïscher. ‘Servië krijgt allerlei wortels voorgehouden, zoals visumliberalisering en EU-lidmaatschap, terwijl het perspectief voor Kosovo afbrokkelt.’ Tekenend: de afgelopen drie jaar trokken vijftien landen, vooral eilandstaten en Afrikaanse landen, hun erkenning van Kosovo in.
Geschiedenis is politiek op de Balkan. Heden en verleden lopen door elkaar. In Kosovo zijn de guerrilla’s van toen de leiders van nu. Etnische groepen koesteren hun eigen versie van de oorlogsjaren, politici stoken het vuurtje dankbaar op. Om dat patroon te doorbreken, zet Integra verschillende kampen bij elkaar aan tafel, van Servische nabestaanden en Drenica-veteranen tot regeringsleiders en Brusselse ambtenaren. ‘Als we niet tot een gezamenlijk begrip van de oorlog komen, kunnen we ook geen duurzame samenleving opbouwen’, stelt Koliqi.
Maar aan zo’n geschiedenisles hebben de uçk-veteranen geen behoefte. ‘De waarheid over de oorlog is ons bekend’, verklaart Hysni Gucati, voorman van de veteranenorganisatie, in een mail. ‘De democratische wereld weet dat Kosovo vocht om zichzelf te bevrijden en dat de navo hierbij hielp.’ Hij vindt het hof eenzijdig en zegt dat het geen oog heeft voor de ‘misdaden en genocide begaan door Servië’. Op 25 september werd Gucati opgepakt nadat hij vertrouwelijke rechtbankstukken had doorgespeeld aan de pers.
Of een tribunaal de vastgeroeste denkbeelden kan veranderen, betwijfelt Blakaj van het Humanitarian Law Center. ‘Het heldenverhaal van het uçk zal blijven. Maar de media gaan verslag doen van de rechtszaken en de getuigenissen en bewijsstukken zullen de empathie voor de slachtoffers versterken.’ Al sinds 1997 documenteert zijn instituut alle slachtoffers, zonder aanzien des persoons. Hun online eerbetoon, The Kosovo Memory Book, vermeldt burgers én militairen, Servisch en Albanees. In een ijzingwekkende spreadsheet staan de namen, adressen en plekken des onheils genoteerd. ‘Door iedere dode te documenteren, herstellen we niet alleen hun waardigheid, maar voorkomen we een cultuur van ontkenning’, zegt Blakaj. ‘Onze cijfers worden door beide kampen gehanteerd.’
Nooit heeft Milorad Trifunović de zoektocht naar zijn broer opgegeven. De oude Serviër is medeoprichter van het Missing Persons Resource Center, dat nabestaanden bijeenbrengt en hun belangen vertegenwoordigt. Dat doe hij samen met Bajram Qerkinaj, een Albanees wiens zoon in de oorlog verdween. ‘Hij deed me denken aan mijn vader, die ook een zoon had verloren’, zegt Trifunović. De zoektocht naar vermisten stagneert, merkt hij, al worden nog geregeld zoekpogingen ondernomen. ‘Toevallig gaan ze vandaag opgravingen doen. Ik ga daar straks naartoe.’
Trifunović heeft ‘voorzichtige hoop’ dat de rechters in Den Haag de zaak van zijn broer behan-delen. Aan bewijs geen gebrek: er waren ooggetuigen bij en die hebben op video verklaringen afgelegd. Zelfs de naam van een (inmiddels overleden) dader wordt genoemd. Maar Trifunović houdt er rekening mee dat het beeldmateriaal jaren geleden door het Joegoslavië-tribunaal is vernietigd. ‘Als de video er nog is, hoop ik dat mijn broers zaak op de rol van het hof staat.’
Verdwenen bewijsmateriaal is niet de enige factor die berechting, twintig jaar na dato, ingewikkeld maakt. Het blijkt vooral moeilijk mensen bereid te vinden om belastende verklaringen af te leggen. In eerdere strafzaken hebben getuigen hun verklaring bijgesteld nadat ze waren geïntimideerd of bedreigd. Kosovo is een groot dorp met hechte sociale en familiebanden; getuigen riekt al gauw naar verraad van de eigen stam. ‘Verdachten zullen bijna altijd kunnen achterhalen wie tegen hen heeft getuigd’, is volgens Integra-onderzoek een breed gedeelde opvatting onder Albanezen. Er zijn getuigenbeschermingsprogramma’s, maar die hebben hun belofte lang niet altijd waargemaakt. Ondanks alle voorzorgsmaatregelen van het hof lekten vorige maand vertrouwelijke rechtbankstukken uit met daarin namen van getuigen. De documenten zijn niet gepubliceerd, maar het roept de vraag op wat garanties van anonimiteit waard zijn.
Ondanks zulke obstakels moet de aanklager in Den Haag resultaten behalen, denkt onderzoeker Grasten. Het bijna onontkoombare proces tegen president Thaçi wordt wat haar betreft de ‘testcase’ van het Haagse hof. ‘Het bewijs is er. Maar hebben ze ook het lef en de macht om hem te pakken? Grote vissen zijn al vaker vrijuit gegaan. Als ze er niet in slagen Thaçi verantwoordelijk te houden, heeft het hof gefaald.’
Directeur Blakaj van het Humanitarian Law Center zet minder hoog in. ‘Al brengt het hof maar voor één slachtoffer rechtvaardigheid, dan is het het allemaal waard geweest. Of veel slachtoffers genoegdoening zullen krijgen, betwijfel ik. Maar we zijn hun een poging verschuldigd.’