
Of ze ooit wel eens geesten heeft gezien of gehoord in het enorme, vervallen huis, vraagt José aan zijn oude grootmoeder Rosina. Zelf hoort hij ’s nachts vaak allerlei mysterieuze geluiden, alsof er inderdaad geesten rondwaren.
‘Ik zal je wat vertellen’, antwoordt Rosina en ze begint een spannend verhaal over de vroegere eigenaren van het huis, lang geleden in de tijd dat die nog slaven hadden. Ze hadden ook een hoop geld, gouden munten, en de overlevering wil dat ze een van hun slaven de goudschat lieten begraven. Vervolgens doodden ze hem zodat zijn geest de schat zou bewaken. Rosina waarschuwt haar kleinzoon: die schat is gevaarlijk. Mocht je hem ooit vinden, dan mag je er alleen maar naar kijken, hem niet aanraken, want de geesten beschermen hem.
‘Het huis’ is een groot thema in de Latijns-Amerikaanse literatuur. Het huis van grootouders of overgrootouders als middelpunt van een familiegeschiedenis en dikwijls het symbool van de idealisering van het verleden. Bekende voorbeelden zijn natuurlijk Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez en Het huis met de geesten van Isabel Allende. In beide gevallen is het huis in kwestie dé samenballing van de jeugdervaringen van de hoofdpersoon dan wel de schrijver en in beide gevallen wemelt het er van de geesten en andere bovennatuurlijke krachten.
La Soledad (De eenzaamheid) in de gelijknamige film is zo’n huis, waarvan zelfs de naam naar García Márquez lijkt te verwijzen. Het is een enorm vervallen landhuis in een van de rijke buurten van de Venezolaanse hoofdstad Caracas. De oude villa staat volledig op instorten, stukken van de plafonds slingeren rond, de tropische vegetatie van de wilde tuin baant zich aan alle kanten een weg naar binnen. Er is geen water, de elektriciteit valt om de haverklap uit.
Midden in dat verval hangen, als een blijvende herinnering aan een beter verleden, nog wel de portretten van de oorspronkelijke bewoners, vertegenwoordigers van de rijke blanke bourgeoisie van Venezuela.
José woont met zijn vrouw, dochtertje en grootmoeder als een krakersfamilie in een deel van het landhuis. Af en toe komt ook een andere zoon langs. Toen de laatste bewoners vijftien jaar geleden overleden mocht Rosina, de zwarte meid, er van de familie blijven wonen. Op een dag staat de blanke erfgename voor de deur. Ze brengt tassen vol boodschappen voor Rosina, maar maakt tegelijk duidelijk dat de familie moet ophoepelen. ‘Alleen jij Rosina mocht hier blijven wonen. Jij hebt al die mensen erin gelaten. Jullie lijken wel krakers.’ ‘Het zijn mijn zoons, die kan ik er niet uitzetten.’ ‘Kan mij niet schelen, ik heb het huis nodig. Jullie moeten weg.’
Alleen Jorge, de zoon van de eigenaren, staat op goede voet met de nieuwe bewoners: ‘Je weet dat ik anders ben dan de rest van de familie.’ Maar ook hij komt met slecht nieuws, hij heeft van de familie gehoord dat ze het huis willen gaan slopen. ‘En wat gebeurt er dan met ons plan het samen op te knappen?’ vraagt José. ‘De familie zegt dat de economische situatie van het land zo klote is dat het economisch niet rendabel is het op te knappen. Het is beter het te slopen en de grond te verkopen.’
Het lijkt een onontkoombare verwijzing naar de werkelijkheid van het land. Het nieuwe regime zou het huis Venezuela komen opknappen, maar heeft de bouwval die het erfde uiteindelijk grondig gesloopt.
Vervallen of niet, de villa La Soledad is een soort baken van rust en veiligheid in een stad die wordt geteisterd door economische en politieke chaos en misdaad. Het is een poëtische film, met af en toe momenten of suggesties van wat heet magisch realisme, met lange shots van het verval van het huis, die feitelijk uitstapjes zijn uit de rauwe werkelijkheid van Venezuela.
De hoofdpersoon José jaagt de hele film door vergeefs op hoge-bloeddrukmedicijnen voor zijn grootmoeder. Die zijn nergens te krijgen; in geen enkele apotheek en ook niet bij de straatverkopers die soms nog wel eens iets hebben dat in de winkels in Venezuela allang niet meer te vinden is. Hij neemt haar ook mee naar een gezondheidskliniek, die uitpuilt van de mensen en waar oma, die er fysiek net zo slecht aan toe is als het huis waarin zij woont, op de grond moet gaan zitten wachten op een dokter. ‘We hebben geen medicijnen voor hoge bloeddruk’, zegt die kortaf, wanneer hij eindelijk verschijnt. ‘Breng haar maar naar een privékliniek.’ Een zinloos advies, want dat kunnen ze natuurlijk niet betalen.
We krijgen flarden te zien van de rijen waarin het geduld van José en zijn landgenoten op de proef wordt gesteld – en meer dan eens zonder succes. ‘Ik wilde met melk’, zeurt zijn dochtertje als hij haar een kom cornflakes geeft. ‘Hoor eens’, zegt José, ‘de cowboys hebben me net gebeld, de koeien zijn met vakantie, er is geen melk.’
Buiten La Soledad ligt het harde, uitzichtloze leven van Caracas, met de schaarste en de lange rijen. Het geweld komt binnen met broer Tito, die moet ‘onderduiken’ in de villa. Tijdens een dodewake in de sloppenwijk, vertelt hij, kwamen vier gewapende mannen binnen die de vader van de overledene doodschoten. Volgens een vriend waren ze ook op zoek naar Tito. ‘Ik heb je gezegd dat je niet met die types moet omgaan.’ José’s vrouw is niet bepaald blij met zijn komst. ‘Wat kan ik doen?’ zegt José. ‘Het is mijn broer.’ ‘Oké, laat ze ons dan allemaal maar vermoorden.’
Herhaaldelijk dringt zich een type op dat in het criminele circuit zit. Je hebt geen rooie cent, hoont hij. ‘Zeg het maar, hè. Organiseren we een paar ontvoeringen en binnen de kortste keren heb je een dollarrekening. Dat is het enige wat geld opbrengt in dit land.’
José doet al het mogelijke om buiten die criminele sfeer te blijven. Op een dag vindt hij een oud fotoalbum van de familie van de eigenaren en een van de foto’s brengt hem op het idee dat er misschien iets verstopt zit achter een muur. Hij tikt een metaaldetector op de kop en begint, ondanks de waarschuwing van zijn grootmoeder voor de gevaarlijke geesten, een eindeloze speurtocht naar de verdwenen schat.

La Soledad beweegt zich op de grens tussen speelfilm en documentaire. Alle hoofdfiguren, met uitzondering van oma Rosina die gespeeld wordt door een actrice, spelen zichzelf.
De jonge Venezolaanse filmer Jorge Thielen Armand (27) ging met de film op zoek naar zijn verloren jeugd. Hij woonde al jaren in Canada, toen hij hoorde dat het huis van de familie gesloopt zou gaan worden. De familieverhalen hadden van het huis een surreële plek gemaakt, vertelde hij bij de presentatie van de film op het festival van Venetië. Hij trof er zijn jeugdvriend José, de kleinzoon van de huishoudster met wie hij opgroeide, die er nu met zijn familie woonde, en stelde hem voor samen een film te maken.
‘Ik vond onze oude sporen die samenleefden met de bezittingen van een nieuwe familie. Halters van cement op de oude naaimachine, tuinfonteinen waarin nu vuurtjes worden gestookt, motorfietsen voor een enorm schilderij in wat eens een luxe familievertrek was. Het huis was meer dan een metafoor voor de verspreiding van mijn familie, het vangt ook de werkelijkheid van het huidige Venezuela, verloren in de tijd, bewoond door mensen die hoop hebben maar geen kansen krijgen. Midden in de economische chaos die het land teistert vervagen ook morele waarden. In de film zien we dit door de ogen van José, wanneer hij door een vijandig Caracas trekt dat geen oplossingen biedt voor zijn zoektocht naar een betere toekomst’, aldus Armand.
De film opent met een reeks originele home movies van de rijke familie. De verteller verklaart dat sinds de dood van de overgrootmoeder de familie niet meer in het huis komt. Velen hebben zelfs het land verlaten.
Dat geldt vandaag de dag voor zo ongeveer iedereen in Venezuela. Wie kan maakt dat hij wegkomt. Broer Tito vertrekt naar Ecuador. Vrouw Marley wil met hun dochtertje naar Colombia, maar José weigert ze te laten gaan. Uiteindelijk taait ook zijn oude jeugdvriend Jorge af. Maar José en zijn vrouw en dochter blijven ondanks alles, ook al hebben zij geen enkel perspectief. Hij heeft zelfs het schatgraven in het huis opgegeven. Ze voldoen wel eindelijk aan de wens van de kleine en gaan met haar naar het strand. Het wordt het meest depressieve dagje aan het strand dat ik in tijden heb gezien.
De home movies tonen het geluk van vroeger, althans het geluk van de rijken. Dat keert aan het slot terug. De vrolijke beelden van de rijke familie in vervlogen tijden aan het strand kunnen niet scherper contrasteren met die van de intrieste familie van José.
De archiefbeelden en het fotoalbum laten zien dat de kloof tussen blank en zwart in Venezuela heel diep was. Die kloof bestaat onverminderd. Er vindt dan ook geen echte verzoening plaats tussen José, de zwarte zoon van de meid, en Jorge, de blanke zoon van de bourgeois familie. Wanneer de laatste hem het slechte nieuws van de sloop van het huis brengt en zijn vertrek aankondigt, wil hij hem wat geld geven dat hij heeft gespaard. José loopt verontwaardigd weg: ‘Jullie zijn allemaal hetzelfde.’