«Het Amerikaanse imperium is de rage van de dag of het nu wordt toegejuicht of verworpen, als onafwendbaar aanvaard of als historische kans begroet», zei de Amerikaanse historicus Paul Schroeder op een recente bijeenkomst van de American Historical Association. Een blik in de kiosk is voldoende om te zien dat hij gelijk heeft. De imperialisme-discussie die sinds de jaren zeventig verstomd leek (hoewel hij onder historici volop doorging) is heviger dan ooit hervat, vooral in de Verenigde Staten waar men zich sinds 11 september 2001 constant bezighoudt met de vraag welke positie het land in de wereld moet innemen.
Het «i-woord» is al genoeg om de verkoopcijfers op te jagen. Het boek Empire (2001) van Michael Hardt en Antonio Negri veroorzaakte een run op de boekwinkels, hoewel het niet eens gaat over Washingtons rol als het nieuwe Rome. Vorig jaar haalde het imperialisme-debat zelfs de voorpagina van The New York Times onder de kop It Takes an Empire, Say Several US Thinkers. Die kop duidt tevens op een groot verschil met 25 jaar geleden. Toen werd de toon gezet door linkse, doorgaans Europese of Latijns-Amerikaanse intellectuelen die de militaire en economische expansie van de Verenigde Staten onderwierpen aan de meest geraffineerde analyses. Nu wordt de discussie vooral aangejaagd door de voorstanders van een doelbewuste imperialistische politiek zoals die al jaren wordt verwoord door Robert Kaplan, verslaggever van het tijdschrift The Atlantic Monthly.
In zijn boeken The Coming Anarchy (2000) en Warrior Politics (2002) stelt Kaplan dat het internationale statenstelsel door de enorme verschillen in macht en rijkdom dreigt af te glijden naar een toestand van gewelddadige anarchie. Onder die omstandigheden hebben de Verenigde Staten als dominante macht het recht en de plicht om de orde te handhaven. Desnoods met harde hand en met gebruikmaking van list en bedrog zoals historische leiders en krijgsheren deden, getuige het werk van onder meer Thucydides, Machiavelli, Bismarck en Churchill waaruit Kaplan in Warrior Politics met graagte de meest cynische passages aanhaalt. Die boodschap is zowel in Hollywood (denk aan Star Trek of Paul Verhoevens Starship Troopers) als in Washington meer dan welkom. «Bedacht zame pessimisten in de traditie van Hobbes, Conrad, Gibbon en De Tocqueville zullen ervan houden en Kofi Annan zal het verafschuwen», schreef ex-CIA-directeur James Woolsey in een lovende bespreking van The Coming Anarchy.
Ook onder niet-Amerikanen woedt de discussie al enige jaren. Niet alleen generalisten als Michael Ignatieff en Timothy Garton Ash, maar ook specialisten op het gebied van koloniale geschiedenis en de Romeinse, Britse en Franse wereldrijken bogen zich over de vraag of de Verenigde Staten de kern van een nieuw wereldrijk vormen. In Europa is de gedachtewisseling in een stroomversnelling gekomen doordat Washington zijn Europese bondgenoten sinds 2001 openlijk als vazallen behandelt. Binnenkort dreigt die verhouding te worden geformaliseerd. De Amerikaanse Navo-opperbevelhebber Jones wil de Amerikaanse troepenmacht in Duitsland minstens halveren en de vrijgekomen eenheden overplaatsen naar bases in Oost-Europa, de Kaukasus en Afrika.
Volgens The Wall Street Journal is het plan ingegeven door de wens tot bescherming van belangrijke oliereserves in Afrika en het Kaukasus-gebied en door de strijd tegen het terrorisme. Het maakt deel uit van een «imperiale» strategie, geschraagd door een eenzijdig recht op preventieve oorlogvoering en niet gehinderd door bondgenootschappelijke verplichtingen. Vorige week dreigde defensie minister Rumsfeld zelfs zijn medewerking aan de bouw van het nieuwe Navo-hoofdkwartier in Brussel te staken en de zetel van het bondgenootschap te verplaatsen naar Polen als de Belgen geen verandering aanbrengen in hun genocidewet (die het mogelijk maakt Amerikaanse militairen en politici wegens internationale schendingen van de mensenrechten voor de rechter te brengen).
De overeenkomst tussen deze uitzonderingspositie voor Amerikaanse onderdanen met die van de civis Romanus, de Romeinse staatsburger, kan geen historicus ontgaan. Een Romeins burger mocht bijvoorbeeld niet gegeseld worden, terwijl hij die een Romeins burger het leven redde beloond werd met een hoge onderscheiding, het eikenloof. Overigens wil Washington niet al zijn militairen uit West-Europa terugtrekken. «Het behoud van ons leiderschap in de Navo is heel belangrijk», aldus generaal Charles Wald, onderbevelhebber van de Amerikaanse troepen in Europa: «We hebben een hoeveelheid troepen in Europa nodig waaraan we die status kunnen ontlenen.» In Romeinse termen: de overige Navo-lidstaten krijgen de status van foederati.
Uiteraard beroepen de Amerikaanse beleids makers zich op loffelijke motieven, zoals het garanderen van de internationale vrede en veiligheid, de democratie en de zegeningen van de vrije markt. Die ideologische verblinding is ook al niets nieuws. «Hij viel geen enkel volk aan zonder dwingende redenen», schreef Suetonius Tranquillis, toch een roddelnicht van de eerste orde, in alle onschuld over keizer Augustus. Hoewel Augustus Egypte annexeerde, tal van grensvolken de kop liet inslaan en een beroepsleger schiep dat van de Donau tot de Afrikaanse woestijn met harde hand de Pax Romana vestigde, schreef Suetonius met droge ogen dat «elke begeerte om het rijk te vergroten of zijn reputatie te versterken hem vreemd was».
Tegenover de verwarde pleidooien van de voorstanders van een Pax Americana (Kaplan wil bijvoorbeeld de democratie redden door haar de nek om te draaien) staan degelijker analyses van historici die kunnen terugvallen op een lange academische traditie. In Le Monde Diplomatique vergelijkt de Franse publicist Philip Golub de huidige machtsontplooiing van de VS met een vorige episode: «De imperialistische grammatica die onder George W. Bush ontstaat, herinnert aan die van het einde van de negentiende eeuw toen de Verenigde Staten zich in de imperialistische concurrentiestrijd wierpen en hun eerste stappen zetten op weg naar wereldwijde expansie in de Caraïben, Azië en de Stille Oceaan.»
Onder deskundigen gaat het debat niet over de vraag of een Amerikaans wereldrijk wenselijk is, maar over de vraag of een dergelijk wereldrijk, beheerst door één oppermachtige nationale staat, eigenlijk wel kan bestaan. Het ene kamp beschouwt de Ver enigde Staten als het machtscentrum van een nieuwe wereldorde en onderzoekt de overeenkomsten en verschillen met het Romeinse, Spaanse of Britse rijk. Men is het eens over één belangrijk verschil tussen de VS en vroegere imperia: de democratie. Arthur Schlesinger schreef kort na «9/11» dat de Amerikanen weliswaar blootstonden aan de «verlokkingen van de almacht», maar dat die ambitie binnen de perken zou blijven dankzij het «zelfregulerend vermogen van de democratie».
Andere auteurs zien daarin juist een bezwaar. Volgens Niall Ferguson, een Britse historicus die de vroegere expansie van zijn vaderland als een zegen voor de wereld beschouwt en er de term Anglobalisation voor heeft bedacht, is het Amerikaanse volk niet geneigd of in staat de wereld te beheersen. Het is bereid zijn soldaten kortstondig in te zetten, maar verdraagt geen langdurige en kostbare operaties om zijn macht blijvend te vestigen. «Amerika is een empire in denial, een reus met een concentratieprobleem», aldus Ferguson, «en dat is zeer gevaarlijk.»
Het andere kamp beschouwt de Verenigde Staten als instrument van een wereldorde die zich niets meer aantrekt van landsgrenzen. Deze «wereldsysteemtheorie», die voortbouwt op het werk van de Fransman Fernand Braudel en de Amerikaan Immanuel Wallerstein, neemt het gehele statenstelsel als analyse-eenheid. Daarbinnen zijn de afzonderlijke staten slechts instrumenten van krachten die de landsgrenzen overschrijden. De voornaamste daarvan is de economie.
In zijn boek La Méditerranée et le monde méditerranéen à lépoque de Philippe II (1947) beschreef Braudel het Middellandse-Zeebekken van de twaalfde eeuw als een «économie-monde», een «econo miewereld» waarbinnen arbeidsverhoudingen en handels betrekkingen heersten die de landsgrenzen overschreden.
Hardt en Negri knopen bij deze traditie aan door te stellen dat de globalisering allang de grenzen van de Amerikaanse economie en de bureaucratische en militaire controle van Washington overstijgt. «Wat wij empire noemen betekent ongelimiteerd bestuur», zei Hardt in De Groene Amsterdammer: «Nationale staten zijn niet langer soeverein. Je kunt empire zien als datgene wat hun rol overneemt. Het kapitaal heeft een politieke, regelgevende en bemiddelende structuur nodig en empire verstrekt die. Zelfs de VS zijn uiteindelijk niet soeverein. De VS heersen niet over de wereld zoals Groot-Brittannië heerste over het Britse rijk.»
Dat neemt niet weg dat ze het proberen. Je zou de huidige machtsontplooiing van de VS zelfs kunnen zien als een vlucht naar voren, zegt Bart Tromp, de bekendste Nederlandse vertegenwoordiger van de wereldsysteem theorie. «Grootmachten hebben altijd geregeerd door middel van informal empire, een gezag dat berustte op prestige en economische kracht. Beheersing door middel van geweld is veel duurder dan beheersing op basis van legitimiteit. Een mooi voorbeeld is Argentinië, dat altijd tot het Britse rijk heeft behoord zonder ooit te zijn veroverd. Verovering vond pas plaats wanneer een grootmacht zijn informele gezag niet wist te handhaven. Het huidige Amerikaanse buitenlandbeleid is volgens mij een manier om het gebrek aan gezag en legitimiteit van Washington te compenseren met bruut geweld.»