Barrington Moore Jr., Moral Purity and Persecution in History Uitg. Princeton University Press, 158 blz., ƒ 58,50 Er zijn nogal wat redenen om iemand de hersens in te slaan. Als een medemens ons besteelt, bedriegt, vernedert of zelfs alleen maar irriteert, voelen we soms een grote agressie in ons opwellen. Dat we aan deze gewelddadige aandriften zelden toegeven, heeft een aantal oorzaken. Om te beginnen hebben de meeste mensen meegekregen dat het fout is erop los te slaan. Daarbij komt nog dat geweld strafbaar is, zodat velen ervoor terugdeinzen. En tot slot is er, als we even rustig nadenken, het besef dat het wel een enorme puinzooi wordt als iedereen hem of haar onwelgevallige types te lijf gaat. Dat er niettemin geweld bestaat, komt omdat bij sommige mensen een of meer van deze barri ères niet aanwezig zijn. Maar hoe zit dat nu bij uitbarstingen van collectief geweld? Gaat dat altijd om asociale types, om lieden die niet nadenken en die de wet aan hun laars lappen? Uiteraard heb ik het hier niet over ordinaire voetbalrellen, maar over grootschalige bloedbaden en vervolgingen. De terreur van de Franse revolutie, pogroms, Auschwitz, de Goelag, de Killing Fields, de slachtpartijen in Rwanda - ze laten zich niet verklaren als het collectief doorbranden van sociale zekeringen. Er is dan meer aan de hand. Vaak is er al op gewezen dat het ontstaan van utopieën en messiaanse heilsverwachtingen nogal eens leidt tot grootschalig geweld. Als grote groepen mensen geloven dat de geschiedenis een happy end zal hebben en dat het alleen zaak is haar een handje te helpen, dan is het hek van de dam en wordt er enthousiast gemarteld en gemoord. Helemaal sluitend is deze verklaring niet want vaak bestaat er geen duidelijk beeld van dat gelukkige eindstation. Zo was bij het nationaal-socialisme de verheerlijking van de strijd een veel krachtiger motor voor de terreur dan eventuele idee ën over een Arisch Utopia. En in voormalig Joegoslavië neemt het moordzuchtige nationalisme geen eschatologische vormen aan. En toch zijn er ‘etnische zuiveringen’. Over het ontstaan van die etnische zuiveringen is het laatste woord nog niet geschreven, maar met het begrip zelf hebben we misschien wel het begin van een verklaring te pakken. Voor antropologen was het begrip «zuiverheid» al veel langer een instrument ter verklaring van bepaald gedrag, maar de laatste jaren zijn ook historici het steeds meer gaan gebruiken. Eind 1998 verscheen de bundel De hang naar zuiverheid waarin historici van het Huizinga Instituut diverse aspecten belichten van het in de westerse cultuur sterk aanwezige verlangen naar zuiverheid. En onlangs publiceerde de Amerikaanse socioloog Barrington Moore Jr. een studie over dit thema. Waar de Nederlandse historici niet verder teruggingen dan tot de achttiende eeuw, zoekt Moore de wortels van het streven naar zuiverheid, en de gruwelijke gevolgen die dit dikwijls met zich meebrengt, in het Oude Testament. In zijn streven zich een plaats te verwerven temidden van talloze vijandige stammen, was het voor het volk der Hebreeæn van levensbelang de gelederen te sluiten en strikte, religieuze voorschriften te handhaven. Zo ontstond de eerste monothe ïstische godsdienst met spijkerharde bepalingen van wat niet zuiver, wat «onrein» was. Volgens Moore is het een kenmerk van elke religie of beweging die het ideaal van zuiverheid centraal stelt, dat iedereen die niet aan de criteria voldoet wordt «gedehumaniseerd» en «gedemoniseerd». En van daaruit is het nog maar een klein stapje naar uitstoting, vervolging en uitroeiing. In een dergelijke samenvatting van de toch al grote stappen van Moore, lijkt het erop dat de joden dus zelf verantwoordelijk zijn voor de shoah. Zo erg is het ook weer niet, want Moore vertelt erbij dat de joden nog een uitvinding op hun naam hebben staan en dat is de idee dat iedereen rechtvaardig dient te worden behandeld. Bovendien waren de joden, in tegenstelling tot christenen en moslims, niet uit op het maken van proselieten. Na het hoofdstuk over het Oude Testament wijdt Moore hoofdstukken aan de godsdienstoorlogen in het zestiende-eeuwse Frankrijk en de Franse Revolutie. In de achttiende eeuw werd het idee van zuiverheid geseculariseerd, wat leidde tot de Jacobijnse terreur en wat uiteindelijk zou uitmonden in het nationaal-socialisme en communisme, bewegingen die je kunt typeren als niet-godsdienstige vormen van monotheòsme. Het lijkt al met al niet meer dan logisch dat het bloeddorstige streven naar zuiverheid alleen kenmerkend is voor de westerse cultuur. Maar hoe zit dat dan met Azië? Daar werden en worden toch ook heel wat bloedbaden aangericht? Moore wijst erop dat streven naar zuiverheid in Azië pas ontstond nadat deze samenlevingen in contact waren gekomen met het Westen. In het hindoeïsme speelt het begrip «onreinheid» wel een grote rol, maar er zijn tussen rein en onrein allerlei stadia en het gaat niet om een flinterdunne, levensgevaarlijke scheidslijn. In India is het dan ook vooral de rol van de islam die volgens Moore funest is geweest, terwijl de maoòstische terreur in China ondenkbaar is zonder het marxisme-leninisme. Met zijn zevenmijlslaarzen is Moore wel erg snel thuis en ziet hij nogal wat over het hoofd, bijvoorbeeld de rol van de medische wetenschap. Na de ontdekking van bacteriën en virussen in de negentiende eeuw werden bepaalde bevolkingsgroepen aangeduid als ziekteverschijnselen, die vanzelfsprekend uitgeroeid moesten worden. Niettemin heeft Moore een mooi en stimulerend boekje geschreven, dat laat zien dat Salman Rushdie gelijk had: «Zuiverheid is het gevaarlijkste woord op deze planeet. Waar het opduikt volgt Auschwitz.»