
Een bezeten wereld heet de nieuwe themareeks van Andere Tijden over het interbellum in eigen land. Ik moest grijnzen: het heeft iets ronkends, alsof een overenthousiaste koppenmaker de vrije hand kreeg. Want ik zag in gedachten een door neutraliteit relatief rijk land, rijen communicantjes, volksdansende AJC'ers, galmende predikanten, sjieke liefdadigheidsdames, nette burgerheren, schrobbende huisvrouwen en nijvere dienstbodes, waar de meeste mensen hun plaats wisten van wieg tot graf. Oké: muiterij op de Zeven Provinciën, Jordaanoproer, Mussert en nog zo wat, maar toch eigenlijk een oase. Voorzichtig schaamrood als blijkt dat het een citaat van Johan Huizinga is (‘We leven in een bezeten wereld en we weten het’) en die wil je als historicus toch niet tegenspreken. Al vermoed ik dat ook Huizinga meer op de ‘wereld’ dan op onze postzegelgrond doelde. En al vraag ik me af wanneer mensen niet in een bezeten wereld leefden. Van prehistorische massagraven via de Honderdjarige Oorlog tot het tijdperk van internet, Trump, Poetin, Xi, Salvini, Duterte, Bolsonaro, Modi, Orbán, Kaczynski e tutti quanti zijn er relatief rustige periodes en plekken geweest (Holland achttiende eeuw), maar bezeten was het altijd wel ergens. (Excuses, ik heb Rutger Bregman nog niet gelezen en hoop van harte dat hij me weet te overtuigen.)
De verdienste van de serie is dat de makers erin slagen die ‘bezetenheid’, oftewel de impact van grote economische, sociale en culturele veranderingen in het leven van ‘gewone mensen’ zicht- en voelbaar te maken. Door getuigenissen van honderdjarigen, door toelichtingen van deskundigen en door veel, vaak kostelijke archiefbeelden. Het is immers precies de periode waarin bewegend beeld van uitzonderlijk gemeengoed werd – een van de noviteiten die door menigeen als bedreigend werd ervaren: ‘bezeten’ dus. Sommige van die beelden kenden we al uit eerdere specials van Andere Tijden over resp. de jaren twintig (Jaren van voorspoed) en dertig (Tussen hoop en vrees), maar dat is geen enkel bezwaar doordat ze van zichzelf sterk en illustratief zijn en ook nog eens in een nieuwe setting worden geplaatst. Bovendien, veel doublures zijn er sowieso niet, is mijn indruk. Voordeel van het samennemen van de twee decennia is dat veranderingen en verschillen duidelijker naar voren kunnen komen.
De eerste aflevering, Danswoede, was daar meteen een goed voorbeeld van. Slim en verrassend trouwens om niet te openen met economie of politiek, maar met cultuur, en daarbinnen dan weer met zoiets specifieks als de dans. Het blijkt een rijke kapstok. We beginnen met dansen in het nu, en wel in Utrecht. Vrolijke dertigers in retro-kleding (stilistisch een zooitje, maar dat deert niet) beoefenen daar met regelmaat de ‘lindy hop’. De wat? Ik verstond het niet want geen benul, maar krijg te horen: voorloper jitterbug en basis van rock ‘roll en boogiewoogie. Blijkt het daarvóór ook nog springplank naar de charleston te zijn geweest. Oké. Die lindy hop dus ontstond in New York na de Grote Oorlog en was oorspronkelijk Afro-Amerikaans, maar werd daar geadopteerd en geadapteerd door wit Amerika. Dat woei weer over naar Europa. En wie Europa zegt denkt dus Utrecht? Dat blijkt minder gek dan ik dacht want die destijds saaie stad begon te bruisen tijdens de Jaarbeurs met zijn internationale bezoekers. Steeds meer danscafés daar met andere, levendiger muziek. ‘Dan blijf je als meisje echt niet met een borduurwerkje zitten’, zegt een dansdeskundige. Ze heeft misschien gelijk, maar ze maakt wel een zevenmijlsstap. Want die dansen gingen niet alleen hand in hand met een revolutie in de vrouwenkleding (de korte rok, die zeker zo revolutionair was als later Mary Quants minirok; het weggegooide korset; de korte mouw met als gevolg de geschoren oksel, etc.) maar ook met een revolutie in en democratisering van uitgaansgedrag. Meisjes, vrouwen gingen naar kantoor (al dan niet na Schoevers) en verdienden zelf geld. Vertelt een Limburgse oude dame nog dat je bij hen voor een dans drie cent moest betalen, die meisjes niet hadden en die de jongens dus neertelden, die drie cent konden kantoormeisjes bij wijze van spreken makkelijk zelf dokken. En ja, ze gingen uit, wat de een makkelijker voor elkaar gekregen zal hebben dan de ander, afhankelijk van ouderlijke opvattingen. Nóg een zachte revolutie dus, zij het niet in orthodox-protestantse kring. Een bezeten tijd, wat u zegt. Vooral toen ook dienstbodes naar bioscoop en danstent begonnen te gaan, waarvoor er eerst een permanentje moest worden gezet. Het was velen een doorn in het oog, qua verkwisting en moraal. Onder wie pastoor en kapelaan, die controleerden of lieten controleren of alle dansers wel katholiek waren, of er geen donkere hoekjes in het pand waren en dergelijke.
Maar die verandering in de dans waarover ik het had? Begonnen in Amerika werden de lindy hop en andere dans en muziek in de dertiger jaren verwit, naar uitvoerders, vorm en inhoud: ingetoomd, in regels gevat en in scholen onderwezen. Wist ik veel, toen ik in 1954 naar Dansinstituut Oostervink op de Leidsekade ging, waar ik struikelde over foxtrot, Engelse wals en tango, waar ik niet mee durfde te doen aan de letterlijke race om het mooiste meisje (‘Choose yor partners please’) en waar ik besefte hoe pijnlijk deze zichtbare teeltkeuzewedstrijd voor veel meisjes moest zijn – wist ik veel dat die instituten hooguit twintig jaar bestonden en onderdeel waren van een ‘beschavingsoffensief’ tegen zwarte cultuur? Nou ja, dat wist Oostervink zelf misschien ook niet, maar wat mooi toch dat een goede geschiedenisles context schept.
Ondanks de polijsting van wat in de oorsprong bruisend en explosief was, bleef de zorg over de ‘danswoede’ zo groot dat een regeringscommissie zich over ‘het dansvraagstuk’ boog, waarbij de verwildering van meisjes en vrouwen als beduidend ernstiger werd gezien dan die van mannen. Met zijn Moeder is dansen (en laat pa voor de baby zorgen) schaarde zelfs de niet-zuilgebonden zanger/tekstdichter Louis Davids zich aan de kant van de moraalridders. Van alle tijden dus. Amsterdam stelde zelfs een dansverbod in, behalve rond de Zeedijk waar men toch al reddeloos verloren was. Ach, zie zelf deze fijne aflevering die ook visueel veel te bieden heeft. Josephine Baker in Volendam bijvoorbeeld, waar een moeder of oma haar kleine meid uit de handen van de donkere dame rukt omdat die haar de charleston wil onderwijzen. Wat weer aansluit bij een groter thema: die dans en muziek kwamen allemaal van verre en pasten niet in onze tradities. Tradities die in de jaren dertig opgepakt of (her)uitgevonden werden. Zoals carnaval in Venlo, dat tijdens de crisis opbloeide. Eigenheid was (en is hernieuwd) de leus.
Aflevering twee gaat dan wel over economie. Hij heet Welvaart, en dus zien we die groeien in het begin van de aflevering en dramatisch slinken in het tweede deel: crisis. Openend met industriële bedrijvigheid in Ede: de kunstzijdefabriek ENKA van Jacques Hartogs met zijn vijfduizend werknemers die overal vandaan werden gehaald. Je weet echt niet wat je ziet als al die mensen op de poort af komen. Vooral weer jonge meisjes, uit Drenthe, in internaat, wat problematisch was met de kazernes aan de overkant. Of tuinder Jan Jongerius in Utrecht, die ook al aan kazernes leverde en Ford-dealer en eigenaar van de Texaco-benzinestations werd. En die de opa van FC Utrecht-eigenaar en -mecenas Frans van Seumeren blijkt. Het is deels bekend, ook het deel over de crisis, maar door de individuele ervaringen van hoogbejaarde vertellers en door analyses van wetenschappers raakt het meer of weer en geeft het scherper inzicht. Dat je systematisch vernederd werd als je werkloos werd, terwijl dat toch bij uitstek een structureel probleem was, dat weet je wel. Dat er dus een gaatje door je fietsplaatsje geponst werd, wat liet zien dat je je fietsbelasting niet kon betalen, dat ook. Maar dat je die fiets op zon- en feestdagen dus niet mocht gebruiken omdat je op die dagen geen werk kon zoeken, dat overtrof toch weer alles. En ja, vasthouden aan de gouden standaard was loffelijk (want je dupeerde brave spaarders niet), maar het effect was rampzalig: de crisis duurde het langst bij ons. Indrukwekkend is het deel over de staking bij het Twentekanaal in 1937, waar de werkverschaffing extreem zware arbeid, 48 uur per week, voor een volstrekt onvoldoende uitkering betekende. Eigen schop en kleding in de modder meenemen. Veel solidariteit, maar de overheid hield de poot stijf en won.
Aflevering 3, Verheffing, gaat over verheffing uit welbegrepen eigenbelang van de burgerij. Van de gruwelkrotten uit de oude binnensteden naar al dan niet begeleide sociale woningbouwprojecten. Asterdorp in Amsterdam-Noord als een kwalijk voorbeeld. Mooier lijkt hier Vreewijk, op Zuid in Rotterdam, Feijenoord. Tuindorp voor nette en nog net iets minder nette, maar wel nog beschaafde arbeiders. En dan werd daar in de buurt ook nog eens het grootste en mooiste stadion van Europa gebouwd (prachtige filmbeelden die ik nooit eerder zag). En je beseft dat dat inderdaad een mirakel is – zowel die nette kleine huisjes met tuintjes (met één koude kraan, dat wel) als dat immense stadion. Even nieuw en overweldigend als de zeppelin en de eerste auto, die we ook in de serie voorbij zien komen. Een bezeten wereld, wat u zegt. Ik zei al: de onze is dat ook. Want je moet toch wel bezeten zijn van iets heel naars als je Andere Tijden, deze essentiële verworvenheid van de publieke omroep, wilt gaan kortwieken. Wat al gebeurd is.
Een bezeten wereld, presentatie Hans Goedkoop, NTR, zes delen vanaf vrijdag 30 augustus, NPO 2, 21.05 uur.