
De financiële sector barst van de subculturen, inclusief eigen jargon, symbolen en pikorde. Zo doken twee sociologen, Karin Knorr-Cetina en Urs Brügger, eens in het wonderlijke milieu van de valutahandelaren. Die beroepsgroep was onlangs nog in het nieuws. Hun koersmanipulaties zadelden een reeks banken op met nieuwe miljardenboetes.
De valutahandelaren zijn een hechte gemeenschap, ontdekten de onderzoekers. Hoewel duizenden kilometers van elkaar gescheiden, kletsen ze vanachter hun beeldschermen wat met elkaar af. Een Zwitserse trader merkte op dat als het om winst of verlies gaat, de mannen (want dat zijn het vrijwel zonder uitzondering) eigenlijk altijd praten in termen van geweld of seks – ‘en veel daarvan lijken met anale penetratie van doen te hebben’. Het taalgebruik varieert van het weinig subtiele ‘I got shafted’ en ‘I got bent over’ tot ‘I got hammered’ of ronduit ‘ik ben verkracht’.
Waarom? Is het brallerige nonsens? Machotaal? Of raakt een financieel verlies deze uiterst competitieve handelaren zo diep dat die ervaring zich alleen laat vergelijken met een indringende – en in hun ogen ongetwijfeld ook: vernederende – seksuele daad?
Voer voor antropologen. En dus een kolfje naar de hand van Joris Luyendijk. Ruim twee jaar lang hield hij zich op in de Londense City. Hij sprak er met zo’n tweehonderd (ex-)werknemers uit het financiële centrum. Een kleine honderd van die gesprekken verschenen op zijn banking blog op de site van de Britse Guardian. Een droomproject. En nu is er het langverwachte boek: Dit kan niet waar zijn.
Voordat ik daar meer over zeg, moet ik iets bekennen. Ik behoor niet tot de grootste fans van Luyendijks aanpak. Zelf vat hij die samen als: ‘niet vooraf uitgebreid inlezen, maar vasthouden aan beginnersvragen’. De journalist als volstrekte leek dus, die namens alle andere onwetenden op onderzoek uitgaat. Het is mij te naïef. Te gespeeld ook, vermoed ik soms. Je doet je dommer voor dan je bent.
Neem Luyendijks grote doorbraak, Het zijn net mensen (2006). Daarin liet hij zien hoe de berichtgeving over het Midden-Oosten werkelijk tot stand komt. Het boek las als een trein, herinner ik me. Voor een groot deel van zijn publiek was het een eye-opener. Maar het ging er bij mij niet in dat een universitair geschoolde Midden-Oosten-correspondent, ook al had hij geen journalistieke achtergrond, niet het flauwste benul had van de manier waarop nieuws wordt gekneed, van spin en framing. Die voortdurend van verbazing openvallende mond – ik geloofde het gewoon niet.
Des te aangenamer was de verrassing dat die ‘methode-Luyendijk’ mij deze keer wél overtuigde. En hoe. De reden ligt voor de hand. Van een journalist mag je verwachten dat hij beseft dat er niet zoiets als ‘objectieve’ berichtgeving bestaat. Zeker niet in conflictsituaties in het Midden-Oosten. Maar van de financiële sector weet het overgrote deel van de mensen daadwerkelijk vrijwel niets af. Laat staan dat zij inzicht hebben in hoe dat wereldje van binnenuit werkt.
Dit kan niet waar zijn is wederom vlot geschreven, dat zonder meer. Maar het dwingt ook inhoudelijk bewondering af. Schijnbaar moeiteloos weet Luyendijk de financiële wereld te vangen in een subtiel portret van nauwelijks meer dan tweehonderd pagina’s. Nergens voelt het overhaast. Nooit vervalt hij in al te makkelijke clichés. Alsof de financiële wereld uit cocaïne snuivende cowboys à la The Wolf of Wall Street zou bestaan, bijvoorbeeld. Of de bankier als hebzuchtige graaier. Nee, laat Luyendijk zien, geld dient als graadmeter voor iets veel belangrijkers: status. Tekenend is de opmerking van een zakenbankier van begin veertig. ‘Een mooie bonus betekent dat iemand heeft gezien dat je goed werk hebt geleverd.’
Al luisterend en observerend schetst Luyendijk een beeld van wat hij ‘planet finance’ noemt. Hij beschrijft de continenten (vermogensbeheer, de bancaire sector en het verzekeringswezen), de omliggende eilanden (accountants, kredietbeoordelaars, consultants, advocatenkantoren) en de toezichthouders en centrale bank die als satellieten om dat alles heen cirkelen. Het is een bont gezelschap dat deze wereld bevolkt. Luyendijk spreekt natuurlijk handelaren (‘straatvechters’, menen hun collega’s), maar ook de voor ‘business blockers’ en ‘kostenpost’ uitgemaakte compliance officers die hen moeten controleren. Hij ontmoet hoogintelligente ‘quants’, maar ook de mindere goden die de back-office bemensen.
Maar uiteindelijk zijn al die verschillende type mensen niet het belangrijkste. Luyendijk slaat een buitengewoon sombere toon aan in zijn boek. Een megacrisis zoals in 2008 kan volgens hem zo weer gebeuren. Dat ligt niet aan de werknemers van de financiële sector of hun veronderstelde morele tekort. ‘Zouden we morgen de hele City naar een onbewoond eiland afvoeren en vervangen door een kwart miljoen nieuwe mensen’, merkt Luyendijk terecht op, ‘dan ben ik ervan overtuigd dat we in no time hetzelfde wangedrag weer zullen zien.’
Het is het systeem dat hem zorgen baart. Zo waar. Maar ook: zo abstract. Bij foute mensen kan iedereen zich een voorstelling maken. Maar hoe maak je een systeem concreet? Hoe beschrijf je dat? Daarin ligt de grootste prestatie van Dit kan niet waar zijn. Eén voor één loopt Luyendijk de perverse prikkels langs die de financiële sector in hun greep hebben. Dat directies amper weten wat er binnen hun bank gaande is; hun concerns zijn niet alleen too big to fail, maar ook too big to manage. Dat de mensen die de grootste risico’s nemen niet degenen zijn die die risico’s dragen. Dat werkgevers én werknemers lijden aan chronische kortademigheid, en niet alleen vanwege de bonuscultuur. Vandaag kun je miljoenen verdienen in de City. Maar morgen vind je jezelf, door het ontbreken van iedere vorm van ontslagbescherming, misschien wel terug achter de geraniums. Het leidt tot een heel gevaarlijke, cynische sfeer. Het zal onze tijd wel duren – dat idee.
Zo werkt Luyendijk toe naar zijn onheilspellende conclusie. Banken doen er alles aan om professioneel en efficiënt over te komen. Waarom anders die indrukwekkende job titles, de peperdure kantoren met hun strakke façaden? Maar achter die bluf gaat geen strak geleide machine schuil. Luyendijk spreekt over de financiële sector als een ‘eilandenrijk in de mist, bevolkt door huurlingen’. Of, zoals hij het met nog zo’n rake metafoor samenvat: een vliegtuig met een lege cockpit.
Dan de mogelijke bezwaren. Wisten we dit niet allang? Natuurlijk wel. Luyendijk is de eerste om dat toe te geven. ‘Je begint met het idee dat je op zoek moet naar “nieuws”: feiten waar niemand nog van weet’, schrijft hij. ‘Maar de belangrijkste feiten over de financiële wereld zijn al lang en breed bekend, bij insiders.’ Van de oplossingen die aan het einde van het verhaal geopperd worden, moet het boek het evenmin hebben. Luyendijk lijkt wel iets te voelen voor kleinere banken geleid door partners, zoals vroeger. Want wat te groot is om failliet te gaan, mag niet bestaan. Veel vertrouwen lijkt hij er desondanks niet in te hebben. De financiële sector weet immers al jaren de Britse en de Amerikaanse politiek om te kopen met ruimhartige campagnedonaties. Die somberheid maakt dat Luyendijks finale oproep aan ‘gewone burgers om op vreedzame wijze de macht te heroveren op de mondiale financiële sector’ wat machteloos overkomt.
Het zij hem vergeven. Want waar Luyendijk glansrijk in slaagt, is de werking van die financiële sector bloot te leggen. ‘Niet marktfalen, maar menselijk falen’, lag volgens toenmalig minister-president Balkenende ten grondslag aan de crisis van 2008. Luyendijk weet als geen ander dat misverstand te ontkrachten. Het is de schuld van het systeem.
En nee, dat is geen goedkope paranoia, ingefluisterd door verongelijkte ex-bankiers. Voordat dit finale bezwaar goed en wel bij de lezer is opgekomen, weet Luyendijk het al op onnavolgbare wijze onderuit te schoffelen. Het is mijn favoriete scène uit het boek. De ‘happy banker’, noemt Luyendijk hem. Een zakenbankier, blakend van zelfvertrouwen, die de Nederlandse journalist meldt dat hij hem wel even zal vertellen hoe planet finance wérkelijk functioneert.
‘Als ik jouw blog lees, ga ik me bijna zorgen maken’, vertelt hij hem al prikkend in zijn eten. ‘Jouw lezers krijgen een vertekend beeld.’ De reden: ‘Zakenbanken zoals de mijne hakken regelmatig het dode hout weg, en dat spul komt bij jou uithuilen.’ De pijnlijke waarheid is dat ze waarschijnlijk gewoon niet goed genoeg waren. Hij wel. En hij kan Luyendijk verzekeren dat al die paniek over de financiële sector onterecht is. Buitenstaanders maken zich druk om niets. Ze laten zich doemverhalen op de mouw spelden door losers. ‘Bijna iedereen bij mijn bank is fatsoenlijk en oké’, betoogt hij. Al het andere is rancune.
Luyendijk werkt het gesprek braaf uit. Maar net als hij het online wil zetten, komt er een berichtje van de blije bankier: wacht nog even. Ze spreken opnieuw af. En dan komt de aap uit de mouw. ‘De emoties kwamen toen ik buiten mijn vrouw moest bellen. Vertellen wat dit inhield voor ons gezin…’ Van zijn juichverhalen is opeens weinig over. ‘Misschien voorvoelde ik dat de beslissing al was gevallen, hogerop?’ probeert de tot voor kort zo blije bankier. ‘Dat ik mezelf daarom overschreeuwde tegen jou?’
Als lezer weet je dan: geen mens staat boven dit verrotte systeem.
Uitzending Tegenlicht op zondag 1 maart 2015 VPRO, 21.04 NPO2

Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn, Atlas Contact, 240 blz., 19,99 euro