
De enige herinnering die hij heeft aan zijn vader is die van zondagochtend 14 mei 1972. Er was een parade van de ‘Alpini’, het Alpenkorps van het Italiaanse leger. De boomlange politiecommissaris Luigi Calabresi (34) tilde zijn zoontje Mario (2) op de schouders om hem over de menigte heen te laten kijken. ‘De gouden toeter van een schuiftrompet oefende een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit. Hij vroeg of ik hem wilde aanraken, maar ik was verlegen, en het leek me ook verboden. Niemand mocht over de denkbeeldige lijn stappen die het fanfarekorps scheidde van ons, de menigte op de stoep. Maar hij deed het toch, hij stapte op de korpsleider af, fluisterde iets in zijn oor, boog zich voorover naar de schuiftrompet, en liet me hem aanraken. Eventjes maar, toen liep hij terug naar de stoep. Ik was gelukkig, ik voelde me groot, sterk, apetrots dat ik daar op zijn schouders zat, en ik had het gevoel dat we samen iets ontzettend dappers hadden gedaan.’
In Spingendo la notte più in là (‘Het wegduwen van de nacht’) beschrijft Mario Calabresi wat dat ene moment, het enige bewuste moment met zijn vader, hem heeft gegeven: ‘Op momenten van spanning, van grote menigtes die zich ineens verplaatsen, van plotselinge beslissingen die genomen moeten worden, word ik bevangen door een grote rust. Terwijl alles om me heen beweegt, rondrent, schreeuwt, wordt alles in mij stil, helder, en heel simpel. Dat gevoel van warmte, het vertrouwen dat het goedkomt, dat is de erfenis die hij me heeft nagelaten.’
En inderdaad is rust de eerste onderhuidse boodschap die overkomt wanneer de boomlange nieuwe hoofdredacteur me komt ophalen in het wachtkamertje naast het directiesecretariaat. (Het zijn Mario Calabresi’s eerste dagen.) Mario Calabresi is sinds kort de nieuwe hoofdredacteur van La Repubblica, de grootste krant van Italië, de krant van het moderne, linkse deel der natie. De krant die veertig jaar geleden werd opgericht door ‘God’, zoals het symbool van het linkse gedachtegoed Eugenio Scalfari (91) met zijn sneeuwwitte baard wordt genoemd. De krant ook die de afgelopen dertig jaar vanaf de voorpagina de rode loper heeft uitgerold voor de paginalange commentaren van Adriano Sofri (73), de ‘morele’ moordenaar van commissaris Luigi Calabresi, de vader van de nieuwe hoofdredacteur.
De hetze die Adriano Sofri, leider van het militante, buitenparlementaire ‘Lotta Continua’ (‘Voortdurende Strijd’ 1969-1976) en hoofdredacteur van het gelijknamige blad, tegen Calabresi ontketende is uiteindelijk pas in 1997 door de Italiaanse justitie definitief erkend als de directe oorzaak van de moord. Sofri werd veroordeeld tot 22 jaar gevangenisstraf als opdrachtgever en aanstichter van de moord op Luigi Calabresi. Hij heeft acht jaar uitgezeten en hij heeft zijn morele verantwoordelijkheid toegegeven; niet die voor de materiële executie, want die kon hij met een gerust hart overlaten aan anderen. Wel die voor de dreunende campagne tegen Calabresi, die in de eerste jaren zeventig, de jaren van de opkomst van de Rode Brigades in Italië, een doodvonnis inhield, zoals ook dagelijks in het blad Lotta Continua in niet mis te verstane taal werd gesuggereerd.

Wat er gebeurt met een jongetje van twee dat een meneer ziet aanbellen om aan zijn zwangere moeder te vertellen dat was gebeurd waar Gemma en Luigi Calabresi al twee jaar bang voor waren, omschrijft Mario Calabresi als volgt: ‘Mijn herinnering start vanaf haar wanhopige “Nee!” Ik greep me vast aan haar rok, de meneer probeerde tegen haar te praten, maar zij wilde niet, ze wilde vluchten, en tolde als een dolle in het rond, met mij aan haar rok. In mijn herinnering tollen we oneindig rond, bevroren in een zwart-wit beeld. Ik dacht dat hij haar kwaad wilde doen en ik wist niet hoe ik haar moest verdedigen. Totdat ze eindelijk stilstond, hij sprak tot haar, zij huilde, ik klemde me vast aan haar benen en voelde me totaal verloren.’ Het babybroertje Paolo, nog geen jaar oud, keek toe vanuit de box. Het jongetje in de buik werd zes maanden later geboren en uiteraard vernoemd naar zijn vader, Luigi.
Commissaris Luigi Calabresi had de pech om zich in het hart van het ontstekingsmechanisme van de Italiaanse Bleierne Zeit, de ‘Anni di Piombo’, te bevinden. De bomaanslag op de Banca dell’Agricoltura in Milaan op 12 december 1969 – zestien doden, 88 gewonden – luidde een lange serie in van executies van dienaren van de staat: onderzoeksrechters, politici, arbeidsspecialisten, economen en politiemannen op alle niveaus, tot cipiers aan toe. Het doel was het ontwrichten van de staat, waarbij juist de bruggenbouwers als de grootste vijand werden gezien. De staat moest kapot, ‘straf er één om er honderd op te voeden’, was de maoïstische leus, die weer afstamde van het Latijnse unum castigabis, centum emendabis.
Commissaris Luigi Calabresi, die op de vroege ochtend van 17 mei 1972 voor de deur van zijn appartement in Milaan werd geëxecuteerd met twee kogels in de rug, was één van die vele ‘enen’.
Het proletarische volksgericht – aangevoerd door allesbehalve proletariërs – had besloten dat commissaris Calabresi de schuldige was van de dood van de anarchist Pino Pinelli, die op 15 december 1969 iets voor middernacht uit het raam viel van het kantoor van Calabresi, op de vierde verdieping van het politiebureau in Milaan. Het was drie dagen na de bomaanslag, de situatie was chaotisch. Men tastte in het duister. De anarchist Pinelli – die niets met de bomaanslag te maken had – was onwetmatig drie etmalen lang vastgehouden op het politiebureau en bevond zich in wankele fysieke en psychische staat. Commissaris Calabresi was niet aanwezig in zijn kantoor op het moment van de val, heeft de Italiaanse justitie onomstotelijk vastgesteld.
Maar dat was pas jaren na de moord. Het sissende ‘Cala-bresi-Assa-ssino’ (‘Calabresi-Moordenaar’) is de symbolische strijdkreet van die jaren. ‘Calabresi-Moordenaar’ heeft decennialang over de Italiaanse pleinen geklonken, en het klinkt nóg, soms. Mario Calabresi heeft hem vele malen moeten horen, als jongetje al, wanneer hij zich waagde in de massa voor een van de talloze herdenkingen die te maken hadden met alle bloedbaden. En als volwassen man is het hem ook nog overkomen, op het naambord van een straat in een provinciestad die toevallig ‘Via Calabresi’ heet, niet naar zijn vader, want Italië kiest zijn helden liever van verder terug. ‘Assassino!’ stond eronder in verse viltstiftletters.
Met dit in je achterhoofd valt het niet mee om onbevangen tegenover de nieuwe hoofdredacteur van Italië’s journalistieke fregat La Repubblica te zitten. Dat weet Mario Calabresi. Hij verwacht ook niet dat je onbevangen bent. Duidelijk vindt hij het veel leuker om vragen te beantwoorden die te maken hebben met zijn vak, de journalistiek. Alleen Sofri dan. Adriano Sofri, die zodra eind november vorig jaar bekend werd gemaakt dat Mario Calabresi de nieuwe hoofdredacteur zou worden deze boodschap de wereld in stuurde: ‘Ik lees vanuit Bangladesh, waar ik me momenteel bevind, dat Ezio Mauro de hoofdredactie van La Repubblica zal verlaten. Gezien het feit dat mijn lange samenwerking met La Repubblica een direct gevolg was van mijn persoonlijke vriendschap met Ezio Mauro beschouw ik mijn samenwerking bij deze uiteraard als beëindigd.’
Niemand reageerde en er volgde geen verdere uitleg uit hoofdredactionele hoek. Alleen Michele Serra, een van de boegbeelden van La Repubblica, een zeer geestige, maar ook zeer dogmatisch-linkse columnist en schrijver, kwam erop terug in zijn lezersrubriek. Een verwonderde lezer vroeg zich af hoe hij dit nu moest begrijpen. Dertig jaar lang had Adriano Sofri als maître à penser zijn licht over allerlei nationale en internationale kwesties laten schijnen vanaf de voorpagina van de krant. En nu ineens stapt hij op, net nu de kwestie waar Sofri (deels vanuit de gevangenis) ook talloze pagina’s over heeft geschreven, en waar hij ‘klaar’ mee zou zijn, in levenden lijve voor hem opdoemt, in de persoon van Mario Calabresi. Is het te veel gevraagd, vraagt de lezer, om iets meer uitleg te geven? Waarom eerst wel en nu dan ineens niet?
Michele Serra antwoordt: ‘Het valt me zwaar u te zeggen hoe verdrietig het vertrek van Adriano Sofri voor mij is, in de eerste plaats als lezer, in de tweede plaats als vriend. Ik hoop dat hij zich nog bedenkt, maar hem kennende, denk ik niet dat hij dat zal doen. De geschiedenis van dit land ligt zwaar op de maag, en heeft een spoor van misverstanden achter zich gelaten. De elegantie waarmee Sofri zijn vertrek heeft aangekondigd maakt het niet tot een mindere klap voor de krant, die met hem een belangrijk deel van zijn blik op de wereld verliest; of beter gezegd van de hoogte van die blik.’
Calabresi knikt als ik hem vraag of hij dit commentaar heeft gelezen. Nee, ik hoef het niet voor hem te herhalen. ‘Maar het is toch begrijpelijk dat een lezer van La Repubblica om uitleg vraagt?’ probeer ik. ‘Serra en Sofri zijn twee gezichtsbepalende pennen van de krant. En het is ook niet zuinig, dat “de hoogte van die blik”.’
Calabresi zwijgt. ‘Wat moet ik zeggen?’ zegt hij dan.
‘Iets.’
‘Dit is geen verrassing, het is logisch. Ze kennen elkaar, het zijn grote vrienden. Het was pas pijnlijk geweest als Serra het niet zou hebben toegegeven. Het is goed zo. Ik ben gewend aan dialectiek. Sofri vertrekt omdat hij een nauwe band had met mijn voorganger, Ezio Mauro, en omdat hij dacht dat het met mij pijnlijk zou worden. Dat dan tenminste nog.’
Dat laatste ‘dat dan tenminste nog’ komt er half gemompeld uit, alsof hij het eigenlijk liever niet zou zeggen. Het is een levenslange krachtsinspanning, het is een leven lang werken, legt Calabresi uit in zijn mooie boekje Het wegduwen van de nacht. Niet, nooit, in de val van de wrok, de woede, de rancune trappen. Doorgaan. Vooruit kijken. Barrières verschuiven, uit de weg ruimen.
Hij is getrouwd met Caterina Ginzburg, de kleindochter van wijlen Natalia Ginzburg, schrijfster en communistisch parlementslid. Maar ze was ook nog wat anders, Natalia Ginzburg (1916-1991), de auteur van Lessico Famigliare (‘Familielexicon’), waarmee ze in 1963 de Premio Strega won en buiten de grenzen van Italië bekend werd. Een prachtig, subtiel boek over het typische taalgebruik, de sleutelzinnetjes, de ongeschreven wetten binnen haar eigen half joodse familie in Turijn. Een boek waarin het belang van de familie, van de clan, van het elkaar door en door kennen, van het samen hebben van het bouwwerk dat ‘verleden’ heet, terloops voelbaar wordt. En het gat dat het slaat als de medeschatbewakers van dat gezamenlijke bouwwerk ineens worden weggerukt. Natalia Ginzburg heeft dat aan den lijve ondervonden, omdat haar man, de Russisch-joodse intellectueel Leone Ginzburg (toen 34) in 1944 werd doodgemarteld door de nazi’s in de Romeinse gevangenis Regina Coeli. Hij liet haar drie kleine kinderen na.
Natalia Ginzburg was ook een van de achthonderd ondertekenaars van het beruchte appèl tegen commissaris Calabresi dat vanaf 13 juni 1971, krap een jaar voor de moord, werd gepubliceerd in het weekblad l’Espresso. Drie weken achter elkaar. De intellectuele en artistieke fine fleur van Italië, waaronder Umberto Eco, Bernardo Bertolucci, Federico Fellini, Alberto Moravia en Pier Paolo Pasolini, ondertekende een tekst waarin Luigi Calabresi als enige verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van de anarchist Pino Pinelli. En waarin gevraagd werd om de verwijdering uit functie van Calabresi, ‘omdat wij in hem niet meer een vertegenwoordiger van de wet, van de staat en van zijn burgers erkennen’. Was getekend iedereen die ertoe deed, vanuit de comfortabele stoel achter het bureau met wellicht uitzicht op de straat, maar dan toch niet de straat waar de veldslag van die jaren zich afspeelde.
Ook tal van vooraanstaande journalisten ondertekenden de brief, zoals Camilla Cederna, en uiteraard de ‘God’ Eugenio Scalfari, oprichter van het enorm succesvolle l’Espresso voor hij La Repubblica verzon. Scalfari was de initiatiefnemer van de brief. Het proces over de dood van Pinelli moest toen nog beginnen, het enige proces dat al was geweest was dat waarin Calabresi Lotta Continua had aangeklaagd wegens smaad. Een wanhopige poging om zijn naam te zuiveren, wat ook was gelukt, maar de juridische waarheid woog niet op tegen de publieke opinie, die werd aangevoerd door bovengenoemde intellectuele mastodonten, met z’n allen tegen één, politiecommissaris Luigi Calabresi.

Haast niemand van de ondertekenaars is er ooit nog op teruggekomen, ook niet toen Calabresi een jaar later werd vermoord. En onder hen zaten velen die van het belang van het eigen brokje verleden, de familieband, een meesterwerk hebben gemaakt, denk bijvoorbeeld aan Fellini’s Amarcord, aan Bertolucci’s Novecento of aan Pasolini’s gedichten over zijn jeugd in Friuli. Maar toch treft het extra hard, Natalia Ginzburg die ook haar man en vader van haar drie kinderen op zijn 34ste verloor. En die twintig jaar later met haar Familielexicon zo goed wist op te roepen wat bij een groep horen, in een bepaalde omgeving opgroeien, betekent. Hoe belangrijk dat is, hoe allesbepalend voor de ruimte en de vrijheid die je je later durft toe te eigenen. En voor de moed om door te gaan, als alles verloren lijkt. Die allesbepalende humus voor de rest van je leven, die Natalia Ginzburg zo zorgvuldig ontleedt en onder de microscoop legt, die heeft Mario Calabresi moeten halen uit één herinnering met een schuiftrompet.
In Het wegduwen van de nacht (2007) beschrijft hij hoe hij en zijn toekomstige echtgenote Caterina, de kleindochter van Natalia, elkaar op het tweede afspraakje bijna tegelijk vragen: ‘Is het een probleem voor jou, vind jij het lastig?’ En precies tegelijk zeggen ze: ‘Nee, nee, echt niet.’ En ze pakken elkaars hand. ‘Het feit dat onze tweelingmeisjes Emma en Irene Calabresi-Ginzburg heten, is hun paspoort voor de nieuwe eeuw’, merkt hij nog bescheiden op.
Negen jaar later is Mario Calabresi hoofdredacteur van La Repubblica, de grootste journalistieke triomf haalbaar in Italië, en hij is vorige maand pas 46 geworden, wat piepjong is voor het bejaardentehuis Italië, waar de belangrijke grijze mannen nog altijd de boventoon voeren. Hij staat aan het hoofd van een enorme fabriek. Een redactie van vierhonderd man, wat overdreven lijkt voor een oplage van 250.000, maar in Italië is de papieren oplage iets anders dan bijvoorbeeld in Nederland. Abonnementen bestaan niet, alles draait om de losse verkoop bij de kiosk, waar de lezer iedere dag moet worden veroverd. De bijproducten, zoals het verkoopsucces Il Venerdì, het glanspapieren opinieweekblad op vrijdag, zijn van levensbelang. En dan de site, 1,8 miljoen unieke bezoekers per dag, de eerste nieuwssite van Italië. Alleen al aan de ‘visual desk’ werken vijftig man, La Repubblica is wereldwijd een van de grootste sites wat betreft het aantal filmpjes dat wordt bekeken: 35 miljoen per maand. De papieren krant heeft negen lokale redacties, in Palermo, Bari, Napels, Rome, Florence, Bologna, Turijn, Genua en Milaan, vijftien man per redactie. Al met al ‘gaat’ Mario Calabresi nu dus over zo’n zeshonderd man, verspreid over een gigantisch territorium, zowel geografisch als sociologisch als ideologisch. Een gedachte waar een gewoon mens nachtmerries van zou krijgen.
Maar hij niet. Het filmpje van zijn eerste ontmoeting met de redactie in Rome, ‘de centrale redactie’, heeft hij op zijn Twitter-account gezet. In een afgeladen vergaderruimte, rond de lange tafel, staat men tot aan de muren opeengepakt. Zuinige gezichten, veel gefluister achter handen. Wantrouwen hangt in de lucht. De enige ‘grote’ van de vele beroemde pennen die La Repubblica van commentaar voorzien, is Roberto Saviano, de bestsellerschrijver van Gomorra. Hij zit in een gebreide trui vlak achter Calabresi, een statement, voor iemand die zich moet verplaatsen met een korps lijfwachten in zijn kielzog, altijd op de vlucht voor weer een andere vijand, de maffia.
Maar verder laten de grote pennen zich niet zien, ook Michele Serra niet, die dat misschien, na zijn ontboezeming over Sofri, aan zijn nieuwe hoofdredacteur verplicht was. En vooral: de God niet, de 91-jarige Eugenio Scalfari, die nog altijd als een bok op de haverkist zit en voortdurend lange commentaren in La Repubblica levert over welke kwestie dan ook. Ze worden devoot afgedrukt, altijd beginnend op de voorpagina, al is het inmiddels behoorlijk doorbijten, de commentaren van Scalfari, die nooit zal nalaten om zijn persoonlijke betrekking tot de behandelde kwestie of persoon omstandig uit de doeken te doen. ‘Mijn goede vriend Franciscus’ (de paus), ‘mijn goede vriend Ettore Scola’ (de onlangs overleden regisseur), ‘wijlen Giulio Andreotti belde mij graag om advies’, enzovoort, enzovoort.
Eugenio Scalfari was niet blij met de benoeming van Mario Calabresi als de nieuwe hoofdredacteur van ‘zijn’ krant. Hij was niet geraadpleegd, zelfs niet ingelicht. Het was een coup, van uitgever Carlo De Benedetti (81), de historische anti-Berlusconi-mediamagnaat. Een leven lang heeft Berlusconi geprobeerd om de twee pijlers onder het imperium van De Benedetti, La Repubblica en l’Espresso, in handen te krijgen. Het is hem nooit gelukt. Het ging Berlusconi echt niet om nog eens twee titels, want de papieren pers is in principe niet waar hij en zijn tv-volk van de trash het van moeten hebben. Wel ging het hem om de opiniefabriek die La Repubblica en l’Espresso vertegenwoordigt, een in Berlusconi’s ogen onuitstaanbare fabriek, die hij graag met wat doeltreffende ingrepen monddood had gemaakt.
Maar dat is hem nooit gelukt, dankzij de onwrikbare De Benedetti, die zich altijd als een onberispelijke uitgever heeft gedragen. Hij bemoeide zich niet met de redactie, hij liet de hoofdredacteuren, eerst Scalfari twintig jaar en vervolgens Mauro ook twintig jaar, in volle vrijheid hun werk doen. Hij stond als een solide muur áchter zijn hoofdredacteuren, maar nooit ervoor of ernaast. Precies zoals het hoort.
Des te opvallender is het feit dat hij nu ineens in alle stilte en zónder Scalfari te raadplegen de jonge Mario Calabresi op de troon heeft gezet. Scalfari ís La Repubblica, en dat ligt heel secuur in het zeer clan-gevoelige Italië. De uitstraling van de krant, het feit dat met La Repubblica onder de arm lopen iets zegt in Italië, een soort stille boodschap die door mede-Repubblica-lezers direct met een sympathiek glimlachje wordt herkend, dat is niet iets waar je zomaar even aan kunt gaan morrelen. Dat weet De Benedetti heel goed, en misschien is het daarom dat in de weken voorafgaand aan Calabresi’s komst paginagrote advertenties in de krant stonden met: ‘In 40 jaar zijn wij niet van karakter veranderd, La Repubblica 1976-2016’.
Hij neemt een risico met Mario Calabresi, maar hij heeft het toch gedaan. Op mijn vraag ‘Hebt u een sollicitatiegesprek moeten voeren?’ antwoordt Calabresi met een glimlachje: ‘Nee. Ik ben gebeld en gevraagd of ik het wilde doen, dat was alles.’
Het is nu ook weer niet zo dat hij zomaar uit de lucht komt dwarrelen. Op het moment dat hij werd gebeld, was hij al zes jaar hoofdredacteur van La Stampa, een keurige, kleine krant van de Fiat-familie Agnelli in Turijn. Een beschaafde middenmoter, maar wel met een steeds verder afkalvende oplage. Mario Calabresi heeft ook al vaker stuivertje gewisseld tussen La Stampa en La Repubblica, waar hij in 2000 als parlementair verslaggever begon, van 2002 tot 2007 redactiechef was, en van 2007 tot 2009 correspondent in New York.

Aanvankelijk was híj het die moest beslissen over de vraag of hij kon werken voor een krant die Adriano Sofri het erepodium bood. Bij het eerste aanbod van La Repubblica, toen hij nog maar een anoniem verslaggevertje was bij het Italiaanse persbureau Ansa, wist hij niet wat hij moest doen. Hij nam de trein naar Milaan, naar zijn moeder. Hij vertelde haar dat hij een prachtig aanbod had gehad, maar dat hij het zeker niet zou doen, toch, mam, de krant van Sofri? Gemma Calabresi stelde haar zoon een paar praktische vragen. Is het een goede baan? Zou je hem graag willen aannemen? Is het een stap in je carrière? Zijn er mensen van wie je iets kunt leren? En toen haar zoon op alle vragen ‘ja’ zei, met neergeslagen ogen, sprak ze: ‘Dan moet je het doen, Mario. Anderen hebben al een keer over je lot besloten, toen je nog maar een klein kind was. Deze keer beslis jij. Ik kende je vader beter dan wie dan ook, en ik weet dat hij het met me eens is. In zijn hoofd bestonden niet twee Italië’s, maar één. Doe het gerust en laat je door niemand van de wijs brengen.’
‘Een paar dingen’, zegt Mario Calabresi opgewekt tijdens die eerste ontmoeting met de zuinig kijkende redactie. ‘Ik ga vandaag uiteraard niet de krant van vandaag bespreken, want daar heb ik nog niet aan meegewerkt. Dat doen we vanaf morgen. Wat mij betreft vandaag alleen dit: er is een hoofdredacteur, en die gedraagt zich ook als hoofdredacteur. Anders is het hier geen democratie, zoals mijn zeer gewaardeerde voorganger Ezio Mauro net zei, dan wordt het een casino. En dan zou ik graag een inhaalslag op het gebied van de verantwoordelijkheid willen maken. Alles wat je vandaag nog hebt als krant is je geloofwaardigheid. In het oerwoud van blogs op internet is dat wat je hebt: je naam, je titel, je geloofwaardigheid. Dat betekent keuzes maken. Ik, krant, laat jou, lezer, zien waar het wat ons betreft vandaag om gaat. En ik leg je dat uit in heldere taal, ik zorg dat je mijn keuze meteen snapt. De inhaalslag speelt zich niet meer af op het gebied van het laatste nieuws in de late avond, maar op dat van de intelligentie in de vroege ochtend. We moeten het gigantismo waar de papieren reuzen van Italië aan zijn gaan lijden verslaan. Dat betekent dus niet meer de eerste achttien pagina’s van de krant wijden aan hetzelfde onderwerp, al weten we er nog zo veel van, en al hebben we nog zo veel pennen in huis die er iets over kunnen schrijven. Dat soort spierballenvertoon, daar maak je de lezer van vandaag niet blij mee. Wie heeft tijd om al dat spul te lezen? En is het eigenlijk wel zo’n brandende kwestie? Of moeten we los zien te denken van de agenda die de Italiaanse politiek o zo graag dicteert? Zou het niet kunnen zijn dat vanuit de maatschappij veel brandender, veel interessanter, veel levender kwesties worden gesuggereerd dan die op het politieke schoolbord staan?’

‘Wat is de belangrijkste raad die u hebt gekregen voor deze nieuwe missie?’ vraag ik, terwijl Calabresi me tussen de verhuisdozen in zijn nieuwe, nog lege kantoor, naar de deur begeleidt. Hij stopt. ‘Die was van Ezio Mauro, mijn voorganger en vriend. Hij stond hier, achter het bureau dat nu het mijne is. Ik stond daar, waar u nu staat. “Mario, doe het niet ook twintig jaar”, zei Mauro. “Je bent nog jong, je hebt nog een heel leven voor je. Zorg dat je stopt als je nog zin hebt in wat anders. Ik heb me op laten vreten door het monster. Een monster waar je aan verslaafd raakt. Ga op tijd weg, Mario.” Dat beschouw ik als een heel belangrijke raad.’
Fusie tussen La Repubblica en La Stampa
Daags na het interview met Mario Calabresi werd bekendgemaakt dat de grote uitgeversgroep l’Espresso (waar La Repubblica deel van uit maakt) La Stampa heeft ingelijfd. Uitgever Carlo De Benedetti wist precies wat hij deed, toen hij Mario Calabresi liet verhuizen van La Stampa naar La Repubblica. De Benedetti’s Cir/Espresso is met deze coup de grootste uitgeversgroep van Italië geworden; negentien dagbladen, drie radiozenders, een weekblad, vijf maandbladen en twaalfhonderd journalisten in dienst.
Beeld 1: Milaan, mei 1972, bloemen op de plek waar Luigi Calabresi werd omgebracht (Mondadori Portfolio / Getty Images)
Beeld 2: Poster waarop de organisatie Lotta Continua politiecommissaris Luigi Calabresi en het hoofd van de politie administratie Marcello Guida beschuldigt van de dood vanGiuseppe Pinelli. Milaan, begin jaren zeventig (Mondadori Portfolio via Getty Images)
Beeld 3: Milaan, mei 1972, de uitvaart van Luigi Calabresi (Walter Mori / Mario de Biasi / Mondadori Portfolio / Getty Images)
Beeld 4: De familie Calabresi, tevens de omslagfoto van het boek Het wegduwen van de nacht van Mario Calabresi
Beeld 5: Mario Calabresi