Hoi An, Vietnam, december 2016 © Peter Kneffel / dpa / HH

Nog voordat we goed en wel zijn gaan zitten gaat er een rilling door Branko Milanovic. Verstoord kijkt de econoom rond. Hij heeft het koud in deze lunchruimte te Amsterdam. Een constante stroom kille lucht vanuit een in het plafond ingebouwde airconditioning blijkt de boosdoener. Aangezien het buiten krap twaalf graden is, lijkt luchtkoeling inderdaad overbodig. Milanovic heeft er een theorie bij: ‘Kou is een statussymbool geworden. Mensen associëren het met frisheid en hygiëne. Kijk, ik doe aan yoga. Niemand durft tijdens de lessen te vragen of de verwarming wat hoger mag. Sociaal volstrekt onacceptabel. Maar het is volledig geaccepteerd om verkoeling te vragen.’

Off topic, voor een denker die jarenlang aan het roer stond van de onderzoeksafdeling van de Wereldbank? Niet bepaald. Kijk maar waar je airconditioning aantreft, legt de Servisch-Amerikaanse Milanovic uit. In luxehotels, in restaurants, op vliegvelden. ‘We hoeven alleen maar te kijken naar de hoeveelheid airconditioning, brandstof en vlees die de bovenste één of tien procent wereldwijd verbruikt om te beseffen dat de rijken het meeste aan klimaatverandering bijdragen’, schrijft hij in zijn recent verschenen boek Wereldwijde ongelijkheid, in vertaling verschenen bij uitgeverij Unieboek Het Spectrum. En tegelijk is het precies die groep die oproept tot grenzen aan de groei omdat het ‘ecologisch onhoudbaar’ is wanneer iedereen een rijke levensstandaard zou hebben, constateert Milanovic, die daarmee de hypocrisie van de mondiale elite signaleert. Zo bekeken is de airco die door ons gesprek heen ronkt ineens meer dan overbodige luxe. Het is symbool van de welvaartskloof tussen de haves en de have nots, en de politieke spanning die er tussen die groepen bestaat.

Haves en have nots. Een paar jaar geleden gebruikte Milanovic die hedendaagse klasse-aanduidingen als basis voor een eerder boek waarin hij uitlegt dat relatieve welvaartsverschillen het grote sociaal-economische thema van deze tijd zijn. In zijn Brief and Idiosyncratic History of Global Inequality schakelt hij de literatuur in om de lezer enig gevoel te geven voor het gat tussen arm en rijk. Mr. Darcy, de aanzoeker van Elizabeth Bennet in Pride and Prejudice, behoorde tot de rijkste één procent, gemeten naar de standaarden van zijn tijd, zo becijferde Milanovic. Graaf Vronski, die het in Tolstoj’s werk aanlegt met Anna Karenina, tot de top 0,1 procent.

Sinds de tijd dat dit soort mannen te paard de harten van dames uit de gegoede burgerij sneller deden kloppen, is de kloof tussen arm en rijk kleiner geworden. Als lid van de één procent verdiende Mr. Darcy honderd keer zo veel als de gemiddelde Engelsman. Tegenwoordig is dat geslonken tot een factor zeventien. Ook Rusland is gelijker geworden. Was Vronski 150 keer rijker dan gemiddeld, de huidige Russische bovenlaag verdient 6,5 keer het doorsnee inkomen. Sinds de negentiende eeuw is de koek dus niet alleen gegroeid, maar ook eerlijker verdeeld. Die trend lijkt inmiddels gekeerd, constateert Milanovic. Robotisering en mondialisering, waarin arbeid vloeit naar het goedkoopste punt, zetten de verdiensten van de werkende klasse onder druk waardoor die groep achterblijft bij de inkomensgroei van rijke vermogensbezitters.

Het brede publiek is er inmiddels aan gewend geraakt om op deze manier over ongelijkheid te denken. Dankzij het werk van Thomas Piketty is het algemene kennis geworden wat de stuwende krachten van kapitalisme teweegbrengen als ze niet in toom worden gehouden: een rijke klasse die dankzij kapitaalbezit en overerving steeds rijker wordt, met daartegenover een grote meerderheid die blij mag zijn als hun inkomen nog net de inflatie kan bijbenen. Wat minder mensen weten is dat Branko Milanovic aan de basis staat van deze collectieve bewustwording. Zijn bespreking van Piketty’s boek Kapitaal in de 21ste eeuw richtte de blik van de wereld op het werk van de Franse econoom.

Dat zegt iets over de dynamiek van grote ideeën. ‘Geen leger ter wereld kan het idee verslaan waarvoor de tijd gekomen is’, zo meende de Franse schrijver Victor Hugo. Dat is waar, maar voordat het zo ver is, heeft een idee vaak jarenlang geleefd onder de vleugels van iemand die er stellig in gelooft, terwijl het grote publiek er nog niet aan wil. Als het gaat om ongelijkheid heeft Branko Milanovic die rol vervuld, al sinds de jaren tachtig toen hij als promovendus in Joegoslavië verschillen tussen arm en rijk bestudeerde. Kort daarna ging Milanovic aan de slag bij de Wereldbank in Washington DC, waar hij twintig jaar bleef. Hij kon daar profiteren van de rommelige structuur van het instituut die maakte dat een onderzoeker met een bijna monomane interesse voor een onderwerp min of meer ongestoord zijn gang kon gaan. Het is voor een groot deel aan Milanovic te danken dat er goede datasets bestaan waardoor de economische breuklijnen tussen verschillende groepen nu op basis van harde feiten getoond kunnen worden.

‘Het heeft lang geduurd voordat er echte interesse begon te ontstaan in ongelijkheid’, vertelt Milanovic, zichtbaar verheugd dat het bedienend personeel zijn vraag om de airco uit te zetten heeft gehonoreerd. ‘Dat is omdat het onderwerp een verkeerde bijklank had. Ik zal je een voorbeeld geven. Ik begon ooit met een onderzoek voor een denktank. Toen ik uitlegde wat ik wilde gaan doen kreeg ik te horen dat alles prima was, zolang ik het woord “ongelijkheid” maar verving door “armoede”. De rijke sponsoren van de denktank zouden dat anders ongemakkelijk vinden. Ongelijkheid suggereert dat er geld van iemand kan worden weggenomen, of dat het onverdiend is. Maar door over armoede te praten, kun je je goed voelen zonder dat de rechtmatigheid van je eigen welvaart ter sprake hoeft te komen.’

Overigens is die blinde vlek niet typerend voor het liberale kapitalistische systeem, voegt Milanovic eraan toe. ‘Toen ik mijn proefschrift schreef in Joegoslavië was dat een socialistisch land. Daar stuitte ik ook op onbegrip toen ik me ging bezighouden met ongelijkheid. Formeel bestonden er geen rijken onder het socialisme. Bovendien was het systeem perfect, dus iedere vorm van ongelijkheid zou een volstrekt logische verklaring moeten hebben. Dat is in wezen hetzelfde als de liberale rechtvaardiging voor ongelijkheid die de afgelopen decennia steeds heeft geklonken: het systeem klopt, dus dan zijn de uitkomsten ook te rechtvaardigen.’

Tegen die redenering zijn de achterblijvers inmiddels in opstand gekomen. De strijd tussen de haves en de have nots (en vooral ook de have less’s) heeft een politieke vertaling gekregen. Bij stembussen, bijvoorbeeld, tijdens landelijke verkiezingen in Europa en in de Verenigde Staten waar het electoraat van anti-systeemkandidaten als Donald Trump en Marine Le Pen deels wordt gevormd door de klasse die kampt met stagnerende inkomens. Tegelijkertijd dringt een deel van de arme wereldbevolking zich op aan de grenzen van het westerse welvaartsparadijs. De combinatie van die twee, een inheemse groep die zich economisch onzeker voelt en migranten die hopen te kunnen delen in voorspoed elders, maakt de politiek van dit moment uiterst explosief, zo beaamt Milanovic.

Hij heeft voor beide groepen begrip. Hij beschouwt het als niet meer dan logisch dat inwoners van arme regio’s zich willen verplaatsen naar rijkere streken (‘simpelweg een rationeel antwoord op grote inkomensverschillen’). En ook de stem op rechts-populistische leiders verbaast hem niet. ‘Kijk naar de Franse verkiezingen. Le Pen is populair in kleine Franse steden waar banen verdwenen zijn. Ouderen zijn werkloos, jongeren moeten heen en weer reizen naar een grote stad of ze hebben precaire banen. In de Midwest van de VS zie je hetzelfde. Bedrijven die stabiel werk boden zijn uit de markt gedreven door import en outsourcing. De werkenden die overblijven, moeten concurreren met immigranten die met lagere lonen genoegen nemen. Als dat je situatie is, vraag je je natuurlijk af waarom er import uit China moet komen en waarom kapitaal uit je eigen land verdwijnt.’

‘Je welvaart is er niet alleen om door te geven aan de volgende generatie; ook om ongelijkheid te bestrijden’

Daarmee is het kapitalisme volgens Milanovic in een nieuwe fase beland. ‘Het begon met de tijd die Marx in 1867 beschreef in Das Kapital: een wereldklassentegenstelling. Ieder kapitalistisch land had een arbeidersklasse, een bourgeoisie en een kleine groep kapitaalbezitters. Die sociaal-economische indeling was grensoverstijgend. Het proletariaat uit verschillende landen zat in hetzelfde schuitje. Vandaar dat Marx een internationale arbeidersopstand voorspelde. Die bleef uiteindelijk uit omdat de inkomens van arbeiders in het Westen vanaf eind negentiende eeuw begonnen te stijgen ten opzichte van hun minder gefortuneerde collega’s in armere landen.’

‘De geboorte van de Derde Wereld’, zo omschrijft Milanovic dat punt in de geschiedenis waarop als gevolg van koloniale expansie iedereen in het Westen rijker werd, terwijl de economische verschillen tussen landen in de wereld groeiden. Frantz Fanon is volgens Milanovic de denker die bij die periode hoort. In De verworpenen der aarde uit 1961 beschrijft Fanon hoe de bevolking in de (voormalige) koloniën mentaal en economisch lijdt onder westers imperialisme. En net als Marx probeerde hij het klassenbewustzijn van een uitgebuite arbeidersklasse aan te wakkeren, met als hoop een opstand tegen de scheve verdeling van de welvaart, ditmaal niet van een internationaal maar van een koloniaal proletariaat.

Net als Marx beschreef Fanon een ontwikkeling die feitelijk over haar hoogtepunt heen was, concludeert Milanovic. Zo rond 1970 begint de opmars van het Oosten met welvaartsgroei voor met name de Aziatische middenklasse. Daardoor zijn de kaarten opnieuw geschud. Nog steeds is de plek waar je wieg staat bepalend voor de plaats die je inneemt in de mondiale welvaartshiërarchie. ‘Staatsburgerschapsmeerwaarde’, aldus Milanovic. ‘Winst die je krijgt puur omdat je in een rijk land wordt geboren.’ Maar tegelijkertijd betekent dat dat de verliezers van nu zich niet langer alleen buiten het Westen bevinden.

© Patrick Post / HH

Milanovic vat die verandering samen in een grafiek, die alom wordt geprezen als de meest veelzeggende weergave van hoe globalisering heeft uitgepakt. De lijn van die grafiek lijkt op een olifant die de punt van zijn slurf omhoog krult. Je krijgt die vorm als je de inkomensgroei van de afgelopen kwart eeuw afzet tegen de plaats die iemand inneemt in de wereldwijde inkomensverdeling. Helemaal links zit de staart, die bijna de grond raakt. Dat is de armste laag van de wereldbevolking die er praktisch niets bij heeft gekregen. Daarna volgt een hoge rug: de Aziatische middenklasse die in absolute zin nog altijd minder verdient dan een gemiddelde westerling, maar de afgelopen jaren wel de meeste groei van iedereen heeft gekend, in sommige gevallen wel tot vijftig procent. Daarna volgt een slurf die naar de grond wijst. Daar bevindt zich de westerse middenklasse die net als de armste groepen nauwelijks inkomensgroei heeft meegemaakt. En tot slot is er een paar procent rijken der aarde, de Darcy’s en Vronski’s van nu, die er zoals altijd wel op vooruit zijn gegaan. Zij vormen het puntje van de slurf dat omhoogsteekt.

Achter die olifantgrafiek gaat volgens Milanovic ‘de woede van de witte middenklasse’ schuil. Aan de ene kant worden ze wat betreft inkomensgroei voorbijgestreefd door een nieuwe middenklasse en tegelijkertijd zien ze een klasse plutocraten boven zich die steeds meer van hen verwijderd raakt. ‘Wrok jegens die elites die het voor de wind gaat, is een van de voornaamste drijvende krachten in de politiek. Die onvrede is terug te voeren op groeiende ongelijkheid’, zegt Milanovic. En daarmee zijn we voor een deel terug in de wereld van Marx. Nu is er een mondiale middenklasse die economisch in hetzelfde wankele schuitje zit met daarboven een grensoverstijgende elite die elkaar wat betreft relatieve inkomenspositie de hand kan schudden – en dat in de praktijk ook doet.

Wat nog ontbreekt is een intellectueel die net als Marx en Fanon de woede van de achterblijver vertaalt in een manifest en oproept tot revolutie. Branko Milanovic zelf zal die rol niet op zich nemen. Daarvoor is hij te veel een wetenschapper. Maar zijn werk bevat genoeg aanknopingspunten voor een politiek program dat de verdrukten van dit moment de hand kan reiken. Het gaat daarbij om twee groepen. Ten eerste om de westerse middenklasse die volgens hem in een ‘houdgreep’ zit omdat automatisering en globalisering haar verdienvermogen ondermijnen. Deze klasse deelt de samenleving met een succesvolle rijke klasse die in staat is haar positie aan haar kinderen door te geven via de juiste connecties en een flinke erfenis.

Op die manier, meent Milanovic, is het kapitalisme een soort casino geworden, waarbij de kansen tussen verschillende klassen bij voorbaat scheef liggen. ‘Degenen die een paar ronden hebben gewonnen omdat ze in de juiste familie geboren zijn, hebben een grotere kans om te blijven winnen. En wie een paar ronden verloren heeft, zal waarschijnlijk blijven verliezen’, zegt hij. Dat patroon kan doorbroken worden door wat te doen aan wat Milanovic ‘schenkingsongelijkheid’ noemt: het verschil in vermogen om welvaart van generatie op generatie over te laten gaan. ‘Hogere erfbelasting lijkt me in dat licht niet onredelijk. Dat hoeft niet direct ook voor de lagere inkomensgroepen te gelden, je kunt beginnen bij, zeg, vermogens van boven het miljoen. Het gaat ook om het signaal dat hiermee wordt afgegeven: je welvaart is er niet alleen om door te geven aan de volgende generatie, maar ook om huidige ongelijkheid te bestrijden.’

De tweede groep globaliseringsverliezers waar Milanovic specifiek de aandacht op vestigt bevindt zich buiten de rijke landen. In Wereldwijde ongelijkheid doet hij voorstellen om een soepeler migratiebeleid te combineren met meer restricties op waar migranten recht op hebben. Nu is de wereld nog te veel ingedeeld volgens de binaire logica van het staatsburgerschapdividend: wie het geluk heeft in een welvarend land geboren te worden of erin slaagt toegang te krijgen tot zo’n plek profiteert meestal volledig van de politieke en economische voordelen die daarbij horen. Dat systeem verdraagt zich slecht met de wens om van arme naar rijke landen te verhuizen aan de ene kant en de eis dat migranten worden geweerd omdat ze concurrenten vormen aan de andere kant.

‘Een alternatief voor dit alles-of-niets-denken is een systeem waarbij migranten stapsgewijs rechten binnen een verzorgingsstaat opbouwen’, zegt Milanovic. ‘Een andere mogelijkheid is meer tijdelijke arbeidsmigranten toe te laten, zonder daarmee ook de mogelijkheid van permanent verblijf in het vooruitzicht te stellen.’ Hij oppert ook de mogelijkheid migranten te verplichten periodes te werken in hun land van herkomst of ze zwaarder te belasten en de opbrengsten daarvan te laten gaan naar de verliezers van migratie in binnen- en buitenland.

Deze vorm van verschil in behandeling tussen migranten en de autochtone bevolking is volgens Milanovic te verkiezen boven de huidige patstelling in het migratievraagstuk, waarbij het ene deel van de wereld de welvaart probeert te bereiken die door een ander deel wordt afgeschermd. In politieke kringen zijn dit soort analyses nog weinig courant, geeft Milanovic toe, maar net als bij ongelijkheid oefent hij geduld. ‘Hoe om te gaan met de verschillende behoeften van haves en have nots wereldwijd is niet binnen een paar zomers opgelost. Het vormt het grote probleem van deze eeuw.’