ALS DE VERANDERING VAN DE TIJDGEEST zich ergens scherp aftekent, dan is het wel in de houding tegenover pedofilie. Terwijl nog niet zo lang geleden verschillend werd gedacht over het probleem van seks tussen kinderen en volwassenen, is de veroordeling inmiddels zo goed als unaniem. Het woord pedofiel staat gelijk aan misdadiger van de ergste soort. Pedo’s verdienen uitsluitend nog walging en verachting. Wie beweert dat sekscontacten tussen volwassenen en kinderen misschien niet in alle gevallen schadelijk zijn, moet zelfs in kringen van de ‘verschrikkelijke linkse elite’ op nerveuze reacties rekenen. Ongeloof en verbijstering tekenen zich in het overigens wellevende gezelschap af. Een afwijkende mening op dit punt wordt nog maar moeilijk geaccepteerd.
Ik kan me niet herinneren een dergelijke monolitische benadering van een ethisch vraagstuk ooit eerder te zijn tegengekomen. In de tijd vóór de heilige Pim was het niet eenvoudig om in het openbaar scherpe bezwaren tegen de islam of immigratie te formuleren. Maar het was altijd duidelijk dat er een morrend volksdeel was. Er zijn genoeg vraagstukken die even heftige emoties opwekken: abortus is moord, euthanasie een nazipraktijk. Maar het weldenkende deel der natie keert zich fel tegen dergelijke misleidende kwalificaties. De vraag of ontkenning van de holocaust strafbaar moet worden gesteld ligt even gevoelig, maar er is geen overeenstemming over. De consensus over pedofilie is niet alleen verontrustend als symptoom van afnemende kritische zin, maar lijkt ook uniek. Eindelijk hebben we een ultiem taboe gevonden; er is een symbolische grens getrokken rond een onuitsprekelijk kwaad.
Een en ander is des te raadselachtiger in het licht van wat we werkelijk weten over de problematiek. Wie in de internationale wetenschappelijke literatuur duikt, raakt verzeild in een ontmoedigende en verwarrende berg statistieken. Het materiaal is voor meer interpretaties vatbaar. Toch kun je veilig stellen dat het lastig is om met de bestaande gegevens de stelling te onderbouwen dat sekscontacten, althans indien ongedwongen en vrijwillig aangegaan, doorgaans als vreselijk zouden worden ervaren door betrokken kinderen en tot psychische klachten leiden. De totale, onvoorwaardelijke strafbaarstelling en afwijzing lijkt dus niet logisch te volgen uit onderzoek.
In de memoire-literatuur hoef je niet lang te zoeken naar voorbeelden van mensen die als heel jong kind genoegen beleefden aan seks met een volwassene, en daar soms zelfs de initiatiefnemers van waren. De voorbeelden van Hans van Manen, Jaap Harten, Rudi van Dantzig en Pim Fortuijn zijn bekend. Hun verhalen botsen echter zo met de huidige tijdgeest dat ze ‘onzegbaar’ zijn geworden. Het is mij zelf de afgelopen jaren enkele malen overkomen dat kennissen mij in vertrouwen meedeelden dat de sekscontacten die zij als kind met een volwassene hadden door hen niet als negatief waren beleefd, soms zelfs als een mooie en opwindende ervaring.
Hoe men ook over pedofilie mag denken, de monolitische consensus en de intense weerzin tegen seks tussen kinderen en volwassenen schreeuwen om een verklaring. Er lijkt sprake van een complex van factoren die elkaar hebben versterkt.
Angst voor sociale uitstoting speelt een rol. Tot in de jaren negentig was in de Nederlandse academische wereld van psychologen en psychiaters nog wel de opvatting te vernemen dat het te kort door de bocht zou zijn om te beweren dat seks met een volwassene een kind per definitie zou beschadigen. Dergelijke geluiden worden thans uit deze kring niet of nauwelijks meer gehoord. Ik kan mij niet voorstellen dat alle deskundigen in hun hart omgeslagen zijn. Er lijkt eerder sprake van aanpassing aan een geëmotioneerde publieke opinie dan van voortschrijdend inzicht. Zou een kinderpsychiater het nog aandurven om publiekelijk te beweren dat seks met een volwassene voor een kind niet per se afschuwelijk hoeft te zijn? Ik vermoed dat ontslag spoedig zijn of haar deel zou worden. Uit de communicatiewetenschap kennen we het begrip van de ‘zwijgspiraal’. Als nog maar weinigen het aandurven om een gevestigde opinie in twijfel te trekken, dan ontstaat bij de resterende dissidenten het idee dat ze kennelijk alleen staan en zij zwijgen dan ook maar. Zo versterkt het zwijgen zichzelf.
In de brede afkeer van pedofilie vervlechten zich de conservatief-christelijke nervositeit over seks en het linkse gelijkheidsideaal. Volgens het traditionele nieuwtestamentische christendom zou de vleselijke lust eigenlijk uitgebannen moeten worden. Realisme dwingt ertoe geslachtsgemeenschap toe te staan binnen de nauwe grenzen van het huwelijk, maar elke andere vorm van seks is uit den boze: vulgair en strijdig met de menselijke waardigheid.
Voor het kind geldt dit al helemaal. Het wordt heilig verklaard, en heiligen doen niet aan seks. Het kind kent geen seksueel gevoel. Het is nog ‘onschuldig’, dat wil zeggen niet door de zonde van de lichamelijke liefde aangetast, en het moet dat liefst zo lang mogelijk blijven. In het door dit soort emoties gekleurde discours is de pedo een soort moordenaar: door zijn hand sterft het kind als kind, doordat hij het voortijdig belaadt met de schuld van de volwassene.
Opmerkelijk genoeg is seksuele dwang in deze traditionele visie eigenlijk maar een bijkomend probleem. Een door een kind vrijwillig aangegaan sekscontact, waaraan het plezier beleeft, maakt de zaak er alleen maar erger op. Het kind beseft niet dat wat het doet ‘niet normaal’ is. Als er een volwassene in het spel is, dan heeft deze het kind kennelijk gecorrumpeerd.
Door de religieus-conservatieve revival van de afgelopen jaren worden dit soort opvattingen weer veel serieuzer genomen dan lang het geval was. In ons moreel gepolariseerde landschap is het libertijnse levensgevoel ook in kracht toegenomen, maar opmerkelijk genoeg werkt dat ten nadele van acceptatie van pedofilie. De afkeer van repressieve machtsverhoudingen heeft de gevoeligheid voor seksuele dwang en exploitatie doen toenemen. De strafbaarstelling van verkrachting binnen het huwelijk past in dit patroon. Ook voor misbruik van kinderen, dat vroeger vaak weggestopt werd, is gelukkig steeds meer aandacht gekomen. Mede naar aanleiding van de zaak-Dutroux echter is het inzicht dat de zwakken serieuze bescherming verdienen tegen de seksuele dictaten van de sterken in korte tijd verabsoluteerd tot de ongenuanceerde conclusie dat elk sekscontact tussen een volwassene en een kind misdadig is.
Het linkse, socialistisch of feministisch gekleurde discours ontbeert de antiseksuele fatsoensnorm die het conservatisme kenmerkt, maar wijst toch in dezelfde richting. De gedachte is in essentie eenvoudig: het onmiskenbare machtsverschil tussen kind en volwassene zou zo groot zijn dat van vrijwilligheid per definitie geen sprake is. Het is dus niet alleen zo dat het machtsverschil de kans op machtsmisbruik vergroot, het is dat laatste per definitie. Pedofilie is onvermijdelijk aanranding of verkrachting. Zo is een emancipatorische ontwikkeling uitgemond in een beperking van de seksuele speelruimte van het kind. Het wordt simpelweg niet mogelijk geacht dat een kind iets met een volwassene zou willen. Voor het gegeven dat veel jongens van twaalf of dertien het niet als traumatisch maar als een godsgeschenk zouden ervaren om seks te hebben met een aantrekkelijke volwassen vrouw is in deze visie geen ruimte.
DE VREES DAT DE ZWAKKE SEKSUELE partner onvermijdelijk door de sterke onder de voet wordt gelopen is allengs dominanter geworden. We zien het ook terug in wetgeving die seks in zorgrelaties automatisch strafbaar stelt. Vergelijken we de tijdgeest van vandaag met die van dertig jaar geleden, dan valt de enorm toegenomen betekenis van het streven naar veiligheid op. Een combinatie van factoren zoals de economische crisis, het terrorisme en de klimaatproblematiek heeft bijgedragen tot een gevoel van onzekerheid. Het vrijheidsideaal wordt naar de kroon gestoken door een streven naar veiligheid en beperking van schaderisico’s. In de nieuwe wereld, eerder braaf dan brave, zijn grenzen er niet meer primair om afgetast en verkend te worden maar om te worden getrokken. Voorzichtigheid gaat boven nieuwsgierigheid.
In de cultuur van de angst projecteren we onze bezorgdheid vooral op onze kinderen, per definitie de kwetsbaarste groep. Het kind staat centraal, misschien ook omdat we er tegenwoordig per gezin minder van hebben dan in de tijd dat de babyboomers ter wereld kwamen. In zekere zin staan kinderen thans op een nog hoger voetstuk dan in de ‘jaren zestig’. Ze worden, op een leeftijd dat ze vroeger al lang zelf trapten, rondgereden op kastelen van bakfietsen, tronend als prinsjes en prinsesjes, en opgeduwd door hun plichtsgetrouw zwoegende moeders, voor wie kennelijk niets te veel is naast hun drukke baan. Maar tegelijk zijn we bezorgder dan ooit over ons kroost, en vastbesloten het voor alle gevaren te behoeden. Fietsen de prinsjes zelf, dan dragen ze tegenwoordig niet zelden een valhelm.
Buiten het warme gezin loeren de gevaren. De filmkeuring is weer ingevoerd en coffeeshops worden uit de buurt van scholen verwijderd. De verschrikkingen loeren ook thuis, binnensluipend via internet, en ouders wordt aangeraden samen met hun kinderen te kijken. Kinderen willen weer regels, is de nieuwe waarheid, die ad nauseam wordt herhaald en opmerkelijk genoeg ook telkens weer als nieuw inzicht wordt gepresenteerd, al horen we inmiddels al twintig jaar weinig anders meer. In de op prestatie gerichte samenleving van vandaag wordt van het kind meer dan ooit verwacht dat het excelleert, maar tegelijk moet het zich ook langer als kind laten beschermen. In deze nieuwe wereld wordt het idee dat voor sommige kinderen in sommige situaties seks met een volwassene spannend zou kunnen zijn, ervaren als te absurd voor woorden, ronduit afschuwelijk en bijna letterlijk levensgevaarlijk.
Het kind wekt een emotioneel geladen beschermingsdrang met soms schrille ondertonen. Affaires zoals in Den Bosch vertonen altijd hetzelfde beeld van acute ontzetting en verbijstering. Merkwaardig genoeg lijkt de grote publieke opwinding bijna losgezongen van wat kinderen feitelijk is aangedaan. Of zij wat ze meegemaakt hebben zelf eigenlijk als naar hebben ervaren (de enige werkelijk relevante vraag), lijkt nauwelijks meer van belang. Wat plaatsgegrepen heeft móet wel verschrikkelijk zijn geweest. In de gretigheid waarmee een en ander wordt gepresenteerd klinkt onmiskenbaar een valse toon door. Betrokken ouders voelen zich deel van een meeslepende, dramatische gebeurtenis. Van de ene dag op de andere is men middelpunt geworden van aandacht, medeleven en zorg. Men wordt serieuzer genomen dan ooit, en wie in het openbaar wraakgevoelens uit op een toon die normaal de wenkbrauwen zou doen fronsen, kan nu rekenen op begrip en aanmoediging.
Toch moeten gebeurtenissen zoals ‘Den Bosch’ niet uitsluitend in massapsychologische termen worden gevat. Dat lijkt te cynisch. Betrokken ouders zijn ongetwijfeld werkelijk aangedaan. Door hun eenzijdige en alarmistische waardering van pedoseksualiteit zijn hulpverleners en autoriteiten medeverantwoordelijk voor het laten oplopen van de gemoederen. Inmiddels wordt het door het grote publiek beschouwd als een vaststaand feit dat elk seksueel getint contact tussen een volwassene en een kind – hoe vluchtig ook – bijna onvermijdelijk voor het leven beschadigend is. Deze gedachte is niet alleen wetenschappelijk ongefundeerd, maar – het moet een keer hard gezegd worden – zij is eenvoudig absurd: in de invloed die zij aan aanrakingen toeschrijft heeft ze bijna iets magisch. Maar voor ouders die geloof hechten aan deze overdreven these is het een uiterst angstaanjagende en verdrietig makende gedachte dat hun kind dit is aangedaan. Ze worden veel bezorgder gemaakt dan nodig, en het is dan niet vreemd dat ze overreageren. Eigenlijk worden ze op het verkeerde been gezet.
HET DOMINANTE DISCOURS van de bescherming is ondertussen niet vrij van dubbelslachtigheid. Beschermen en bestraffen van het kind, dat zich aan ons gezag dreigt te ontworstelen, liggen niet ver uit elkaar. Het nieuwe maatschappelijke klimaat is ook te lezen als een afrekening met de geest van de ‘jaren zestig’, waarin een losgeslagen jeugd deed wat zij wilde. Het is tijd definitief een punt te zetten achter dit exces, en het aangetaste primaat van de volwassene te herstellen. Ik roep even de grijs gekraste tonen van Bob Dylan in herinnering, voor het contrast tussen toen en nu:
Come mothers and fathers all over this land
And don’t criticize what you can’t understand
Your sons and your daughters are beyond your command
Your old road is rapidly aging
Please get out of the new one if you can’t lend your hand
For the times they are a-changin’
DIT WILLEN WE DUS NIET MEER. De natuurlijke orde der dingen, die door de over het paard getilde jeugdige rebellen ruw was verstoord, moet worden hersteld. We willen een wereld waarin jongeren zich weer laten leiden door ouderen in plaats van andersom. We verwachten van onze kinderen dat ze hun zwakte erkennen, en dat ze zich onze bescherming laten welgevallen, zelfs wanneer die helaas een repressieve vorm aanneemt. De boodschap luidt: het kind moet weer kind zijn. De enige manier om dit ambitieuze programma te realiseren is om het kind weer kind te maken, door ervoor te zorgen dat het zich als kind gedraagt, dat het het spel meespeelt, onbezorgd en onschuldig, en zich gehoorzaam van riskant gedrag laat afhouden. ‘Nog niet volwassenen’ te zijn wordt weer het bepalende kenmerk van de jeugd. Steeds meer betekent jeugd weer: nog niet. Alcohol onder de zestien: nog even niet.
Om kinderen weer kind te laten zijn is het allerbelangrijkste om hen weg te houden van seks, het voornaamste sacrament van de volwassenheid. De verwerping van pedoseksualiteit kan worden beschouwd als speerpunt van een breder restauratief programma, de verlate eindafrekening met een periode waarin de jeugd uit de hand gelopen was. Zo beschouwd verschijnt de razernij tegen de pedo in een onverwacht nieuw licht. Hij is de spelbreker, degene die de nieuwe orde der dingen niet aanvaardt, door het kind hardnekkig als ‘volwassene’ te blijven behandelen.
Op het niveau van de realiteit hoeven we dit alles maar half serieus te nemen. In werkelijkheid zat ook in de roerige jaren zestig en zeventig de oude generatie meestal nog stevig in het zadel. De verbeelding was inderdaad aan de macht, maar dan in die zin dat de jeugd zich vooral verbeeldde een voortrekkersrol te spelen; in werkelijkheid was hier maar gedeeltelijk sprake van. Thans is de verbeelding opnieuw aan de macht. De wens van de huidige oudere generatie om het kind de rol van beschermeling op te dringen is evenzeer op illusies gebaseerd. De huidige jeugd onttrekt zich zo mogelijk nog meer dan vroeger aan de krampachtige pogingen van ouders om hun macht te bevestigen. Zij is seksueel actiever, en op jongere leeftijd, dan in de woeste jaren. Maar op het niveau van de mythologie van de tijd is de hier geschetste omslag maar al te reëel.
Ironisch genoeg is het dezelfde, thans aan het roer staande generatie der babyboomers, mijn generatiegenoten, die zich ooit als rebellen te buiten gingen en die nu het meest verantwoordelijk zijn voor het aanhalen van de teugels. Het is lastig om dit te plaatsen: hoe de opstandelingen van toen de angstige ouders van nu werden.
Mogelijk heeft de elitaire oriëntatie van de jeugdrevolte van destijds er iets mee te maken. Het vrijgevochten cultuurgoed van ‘seks, drugs en rock-’n-roll’, en het bijpassende nieuwe vrijheidsideaal, werd door vele jongeren niet zozeer ervaren als een verruiming van te eng getrokken grenzen voor iedereen, maar eerder als een onderscheidingsteken van een verlichte minderheid. De domme menigte werd weggezet als slachtoffers van een afstompende massacultuur, het ‘klootjesvolk’ dat uitsluitend in de auto en het weekend op de camping geïnteresseerd was. De geestesgesteldheid van veel van de jeugdige rebellen werd gekleurd door een romantische cultus van authenticiteit. De nieuwe vrijheid smaakte echter te goed en sloeg ver buiten de jeugdcultuur aan. Seks, drugs en popmuziek werden gedeeld cultuurgoed en kregen vleugels door de commercie, die zich er graag van meester maakte. Vrije seks werd porno. Dit was het moment waarop de inmiddels maatschappelijk gevestigde rebellen zich afkeerden van wat ze zelf teweeg hadden gebracht. Wat bedoeld was geweest als een teken van vrijzinnige excellentie was ontaard in precies het soort massacultuur waar men mee had willen afrekenen. En in naam van hetzelfde elitaire ideaal dat ooit de detaboeïsering van seks had aangedreven werd daar nu weer afstand van genomen.
Maar misschien past een nog cynischer verklaring van de omslag. De generatie van de babyboomers lijkt te beschikken over een merkwaardige, ongekend sterke machtswil. Ze laadt makkelijk de verdenking op zich dat het haar altijd vooral te doen is geweest om de eigen macht en autonomie. Altijd hebben wij de agenda willen dicteren, en dat is ook nu weer zo: toen wij klein waren, waren wij er wel aan toe. Maar nu wij groot zijn, zijn jullie er niet aan toe. The times they are a-changin’!
TOCH BLIJFT DE EENDRACHTIGHEID waarmee de samenleving zich tegen pedoseksualiteit heeft gekeerd iets raadselachtigs houden. Het is het fenomeen van de consensus zelf, meer nog dan de inhoud daarvan, dat het meest bevreemding wekt: het simpele gegeven dat er over een complexe ethische kwestie, waarover een fel debat in de lijn der dingen zou liggen, nauwelijks nog meningsverschillen hoorbaar zijn. We hebben ons verenigd in heilige verontwaardiging en doen er verder het zwijgen toe. Maar is het ons niet precies om dat zwijgen te doen, is die eendracht niet waarnaar we verlangen?
De afgelopen decennia zijn door velen ervaren als een periode van teloorgang van collectieve identiteit en verwarrende morele desintegratie. Naar twee kanten tegelijk ging het oude normensysteem op de schop. De verregaande ondermijning van de traditionele seksuele moraal, de informalisering van omgangsvormen, en het verlies aan gezag van de kerk en van gezagsdragers in het algemeen, schiepen een verfrissende vrijheid van levensstijl die zonder precedent in de geschiedenis lijkt. Daar lijnrecht tegenover echter herstelde zich, dankzij de immigratie en de komst van de islam, een traditioneel normensysteem dat we al bijna vergeten waren, met een openlijk beleden primaat van de man boven de vrouw, een beklemmende kledingcode voor vrouwen en een heilige schrift als onbetwijfelbare rechts- en waarheidsgrond. Om de verwarring compleet te maken waren het juist de multiculturele libertijnen die pleitten voor respect voor dit religieuze antilibertinisme. Het postmodernisme erkent immers waarheids- noch waardenmaatstaf, en waardeert elk discours daarom gelijk: homoseksualiteit of de Moslim Broederschap, dat maakt niet uit. Alles moet kunnen.
Voor het middensegment in de samenleving is dit te veel van het goede gebleken. Na jarenlang soppen op drijfzand heeft zich in de modale burger een hartstochtelijk verlangen geopenbaard om eindelijk weer eens vaste grond onder de voeten te voelen. De afkeer van normatieve onzekerheid en relativisme heeft zich vertaald in een verlangen naar absolute waarden die door iedereen gedeeld en door niemand meer betwijfeld mogen worden. De gemeenschap hoopt zich te reconstitueren op basis van een gedeeld normbesef waaraan je je eigenlijk niet meer mag onttrekken. In dit volksgevoelen is consensus geen bijkomstigheid maar het eigenlijke doel, de cruciale factor zonder welke moreel herstel onmogelijk wordt. Absolute waarden die door achttien procent van de bevolking niet gedeeld worden verliezen spoedig hun magische kracht.
Voor herstel van de gemeenschap als morele eenheid zijn niet enkel onbetwistbare waarden vereist, maar ook een eendrachtige definitie van het kwaad. Niets verbindt ons zo, in een opwindende collectieve intimiteit, als een gezamenlijk erkende boosdoener die we met een schoon geweten mogen uitsluiten en bestraffen. De bal had wellicht ook voor de voeten van iemand anders tot stilstand kunnen komen. Als hij iets anders was gerold, dan zouden wellicht beoefenaren van het sadomasochisme, jagers of grootverdienende directeuren de volle laag hebben gekregen. Volkswoede is onvoorspelbaar en onbestendig. Maar de pedo is de ideale keuze gebleken. Met onze collectieve verwerping van hem, symbool van alles wat verdorven was in de afgelopen decennia, zetten we een dikke streep onder een tijdvak van moreel verval. Een betere zondebok ter viering van ons nieuw ontdekte fatsoen laat zich moeilijk denken.
De onvrede over het waardenrelativisme die zich de afgelopen jaren breed heeft gemanifesteerd is niet in alle opzichten negatief. Om te functioneren heeft een samenleving gedeelde waarden nodig. Dat geldt ook voor een liberale samenleving. De universalistische tradities waarop deze zich baseert zijn het verdedigen waard. Het is daarom wenselijk dat zo veel mogelijk burgers zich herkennen in de liberale waarden van individuele vrijheid en rechtsgelijkheid. Toch is het christen-democratische en populistische gehamer op de noodzaak van gedeelde waarden dubieus. Wat onvoldoende onderkend wordt is dat een liberale staat niet op dezelfde wijze een consensus rond zijn beginselen kan afdwingen als een niet-liberale, zonder zichzelf ontrouw te worden.
Vrijheid is een paradoxaal iets. Zij kan zichzelf niet opleggen zonder zichzelf ongedaan te maken. Een samenleving die haar burgers zou dwingen om bepaalde waarden innerlijk te accepteren en respecteren, zou daarmee de vrijheid van geweten aantasten. In een vrije samenleving staat het iedereen vrij om de waarden van de meerderheid ter discussie te stellen en te verwerpen.
Zonder een open en ontspannen klimaat van debat wordt dit echter onmogelijk. Hoe men ook over pedoseksualiteit denkt, het is niet te ontkennen dat een normaal gesprek hierover heel moeilijk is geworden. Het zou overdreven zijn om van een denkverbod te spreken – het verschijnen van dit artikel bewijst het tegendeel al. Maar de afnemende tolerantie voor een afwijkende opinie in deze moet als een kwalijk precedent worden beschouwd. Het belang van de kwestie gaat ver uit boven dat van de zaak zelf. Misschien wel voor het eerst in de recente geschiedenis laat de samenleving zich echt de wet voorschrijven door het volksgevoel, en durven genuanceerd denkende deskundigen en politici het niet meer aan om tegen de stroom in te gaan en de publieke verontwaardiging het hoofd te bieden. Het is hoog tijd dat de nuchterheid terugkeert. Dat is niet alleen in het belang van een minder overspannen en angstaanjagende omgang met het verschijnsel pedoseksualiteit. Een samenleving die toelaat dat het volksgevoelen de grenzen van het debat bepaalt – op welk gebied dan ook – is op de verkeerde weg.
Dit essay put deels uit een eerder van de hand van de auteur verschenen stuk in De Helling (2008, no. 2)