ANDERHALF JAAR GELEDEN was Engeland in de ban van ‘toiletgate’. De tijdelijke breuk tussen kroonprins William en het burgermeisje Kate Middleton zou onder meer te herleiden zijn geweest tot een semantisch geschil aangaande de wc. Het gerucht luidde dat de Middletons deze plek plegen aan te duiden met ‘toilet’, terwijl de leden van de upper-class naar de ‘lavatory’ gaan, of desnoods naar de ‘loo’. Tot overmaat van ramp stelde Kate’s moeder, een ex-stewardess, zich aan de koningin voor met het voorbarige ‘Pleased to meet you’, waar ‘How d’you do?’ correct zou zijn. Niet dat de nuchtere vorstin zich daar zelf aan ergerde, maar binnen de snobistische segmenten van de samenleving heerste onrust. Eens te meer werd bewezen dat de klassenstrijd in Groot-Brittannië van oudsher niet tussen de upper-class en de arbeidersklasse gaat, zoals dat staat in de marxistische handleidingen tot een geslaagde revolutie, maar tussen de upper-class en de ambitieuze middenklasse.
Het kleinste kamertje van het huis is daarbij een van de slagvelden. Het van oorsprong Franse ‘lavatory’ werd overgenomen door de upper-class, maar toen de uppers in de eerste helft van de vorige eeuw steeds meer concurrentie van de middenklasse kregen, begonnen zij zich juist volkser te uiten. Voortaan zei een burggraaf gewoon ‘what?’ als zijn oortrompet niet werkte, in geen geval ‘pardon?’. ‘Toilet’ werd een doodzonde.
De fijngevoeligheid rond ‘toiletgate’ is mede te danken aan Evelyn Waugh en zijn aristocratische penvriendin Nancy Mitford. Laatstgenoemde schreef ruim een halve eeuw geleden het essay Noblesse Oblige: an Inquiry into the Identifiable Characteristics of the English Aristocracy, als commentaar op het artikel U and non-U van de linguïst Alan Ross, die daarin onderscheid maakte tussen het taalgebruik van de upper-class (‘U’) en de rest (non-U). Evelyn Waugh las Mitfords essay en leverde er ironische kritiek op in An Open Letter to the Hon’ble Mrs Peter Rodd (Nancy Mitford) on a Very Serious Subject, waarin hij beweerde dat de salonsocialiste Mitford als een soort agent provocateur een klassenstrijd probeerde te veroorzaken. Om een groter publiek te bereiken besloten de twee er een bundel van te maken, met nog twee andere essays en het gedicht How To Get On In Society van John Betjeman. Dat opent met de beroemde regel ‘Phone for the Fish Knives, Norman’, die vier ‘non-U’ valkuilen bevat, zoals de vismessen. Het bezit daarvan was in ‘U’-ogen verdacht: visbestek bestond sinds het eind van de negentiende eeuw en was dus per definitie gekocht – in plaats van geërfd. Waugh noemde de bundel ‘a shameful little book’. Hij plaagde Mitford wanneer ze het te serieus nam. In een van zijn brieven vroeg hij haar of het gerucht klopte dat ze op de televisie was geweest: ‘Dat zou je reputatie als “U-governess” ernstig schaden.’
De plagerijen hadden een serieuze ondertoon. Waugh leek zich niet gemakkelijk te voelen bij het arbitraire onderscheid tussen ‘U’ en ‘non-U’. ‘Bijna iedereen die ik ken, koestert een persoonlijke antipathie die men al snel, irrationeel, als “middle-class” veroordeelt. Mijn schoonmoeder vond het “middle-class” om een Bordeaux over te schenken in een karaf. De Graaf van Beauchamp vond het juist “middle-class” om het níet te doen’, schreef hij aan Mitford. Even verderop beweerde hij zijn eigen kinderen te corrigeren wanneer ze ‘bike’ zeiden in plaats van ‘bicycle’, terwijl het volgens de richtlijnen van zijn vriendin allebei kon, zolang het maar geen ‘cycle’ was. Uit deze punten van zorg schemert onzekerheid door over zijn eigen coördinaten binnen het universum van de klassenmaatschappij.

Arthur Evelyn St. John Waugh leefde als een heer van stand, maar zijn achtergrond was de gegoede middenklasse, te vergelijken met de lower-upper-middle-class waartoe George Orwell zichzelf rekende. Hij groeide op in Golders Green, een nette wijk in het noorden van Londen, als zoon van een uitgever. Waugh trouwde met Evelyn Gardner, wier moeder, barones Burghclere, van alles had geprobeerd om de relatie te ondermijnen. Haar aanstaande schoonzoon had immers geen vaste betrekking, schreef ‘immorele’ boeken en was van lagere komaf. ‘Het was nooit bij me opgekomen dat ik geen gentleman was, totdat barones Burghclere me daarvan op de hoogte bracht’, schreef Waugh jaren later aan Mitford. Het huwelijk hield niet lang stand. Tien jaar later hertrouwde hij met Laura Herbert, het nichtje van de inmiddels ter aarde bestelde barones. In zijn debuutroman Decline and Fall had hij revanche op haar genomen. De barones kon zichzelf herkennen in hoofddocent Dr Fagan, die op een zeker moment zijn neus snuit met een Crêpe de Chine-zakdoekje om vervolgens een klaagzang te houden over zijn schoonzoon, wiens slaafse armoede, morele verdorvenheid en abominabele voorkomen hij had kunnen vergeven als de jongeman maar een gentleman was geweest.
Bij de satirische houding van Waugh jegens de upper-classes speelde ook de decadente levensstijl een rol die de leden van aristocratie zichzelf in het interbellum hadden aangemeten. Mede door de opkomende middenklasse, de teloorgang van de landbouw en het verlies van een generatie tijdens de Eerste Wereldoorlog zou het belang van de aristocratie afnemen en viel ze niet langer automatisch samen met de ‘gevestigde orde’. Voor de traditionele noblesse oblige – de heren van tweed die hun verantwoordelijkheid nemen en belangeloos het land besturen – kwam een Nero-achtig hedonisme in de plaats. Wat de jaren zestig waren voor de middenklasse, dat waren de jaren twintig en dertig voor de Engelse adel: een gestoorde, feestende en naar binnen gekeerde klasse, met de zes Mitfords, dochters van Lord Redesdale, als bruisend middelpunt. Zo deed Waugh de inspiratie voor Vile Bodies op tijdens een feest bij Diana Mitford, de knapste van de Bright Young Things. Toch zou de schrijver, altijd puik gekleed, een buitenbeentje zijn, of althans dat knagende gevoel hebben.
Zijn eerste kennismaking met de wondere wereld van de adel was op Oxford, waar hij goed bevriend raakte met Hugh Patrick Lygon, hoogblonde telg van een excentrieke familie. Via hem was Waugh op Madresfield verzeild geraakt, het landgoed in de Malvern-heuvels waar de Lygons al bijna duizend jaar woonden. De heer des huizes was William Lygon, de graaf van Beauchamp, die had gediend in het kabinet van de liberale premier Herbert Asquith en onder koning George V het ceremoniële ambt van Lord Warden of the Cinque Ports bekleedde. ‘Tolerantie, altijd tolerantie’ was ook zijn devies. Hij hield zielsveel van zijn kinderen, en kon op een hartverwarmende wijze streng zijn. Toen twee van zijn dochters na een avondje feesten in Londen te laat en zonder sleutel arriveerden bij het pied-à-terre van de familie vonden ze onderdak bij Stanley Baldwin op 10 Downing Street. De volgende ochtend belde de premier de graaf met het verzoek een koets en schone kleren te sturen. ‘Balderdash and poppycock’, reageerde de vader, ‘laat ze maar in hun avondjapons naar huis lopen.’
Ondanks deze hooggeplaatste vrienden raakte Beauchamp halverwege de jaren dertig in de problemen, toen zijn zwager (en politieke tegenstander), de hertog van Westminster, aan de koning liet weten dat de graaf de herenliefde bedreef. Hierop kreeg hij de keuze: een proces à la Oscar Wilde of meteen van het eiland af. Hij koos voor het laatste en na een op tijd verhinderde poging om zich op Socrates’ wijze van het leven te benemen, leefde hij een paar jaar lang in de homovriendelijke steden Venetië, San Francisco, Parijs en Sydney. Vanuit Engeland kreeg hij steunbetuigingen, van onder anderen Diana Mitford, die zei dat ‘haar generatie’ aan de kant van de verbannen graaf stond. Zoonlief Hugh, zijn oogappel, kwam vaak op bezoek. De gravin was ondertussen naar haar broer verhuisd, wat betekende dat de kinderen achterbleven in, zoals Jan Mulvagh schrijft in Madresfield: the Real Brideshead, ‘hun eigen woestenij van roekeloosheid, verdoofd door de alcohol’. Dat laatste gold met name voor Hugh, die zijn vader zeer miste.
Waugh verbleef soms maanden achtereen op Madresfield, schrijvend in de kinderkamer, slapend in de vrijgezellenvleugel en flirtend met de zusjes van Hugh, die de bezoeker aanbaden. Waugh, op zijn beurt, adoreerde de familie, haar geschiedenis en onderkomen. Het gegeven dat ‘Mad’ nooit ge- of verkocht was, fascineerde Waugh. Dit was een púúr huis, compleet met een Arts & Crafts-kapel, vestinggracht en Bernini-achtige vijver. Madresfield zou model staan voor het landgoed in Waughs magnum opus Brideshead Revisited: the Sacred and Profane Memories of Captain Charles Ryder. In deze roman bewondert Waughs alter ego Charles niet alleen de dromerige en verdoemde Sebastian Flyte, maar ook diens milieu. Wanneer Sebastian Brideshead introduceert als ‘Dit is waar mijn familie leeft’ in plaats van ‘Hier woon ik’, loopt er een rilling over Charles’ rug.
Aan de ene kant schrikt hij van de afkeer die zijn vriend koestert jegens zijn familie, aan de andere kant lijkt het hem te fascineren dat op landgoederen niet zozeer individuen als wel families wonen. Dat maakt het er niet makkelijker op voor een buitenstaander. Tijdens Charles’ bezoeken duikt vaak het klassenverschil op. Als de atheïst Charles in navolging van Sebastian een kruisje slaat en laatstgenoemde bits vraagt ‘Waarom doe je dat?’ verdedigt hij zich met ‘Gewoon, goede manieren’. Wanneer hij vraagt of de koepel van Madresfield ook door Inigo Jones ontworpen is, wordt hij door Sebastian voor toerist uitgemaakt. De huisgast voelt zich alleen op z’n gemak wanneer hij schildert.
Brideshead Revisited was Waughs persoonlijkste en meest katholieke boek. ‘Hou alsjeblieft je oren open en vertel me wat ze zeggen. Voor de eerste keer sinds 1928 ben ik geestdriftig over een boek’, schreef hij Mitford begin 1945, vanuit Dubrovnik. Het zou zijn populairste roman worden, ook al zijn er nogal wat literatuurcritici die Decline and Fall en Vile Bodies beter vinden. George Orwell oordeelde (in een ongepubliceerde recensie) dat Brideshead het maximaal haalbare was voor een romancier met onhoudbare ideeën; Martin Amis vindt Brideshead Revisited het schoolvoorbeeld van ‘een goed slecht boek’, terwijl criticus Philip Hensher het een van de mafste boeken in de literatuurgeschiedenis noemde – doch onweerstaanbaar. Deze onweerstaanbaarheid schuilt in de aanwezigheid van een Engelse volksziekte waarvoor nog geen remedie is gevonden: satire had plaatsgemaakt voor melancholie. Waugh noemde het ‘een eulogie ten overstaan van een lege doodskist’. Hij doelde daarbij op de verlaten landgoederen die Charles Ryder op doek vastlegde vóór de komst van de slopers, of de toeristen, wat in Waughs beleving niet minder rampzalig zou zijn.
De sentimentele bombast in het boek was zo overdadig dat Waugh zich vijftien jaar later genoodzaakt zag om de melancholische toon wat af te zwakken. Dat hij zich zo had laten meeslepen had te maken met het feit dat Waugh het boek had geschreven toen hij een paar maanden op ziekteverlof was na een mislukte landingspoging in Joegoslavië. De bananen waren op rantsoen, een dieet van sojabonen dreigde. De harde realiteit van de jaren veertig – vijf jaar oorlog gevolgd door vijf jaar socialisme – versterkte bij Waugh het verlangen naar de eeuwige jeugd, naar de onbezorgdheid van het Arcadia, waarvoor Sebastians kievitseieren symbool staan. De verloren tijd – de Spaanse dandy Anthony Blanche is een wenk naar Marcel Proust – ligt niet alleen op Brideshead, maar ook in het eeuwenoude, tijdloze en geestelijke kuuroord Oxford. Dáár studeren betekende voor Waugh, die weinig acht sloeg op de intellectuele uitdagingen van Hertford College, dat het echte leven, met vrouwen, verlovingen en verantwoordelijkheden, drie jaar werd uitgesteld. Hier was nog plaats voor liefde that dare not speak its name, zoals die tussen Charles en Sebastian.

Hugh Lygon zou op 31-jarige leeftijd overlijden, toen hij tijdens een rit door Beieren uit een open auto viel, door een zonnesteek of de drank. Na de oorlog gedroeg Waugh zich meer dan ooit tevoren als een jonkheer die met de dag reactionairder en paranoïder werd. Achter een haag van bedienden keek hij vanuit het landgoed Piers Court, en later Combe Florey, met toenemende wanhoop naar de technologische vooruitgang (hij verafschuwde de telefoon), het ontstaan van de verzorgingsstaat en de opkomst van de middenklasse, die alles ‘lelijk, plat en dood’ maakte. Hoewel er in de jaren vijftig een tijdelijke opleving te zien was van het ancien régime – het kabinet-Macmillan was een van de meest aristocratische ooit – was ‘iedereen’ nu middenklasse, zoals uitgerekend de premier zelf beweerde. Dat uitte zich in de groei van suburbia, ook wel ‘pardonia’ genoemd, wat voor Waugh zo ongeveer het voortijdige einde van de westerse beschaving betekende.
Hij deelde dit dédain met zijn oude studievriend John Betjeman, wiens teddybeer Archie model stond voor Sebastians onafscheidelijke troetel, en evenbeeld, Aloysius. Betjeman dichtte over de conformistische Ford Cortina-rijders in groene buitenwijken als Ruislip Gardens, streed tegen de betonnen verloedering van het green & pleasant land en vocht voor het behoud van onder meer Covent Garden en St Pancras. Betjeman en diens vrouw, Lady Penelope, maakten deel uit van een steeds selecter gezelschap waarmee Waugh contact onderhield. Behalve met Nancy Mitford correspondeerde hij met de hertogin van Devonshire (Deborah Mitford), Ian Flemings eega Lady Rothermere, Lady Mary Lygon, collega-katholiek Graham Greene en zijn oude wapenbroeder Randolph Churchill. Afgezien van zijn bezoeken aan herenclubs in de hoofdstad begaf Waugh zich steeds minder in de buitenwereld en wanneer de buitenwereld naar hem toe kwam, ging het vaak mis.
Hij leek zichzelf te beschouwen als lid van een uitstervende aristocratie. Zijn necrofiele obsessie met het verleden werd verergerd door fysiek ongerief. ‘Ik ben tandeloos, doof, melancholisch, zwalkend, ik kan niet eten, nogal lui – een wrak’, schreef hij kort voor zijn dood. Waugh stierf na de Paasmis in 1966. Zijn ontzielde lichaam werd gevonden op het toilet. Pardon, de lavatory.
v