Orang-oetan in Centraal- Kalimantan na de recente bosbranden. 23 september © Fully Handoko / EPA / ANP

‘Shell, go well’, klinkt het in het radiospotje waarin Shell aankondigt maatregelen te nemen tegen klimaatverandering. Sinds april biedt de oliegigant klanten de mogelijkheid om ‘CO2-neutraal’ te rijden. Wie aan de pomp kiest om een cent extra te betalen per liter benzine of diesel, of het iets duurdere brandstofmerk V-power tankt, mag zijn of haar broeikasuitstoot wegstrepen. Shell gebruikt het extraatje namelijk om bomen te planten en te investeren in bestaande bosreservaten in onder andere Peru en Indonesië.

Inmiddels zijn er op die manier al 20.475 autoritjes rond de wereld gecompenseerd, stelt Shell op haar website. Dat zou neerkomen op zo’n 55 miljoen liter benzine, oftewel ruim 180.000 ton CO2. Om dat te compenseren zouden 376.000 bomen eeuwig moeten blijven bestaan.

Hoe krijgt Shell dit voor elkaar? Het oliebedrijf koopt onder meer CO2-credits bij het Katingan Mentaya-project in Centraal-Kalimantan, een provincie in het Indonesische deel van het eiland Borneo. Dit natuurreservaat werd in 2007 in het leven geroepen door het Indonesische bedrijf PT Rimba Makmur Utama in samenwerking met een Britse projectontwikkelaar en twee ngo’s. De man aan het roer is een voormalig JP Morgan-bankier in New York, Dharsono Hartono. Nadat hij ontdekte dat natuurbescherming en geld verdienen prima samengaan, besloot hij terug te keren naar zijn thuisland.

Podcast Investico

In deze aflevering van Speurwerk praat Investico-redacteur Daphné Dupont-Nivet over haar onderzoek naar de tropische wouden die actief worden beschermd om onze CO2-uitstoot te compenseren en waar Shell ‘CO2-credits’ koopt. Het systeem begon als win-win, maar inmiddels krijgt veel kritiek krijgt van milieuwetenschappers en natuurbeschermers.

Luister nu

Het reservaat beschermt 157.722 hectare aan tropisch bos en ondergronds veen. Zonder het project zou dit gebied – iets groter dan de provincie Utrecht – worden omgezet tot industriële acaciaplantages voor papierproductie, zeggen de ontwikkelaars. Maar nu blijft alles bij het oude en gaat een enorme hoeveelheid CO2 niet de lucht in. Maximaal 7,5 miljoen ton per jaar, zegt oprichter Hartono in zijn luxe appartementencomplex in het centrum van Jakarta. Zo’n belofte is geld waard. Met de CO2-credits die sinds 2017 worden verkocht voor tussen de vijf en tien dollar per ton, kan zijn reservaat tot 75 miljoen dollar per jaar verdienen. Volgens de website is al 32.186.588 ton CO2 ‘bespaard’. De teller loopt elke paar seconden op.

‘Besparen’ betekent niet dat de totale hoeveelheid CO2 in de atmosfeer omlaag gaat. CO2-credits worden verkocht als een soort vergunning om elders ter wereld een vergelijkbare hoeveelheid broeikasgas wél uit te stoten. Op papier is er geen klimaatwinst, maar ook geen verlies. Vandaar de term ‘CO2-neutraal’.

Shell omschrijft Katingan Mentaya als ‘’s werelds grootste CO2-compensatieproject, waarmee een hoeveelheid CO2 wordt gecompenseerd die gelijk staat aan de jaarlijkse uitstoot van Frankrijk’. Naast Shell kopen ook Volkswagen en de bank BNP Paribas hier hun koolstofcredits. Wereldwijd, van Cambodja tot Peru en van Zimbabwe tot Guatemala, zijn er inmiddels honderden van dit soort projecten.

Zo werkt het op papier. Maar werkt het ook echt? In samenwerking met Indonesische journalisten van het tijdschrift Tempo en het digitale mediaplatform Narasi dook platform voor onderzoeksjournalistiek Investico voor De Groene Amsterdammer en dagblad Trouw in de wereld van compensatiebossen, met het Katingan Mentaya-project als voorbeeld. We spitten door rapporten en spraken met aardwetenschappers, natuurbeschermers, projectontwikkelaars en certificeerders. Met hulp van experts analyseerden we satellietbeelden van het beschermde reservaat op Borneo, waar de Indonesische journalisten ‘op de grond’ poolshoogte namen. Zo stuitten we op redd+, een regeling die twaalf jaar geleden speciaal werd ontworpen om CO2-compensatie door middel van bosbescherming mogelijk te maken. Een win-winscenario, volgens de VN, maar inmiddels heeft het compensatieprogramma bij steeds meer wetenschappers en natuurbeschermers afgedaan. Toch wordt redd+ nu juist omarmd door oliemaatschappijen en de luchtvaartindustrie.

In december 2007 zit het auditorium van het Bali International Convention Center bomvol met vertegenwoordigers uit de hele wereld. Tijdens deze dertiende klimaatconferentie van de Verenigde Naties (cop13) houdt de Coalitie van Regenwoudlanden, met woordvoerders als Papoea-Nieuw-Guinea en Brazilië, de poot stijf. Als de geïndustrialiseerde landen – die het meest hebben bijgedragen aan de opwarming van de aarde – eisen dat ontwikkelingslanden hun natuur beschermen, moet daar wel iets tegenover staan.

Zo ontstaat redd+, een afkorting voor een mondvol: Reducing Emissions from Deforestation and forest Degradation in developing countries, and the role of conservation, sustainable management of forests and enhancement of forest carbon stocks in developing countries. Het instrument moet westerse landen paaien om te investeren in de bescherming van tropische bossen in ontwikkelingslanden. Die landen krijgen per vermeden ton CO2-uitstoot een som geld.

Wat wordt aangekondigd als snelle en ‘kostenefficiënte’ klimaatmaatregel, komt echter moeilijk van de grond. Westerse overheden zijn nergens toe verplicht en investeren minder geld in het systeem dan verwacht. De VN en de Wereldbank zetten tientallen pilotprojecten op die vaak in een beginstadium blijven steken. En nog steeds steggelen overheden over de regels, zoals financiering, handhaving, toezicht en transparantie.

Ondertussen bloeit wel een ‘vrijwillige markt’ voor redd+ op, waarin ngo’s, bedrijven en private investeerders bosbescherming opzetten en daaruit CO2-credits verkopen. Sinds 2009 is één miljard dollar uitgegeven aan credits, stelt brancheorganisatie Forest Trends in 2017. De markt bedient niet alleen consumenten die hun energiegebruik, vliegvakantie of online aankopen willen compenseren, maar ook steeds vaker grote bedrijven.

Zo kocht Disney voor miljoenen dollars compensatiekredieten uit bossen in Peru, Cambodja en de Democratische Republiek Congo. De rockband Pearl Jam neutraliseerde concerttours door Latijns-Amerika door bossen in Brazilië en Peru te steunen. Webshop Zalando investeert sinds dit najaar in herbebossingsprojecten in Ethiopië en wil honderd procent CO2-neutraal worden. Dat is het modemerk Gucci al gelukt: afgelopen oktober verklaarde het ‘geheel CO2-neutraal te opereren’, dit dankzij de compensatiemogelijkheden van redd+.

Een decennium later heeft echter de twijfel toegeslagen. Volgens de internationale natuurbeschermer wwf staat redd+ inmiddels ‘op een kritiek punt’ waar ‘wij en anderen de effectiviteit en vraag moeten demonstreren’. In mei 2018 concludeerde de Algemene Rekenkamer van Noorwegen dat ‘de resultaten van redd+ tot dusver vertraagd en onzeker zijn’. Het Center for International Forestry Research stelde afgelopen oktober ‘dat redd+-initiatieven de ontbossing van tropische gebieden tot dusver niet hebben gestopt’.

Het CO2-compensatie-systeem pakt de onderliggende politieke en economische oorzaken van ontbossing niet aan. ‘Agro-giganten en olie- en mijnbedrijven zijn de echte veroorzakers van ontbossing’

Greenpeace is het daarmee eens: ‘We zijn een jaar of tien verder en moeten concluderen dat we maar niet voorbij de obstakels komen’, zegt Hilde Stroot, programmadirecteur biodiversiteit bij de milieuorganisatie. Volgens haar blijft het basisprincipe goed: de grootste vervuilende landen moeten meebetalen aan de bescherming van bossen in landen die historisch minder hebben bijgedragen aan klimaatverandering. ‘Maar verder werkt het gewoon niet. Het is moeilijk hier nog voorstander van te zijn. We zien zoveel missers op dit dossier.’

redd+ zal de geschiedenis ingaan als een totaal absurd project’, zegt geograaf Mucahid Bayrak in een Skype-gesprek vanuit de National Taiwan Normal University. Hij doet al negen jaar onderzoek naar de impact die het beschermingssysteem heeft op lokale bosgemeenschappen en bezocht compensatieprojecten in Vietnam. Ook de Wageningse hoogleraar Esther Turnhout is kritisch. ‘De wetenschappelijke literatuur laat duidelijk zien dat het geen effectief mechanisme is.’ Ze doet onderzoek naar de rol van kennis in natuur- en bosbeleid en publiceerde in 2016 een overzichtsstudie van redd+. ‘De rekenmethoden zijn heel complex en vaak onmogelijk, het systeem berust op problematische aannames en werkt oneerlijk. En het draagt niet bij aan de verlaging van CO2.’

Een van de grote bezwaren tegen het redd+-systeem is dat beschermde bossen kwetsbaar zijn en ook weer kunnen verdwijnen door brand, houtkap of ziekte. Wie een bos wil aanbieden als compensatiemechanisme, moet kunnen garanderen dat het er over een mensenleven nog staat. ‘Compensatiecredits zijn zoals ’s werelds meest vergevingsgezinde creditcard’, schreef Lisa Song, journalist bij het Amerikaanse onderzoeksplatform ProPublica, afgelopen mei. ‘De koper krijgt al het voordeel van tevoren, terwijl het een eeuw duurt voordat de schuld volledig is terugbetaald.’

Als het project die eindstreep al haalt. In 2009 zette de Paiter-Suruí-stam uit Brazilië als eerste inheemse gemeenschap ter wereld zelf een redd+-project op. Uit dat reservaat kocht Natura, een Braziliaanse cosmeticagigant, 120.000 gecertificeerde compensatiecredits, en ook internationale voetbalorganisator Fifa kocht credits om zo de CO2-uitstoot van het WK voetbal 2014 in Brazilië te verlagen. Dat ging even goed. Tot de gemeenschap er zes jaar later achter kwam dat het compensatieproject zich boven op een goud- en diamantmijn bevond en stamleider Henrique Suruí een verbondje sloot met illegale ontbossers en mijnwerkers.

Op een koude maandagochtend eind november klappen we in een kamertje op de derde verdieping van de Vrije Universiteit Amsterdam een laptop open en staren we met negen bosbrandexperts van de afdeling aardwetenschappen naar het programma Google Earth Pro. Vanuit de ruimte zien we onze groenblauwe planeet. We zoomen in op Centraal-Kalimantan, Indonesië. Met het aanklikken van een vinkje verschijnt een peulvormig gebied: het beschermde Katingan Mentaya-project.

Hoe gaat het met het Indonesische Shell-‘klimaatbos’? 2019 was een extreem brandjaar in Indonesië; de branden die tussen juli en oktober woedden, hulden grote delen van Sumatra en Kalimantan in een giftige smog. Scholen en ziekenhuizen sloten, de lokale bevolking liep rond met mondkapjes, orang-oetans zochten hun heil in achtertuinen van stedelingen, tienduizenden mensen werden geëvacueerd, tien stierven.

Hebben de bosbranden het Shell-gebied aangetast? Om dat te achterhalen, hebben we wekenlang data gedownload via het Fire Information for Resource Management System (Firms) van het Amerikaanse ruimtevaartagentschap Nasa, en die gegevens voorgelegd aan Braziliaanse, Indonesische, Amerikaanse en Nederlandse satellietexperts. Het grootste deel van het gebied is onmiskenbaar gespaard gebleven. Maar in een deel langs de westelijke reservaatgrens, daar waar akkers en dorpen het gebied raken, en in de zuidelijke punt, lijkt de peul nu wel een mijnenveld. In het gebied rondom het reservaat tellen we meer dan duizend cirkeltjes en binnen de grenzen van het project ook nog eens 179.

Elk stipje staat voor een hotspot, en elke hotspot geeft een ‘thermische anomalie’ aan, oftewel: een plek waar het warmer is dan normaal. We hebben ze met kleuren gecodeerd op tijd: wit voor april tot en met augustus, oranje voor september en rood voor afgelopen oktober. De enorme toename van oranje en rood kan maar één ding betekenen, toch?

‘Ja, daar hebben branden gewoed’, zegt hoogleraar Guido van der Werf. Hij doet onderzoek naar de hoeveelheid broeikasgassen die in de atmosfeer terechtkomen door het afbranden van bossen, graslanden en veengebieden. Hij heeft hiervoor veel tijd doorgebracht in Indonesië en werkte voorheen ook bij Nasa. ‘Het aantal stipjes zegt niet zoveel. Het kunnen ook heel kleine brandjes zijn geweest, of een “vals alarm”, wanneer een satelliet een reflecterend dak of een andere warmtebron opvangt. Maar je ziet veel rijen naast elkaar. Dan kun je er zeker van zijn dat de branden vrij groot waren.’

We raadplegen ook foto’s van een ander satellietprogramma: Landsat. Die van 30 oktober 2019 toont twee donkerbruine ‘brandlittekens’ binnen het reservaat: een aan de westelijke grens en een in het zuiden. We meten de brandplekken: ongeveer 1900 hectare, zo’n 3800 voetbalvelden. En komen erachter dat de brand in het zuiden maar één dag duurde en dat het westelijke deel meerdere dagen brandde. Hoeveel schade dat precies veroorzaakte, vertellen de beelden niet. Daarvoor, zeggen de experts, heb je mensen op de grond nodig.

Landbouwperceel binnen het afgebrande deel van het Katingan Mentaya CO2-reservaat, Centraal-Kalimantan. 22 november © Narasi/SaveOurBorneo

‘Het verbrande gebied is enorm.’ Eind november appen twee Indonesische journalisten die naar het reservaat zijn afgereisd hun eerste bevindingen. ‘Ik heb ongeveer twee kilometer gelopen en zie nog steeds het einde van het brandlitteken niet’, meldt Gabriel Wahyu Titiyoga. Na een uur rijden vanaf de stad Sampit en drie uur varen met een speedboot hebben hij en Aqwam Fiazmi Hanifan het verbrande deel in het westen van het reservaat bereikt en onderzoeken ze wat de branden er hebben veroorzaakt.

‘We zijn gestuit op tientallen landbouwpercelen binnen het projectgebied’, laat Hanifan later die dag weten. Hij stuurt een foto van een handgemaakt houten bord dat hij en Titiyoga aantroffen in het reservaat. ‘Dit gebied wordt gecontroleerd door de Dayak’, staat erop met witte letters. Het land is geclaimd door leden van de lokale Dayak Misik-gemeenschap. Meer foto’s volgen, van kleine percelen met houten bordjes waarop de namen van dorpelingen staan. Families uit de omgeving hebben hier branden aangestoken, zodat ze er groenten en rijst kunnen verbouwen. Bahrudin, een Dayak-leider uit het dorp Babaung: ‘Elke maandag gaan we naar het reservaat om ons land te bewerken.’ Een deel van de branden die hier in september en oktober woedden, ontstond dus binnen het reservaat. Andere branden begonnen op akkers van nabijgelegen dorpen en drongen het reservaat binnen.

De foto’s illustreren een ander fundamenteel bezwaar tegen het compensatiesysteem, namelijk dat het de onderliggende politieke en economische oorzaken van ontbossing niet aanpakt. Het verandert bijvoorbeeld niets aan de aanhoudende druk op land. ‘Agro-giganten als Bunge en Cargill en olie- en mijnbedrijven als Chevron, Shell en Rio Tinto zijn met hun mijnextractie, landbouw en veehouderijen de echte veroorzakers van ontbossing’, zegt Jutta Kill. Deze Duitse bioloog, onderzoeker en activist werkte samen met lokale gemeenschappen in de Amazone en Afrikaanse landen als Madagascar en Kenia om ontbossing te bestrijden. ‘redd+ houdt dit soort grote ontbossers echt niet tegen.’

redd+projecten zijn echter vaak opgezet om lokale gemeenschappen van brandstichting, houtkap en landbouw te weerhouden, waardoor de kans op landconflicten groot is. Zo blijkt er bij het Indonesische CO2-reservaat al jaren een conflict te heersen tussen lokale gemeenschappen en de projectbeheerders. In 2014 spraken de hoogste Dayak-leiders met de gouverneur van Centraal-Kalimantan af dat elke Dayak-familie in de provincie het recht zou krijgen om vijf hectare land te bewerken. Waar dit land vandaan moest komen, moesten ze nog uitvogelen. En tijdens de provinciale verkiezingen in 2017 ronselde een lokale politicus stemmen van de Dayak-gemeenschap door hen weer land te beloven, vertelt Bahrudin. Hij toont brieven en documenten opgesteld door de leiding van de Dayak-gemeenschap. Dorpelingen gebruiken deze om land op te eisen binnen het projectgebied, waar het CO2-reservaat al sinds 2013 opereert.

‘Ik hoor vaak dat dit systeem beter is dan niks, maar het is slechter dan niks. Bedrijven geven we zo een vrijbrief om olie uit de grond te blijven halen. Consumenten blijven vliegen, blijven overbodige spullen kopen’

Het reservaat is volgens het ministerie van Bosbeheer de officiële landbeheerder en heeft het recht om de Dayak-boeren van het land te gooien. De documenten van de dorpelingen zijn juridisch niet geldig. Maar de staf is voorzichtig en wil ruzie vermijden. Het project heeft alle lokale gemeenschappen rondom het CO2-reservaat honderd miljoen roepia aangeboden voor ‘assistentie’ en educatieve projecten, maar de dorpelingen in vier westelijk gelegen dorpen weigerden: het bedrag was te laag. ‘De lokale mensen zijn nooit écht goed bewust gemaakt van de grenzen van het reservaat’, zegt Zainal Abidin, dorpshoofd van dorp Panyaguan. ‘Ik ben dorpsoudste, en ik weet niet eens precies waar het reservaat begint.’

‘Bomen vielen neer, het water in het kanaal droogde op. Het vuur was zo hoog’, zegt een bewoner van het zuidelijke dorp Kampung Melayu tegen onze Indonesische collega’s. Met een kleine speedboot reisden ze over kanalen dwars door het reservaat naar het zuiden, waar in september ook een brand woedde. Deze werd niet moedwillig aangestoken, maar drong vanaf nabijgelegen akkers het reservaat binnen.

Aan de oostelijke grens van het reservaat, waar het tegen een grote palmolieplantage aanschuurt, zagen de journalisten ook afgebrande bomen. In 2013 kreeg dit palmoliebedrijf een vergunning van het ministerie van Bosbeheer, terwijl eerder was bepaald dat dit gebied beschermd zou blijven. Oprichter Hartono nam zijn verlies en maakte het CO2-reservaat stukken kleiner dan gepland, maar ondertussen staat het project van alle kanten onder druk. De beheerders kunnen amper opboksen tegen een groot palmoliebedrijf; verschillende Indonesische overheidsniveaus die overlappende vergunningen uitgeven; en lokale gemeenschappen die geen trek hebben in een CO2-bos.

‘Het kost veel tijd om gemeenschappen te leren dat brandstichting voor landbouw gevaarlijk is,’ zegt oprichter Hartono in Jakarta. ‘Dit jaar was een van de ergste brandjaren in vijf jaar. Ik verwacht dat we miljoenen dollars hebben verloren.’

En dat terwijl de beheerders alles op alles zetten om branden te voorkomen. ‘De staf houdt regelmatig patrouilles’, vertelt Gerry Elias. ‘We hebben uitkijktorens en waterputten gebouwd, vuurresistente gewassen geplant en gezorgd voor brandslangen die de grond in gaan tegen ondergrondse veenbranden.’ Elias is managing partner bij Permian Global. Dit Britse bedrijf ontwikkelt projecten voor CO2-opslag in regenwouden, waaronder het Katingan Mentaya-project. Waar het Indonesische bedrijf van Hartono zorgt voor de uitvoering op de grond, regelt Permian de berekening en vermarkting van de CO2-winst. Ook houdt Permians satellietexpert vanuit Londen een oogje op het gebied. Spotten de satellieten iets verdachts, dan krijgen de preventieteams in het reservaat automatisch een sms’je.

‘En dan heb ik het nog niet over het werk met de lokale gemeenschappen die rondom het reservaat leven. We leren ze hoe ze het land bewerken zonder vuur te gebruiken.’ Vijfhonderd dorpelingen – voorheen vaak illegale houtkappers – zijn omgeschoold tot brandweermannen, ze dragen maskers en schoenen met stalen neuzen. Er waren branden binnen het reservaat, erkent Elias. ‘We proberen elke brand te voorkomen, maar in zo’n extreem jaar zijn wij trots op hoe we het hebben gemanaged.’

Elias zegt nu nog niet te weten hoe groot het verbrande gebied dit jaar precies is. Evenmin wat de gevolgen zijn voor het reservaat, of hoeveel CO2 er de lucht in is gegaan. Halverwege volgend jaar verschijnt het monitoringsrapport voor 2019. Wel benadrukt hij dat bij branden in eerder aangetaste gebieden relatief weinig CO2 verloren gaat: te weinig om tot grote verliezen in de verhandelbare credits te leiden.

Wie heen en weer vliegt van Amsterdam naar Barcelona stoot 610 kilo CO2 uit. Als je ervoor zorgt dat precies zoveel CO2 weer uit de lucht wordt gehaald, is de vakantie gecompenseerd. Maar dit telt alleen als je kunt bewijzen dat de bomen die jij laat planten er anders nooit gekomen zouden zijn. Zo niet, dan is de CO2-winst niet ‘additioneel’. Wanneer de CO2-winst gebaseerd is op het beschermen van bestaande bossen en veengronden, zoals bij het Shell-‘klimaatbos’, ligt dit nog ingewikkelder. Hoe weten de projectontwikkelaars zeker dat de bomen die zij beschermen zonder hun project daadwerkelijk gekapt waren?

Om dit te garanderen, beroepen de redd+-projecten zich op risicoprofielen en toekomstmodellen. Ze schatten in wat de toekomstige kans is op ontbossing in hun reservaat door naar vergelijkbare gebieden te kijken. Dit heet de baseline. Op basis daarvan becijferen ze de beloofde CO2-winst van het project, die omgerekend wordt tot verkoopbare CO2-credits. Elke credit staat voor een ton ‘vermeden CO2-emissies’.

‘Hoe meer ontbossing ze voorspellen in hun baseline, hoe groter de CO2-winst die ze kunnen claimen en hoe meer credits ze kunnen verkopen’, zegt de Duitse onderzoeker Kill. Volgens haar hebben bedrijven er baat bij een zo somber mogelijk toekomstscenario te schetsen: zo verdienen ze het meeste geld. ‘Het hele verdienmodel is gebaseerd op een verhaal over de toekomst dat ze zelf hebben bedacht.’

Iedere projectontwikkelaar mag de berekeningen van de verwachte CO2-winst zelf maken. ‘Er is geen internationale definitie van wat een bos is’, zegt de Wageningse hoogleraar Turnhout, ‘laat staan van ontbossing.’ Het ontbreekt bij deze projecten aan een centrale autoriteit die toezicht houdt. Wel moeten bedrijven zich houden aan de regels van internationale certificeerders als Verra, die het keurmerk Verified Carbon Standard (vcs) uitgeeft, en worden ze gecontroleerd door externe inspectiebedrijven.

De voorspellingen zitten er ook weleens naast. In 2016 tikte de Wereldbank de Amerikaanse projectontwikkelaar Wildlife Works op de vingers omdat het de vermeden CO2-uitstoot door het Maï NDombe-project in de Democratische Republiek Congo ruim had overschat. De verwachte CO2-besparing moest met 33 procent omlaag. Ook de beloofde CO2-winst van het Corridor Ankeniheny-Zahamena-reservaat in Madagascar, opgezet door de non-profitorganisatie Conservation International, was grotendeels gebakken lucht, constateerden onderzoekers datzelfde jaar in International Forest Review: ‘Zonder een enkele verandering op de grond zou het project op papier ontbossing en CO2-uitstoot kunnen verlagen met vijftig procent. Dat is hoogst onwaarschijnlijk.’

En het is ook maar de vraag hoe ‘additioneel’ de CO2-opslag kan zijn van een gebied dat al was beschermd voordat het een ‘compensatiebos’ werd. Vijf jaar geleden concludeerde het Franse onderzoeksbureau Chaire Economie du Climat dat van 410 geanalyseerde redd+-projecten 26 procent overlapte met een beschermd gebied of nationaal park. redd+ diende simpelweg als ‘logo om nieuwe financiering aan te trekken’.

Projectbeheerders en certificeerders houden vol dat het systeem goed in elkaar zit. Want zelfs als blijkt dat de branden die dit jaar in het Shell-‘klimaatbos’ woedden desastreuze gevolgen hebben gehad voor de CO2-reserve, verandert dit weinig voor de Shell-consument die benzine compenseert. Volgens certificeerder Verra staat elke CO2-credit die een Shell-klant koopt gegarandeerd voor een ton niet-uitgestoten CO2. Elke paar jaar komen immers externe inspectiebedrijven langs bij het project om te controleren hoeveel CO2 er in de afgelopen jaren is bespaard. Deze ‘geverifieerde’ CO2-eenheden worden geregistreerd in een database en mogen verhandeld worden. Volgens de certificeerder is het onmogelijk dat credits op de pof worden verkocht.

In een reactie stelt Shell enkel CO2-credits te kopen ‘die onafhankelijk zijn geverifieerd onder erkende normen en standaarden’. Wanneer ‘in een project door bijvoorbeeld een brand geen CO2 kan worden opgenomen door de natuur, worden hier uiteraard geen credits voor uitgegeven’.

Want zelfs wanneer op Borneo zoveel bos afbrandt dat het reservaat deze ‘geverifieerde’ CO2-kredieten niet kan leveren, is er formeel nog steeds niets aan de hand. Bij elk nieuw CO2-reservaat wordt een percentage credits achter de hand gehouden en in een reservepot gestopt – een noodrantsoen voor kredieten die elders verloren gaan. ‘Het is zoals een risicoverzekering’, zegt Naomi Swickard, hoofd marktontwikkeling bij certificeerder Verra. ‘Het project betaalt een “premie”, die gaat in een bufferpool en die wordt weer beheerd door ons: “de verzekeraar”.’

Het klinkt als een absurde vraag, maar blijven de credits van Shell-klanten dus ook geldig als het gehele Shell-‘klimaatbos’ in rook gaat? ‘Correct’, antwoordt Swickard, ‘we hebben extensieve analyses gedaan met scenario’s en modellen om de robuustheid te garanderen.’

‘De bedrijven die de credits verkopen mogen dan een verzekering hebben, de atmosfeer heeft dat niet’, zegt de Duitse onderzoeker Kill. redd+ is géén oplossing voor klimaatverandering, betogen critici. Het is niet eens een druppel op de gloeiende plaat. Sinds 2007, het jaar waarin redd+ van start ging, is de concentratie CO2 in de atmosfeer alleen maar toegenomen. ‘Ik hoor vaak dat dit systeem beter is dan niks’, zegt Kill, ‘maar het is slechter dan niks. Bedrijven presenteren het als een eerste stap en wij applaudisseren. Maar zo geven we hun een vrijbrief om olie uit de grond te blijven halen. Consumenten blijven vliegen, blijven overbodige spullen kopen. Terwijl emissies omlaag moeten. Natuurlijk moeten we regenwouden beschermen. Maar waarom willen we daar zo nodig iets voor terug?’