Édouard Manet, A Bar at the Folies-Bergère, 1882. Olieverf op canvas, 96 x 130 cm © Courtauld Gallery

Soms zie ik mijn vrouw in de stad lopen of fietsen zonder dat ze mij ziet: hé, daar gaat ze! En ze ziet mij niet. Andersom komt ook voor. We vertellen het elkaar altijd (‘ik zag je fietsen’) en we doen er lacherig over: keek ik hetzelfde als thuis, of was het anders, hoe vond je me eruitzien, zag je me net zoals thuis, wat dacht je erbij? Zulk soort vragen. Kun je iemand die je kent en vaak ziet, zien alsof het een onbekende is? Ook zo’n vraag. Hoe kijk je naar iemand die je altijd al ziet als je hem of haar ineens ergens anders ziet? Kijken en bekeken worden, in de schilderkunst is het een oeverloos item. Keek Rembrandt naar zichzelf in een spiegel toen hij zichzelf schilderde? Trok hij er gekke bekken bij? Soms wel, je kunt de etsen en het schilderij nog bekijken. Bedenk wel dat als je een gekke bek schildert het na een tijdje geen gekke bek meer is, maar een hoop gedoe met verf. Zelfportretten bekijken later alleen nog de toeschouwer, niet meer de schilder (hé daar, wie ben jij?).

Ik weet niet meer wanneer ik Un bar aux Folies Bergère van Édouard Manet (1832-1883) voor het eerst zag. Het moet op een kaartje geweest zijn dat ik in een museumwinkel kocht, misschien in het Stedelijk, omdat daar lange tijd een voorstudie van dit bizar prachtige schilderij hing. Die was veel kleiner dan het hier afgebeelde schilderij dat in de Courtauld Gallery in Londen hangt. Kijken en bekeken worden, daar heb je het. Wie kijkt naar wie? Dat kaartje heb ik nog, het is altijd in de buurt, af en toe prik ik het boven mijn computer tegen de muur, opdat ik het niet vergeet. Later kocht ik grotere reproducties, die verspreid door het huis hangen. Dat meisje kijkt naar me en ze kijkt niet naar me. Ze kijkt dwars door me heen en ze kijkt niet dwars door me heen. Ze wil niet bekeken worden en tegelijk staat ze ter bezichtiging tussen mooie voorwerpen. Ze is op zicht en wil onzichtbaar worden. Naar wie kijkt ze? Of kijkt ze niet? Naar wie kijkt ze niet? Naar die man daar rechts, met die hoed op. Is dat meisje dat we op de rug zien hetzelfde meisje dat naar mij kijkt? Dat naar ons kijkt, bedoel ik? Ja, hetzelfde meisje.

Jarenlang durfde ik het niet in Londen te gaan zien. Het hoefde niet, hield ik mezelf voor, misschien was het in het echt een nepschilderij, het kon alleen maar tegenvallen, op dat kaartje was het al mooi en raar en wanhopig genoeg. En toen ik het de eerste keer dan toch zou bezichtigen (wat een rotwoorden, een schilderij bezichtigen, het heeft iets obsceens, helemaal bij dit schilderij), en ik al voor de deur stond, bleek de Courtauld Gallery wegens verbouwing te zijn gesloten. Een hele opluchting, dacht ik toen, hè hè, snel naar de National Gallery, andere, technisch veel betere, schilderijen bezichtigen.

Ondertussen had ik me al lang in de oeverloze debatten rond dit schilderij begeven. Want iedereen is het erover eens dat het een raadselachtig schilderij is en raadsels dienen natuurlijk zo snel mogelijk te worden opgelost. Liefst met statistieken en schema’s erbij. Waarom heeft Manet bijvoorbeeld zo met het perspectief aangerotzooid? Wist hij niet beter? Want het klopt niet, daar hoef je geen wetenschappelijke bewijzen voor aan te dragen, je ziet het zo. Die flessen zijn niet goed gespiegeld, hun plaats klopt niet, dat meisje op de rug gezien staat fout, ze had met die man meer naar het midden moeten staan. Enzovoort enzovoort. Pierre Bourdieu (1930-2002) hield vlak voor zijn dood ruim een jaar lang wekelijks een fraai college over het oeuvre van Manet en hij verbaasde zich over de oeverloze hoeveelheid literatuur die alleen al over dit schilderij is geschreven. In 1996 verscheen bijvoorbeeld 12 Views of Manet’s Bar met daarin psychoanalytische, sociologische, en feministische uitleggingen.

Waarom heeft Manet zo met het perspectief aangerotzooid? Wist hij niet beter?

En dat is nog maar het topje van de ijsberg. Wie denkt nog iets nieuws over het schilderij te kunnen zeggen, komt bedrogen uit, stelt Bourdieu opgewekt, maar juist dat bepaalt volgens hem de grote aantrekkingskracht op interpreteerders die zich (ook nu nog) allemaal het hoofd flink op hol laten brengen, op zoek naar ‘de definitieve waarheid’. Ach, laat haar toch met rust! Achteraf kun je er uiteraard van alles in zien, en alles is er ook in gezien, maar ja, dat is dus achteraf en dat is de kunst niet. Kunst is nooit achteraf. Veel van die commentaren achteraf, er zijn er letterlijk duizenden, Bourdieu overdreef niet, maakt hij flink belachelijk. Sommige essayisten geven volgens hem de indruk eerst het volledig prozawerk van Zola te hebben gelezen voordat ze iets durven te beweren over diens kleine studie over Manet.

Ook de meest geciteerde studie over dit schilderij, van T.J. Clark, A Bar at the Folies-Bergère (1996), vindt bij Bourdieu geen genade. Hij maakt valse grappen over Clarks inderdaad veel te uitvoerige beschouwingen over de ‘maatschappelijke context’ van het werk zonder dat daarbij de schilderintenties van Manet aan de orde komen. En juist daarover wil Bourdieu het hebben, hij meent dat Manet in zijn schilderkunst een nieuwe vorm van naïviteit van de grond wilde krijgen, gericht tegen het realistische van de impressionisten die alleen nog maar meekeken met de moderniteit. Manet probeerde zijn onschuld te bewaren en dat op het publiek over te brengen en hij had daar een nieuw technisch meesterschap bij nodig dat met de schilderwijze van de impressionisten brak. Vandaar het opvallend gebrek aan diepte in zijn weergave van de werkelijkheid en zijn ongegeneerde omgang met perspectief en kleurstelling. Zie de ultieme poging dit op alle niveaus te bereiken in Un bar aux Folies Bergère dat Manet vlak voor zijn dood voltooide en dat bij de presentatie in de Salon van 1882 vernietigende commentaren kreeg. Manet kon niet schilderen. Er verscheen in een weekblad een bijzonder geestige spotprent met een ‘verbeterde versie’ van het schilderij.

Uit het oog

Zolang de musea in Nederland nog dicht zijn en de musea in het buitenland onbereikbaar, kijken schrijvers vooruit naar de kunst die ze als oude vrienden willen weerzien zodra het virus dat toelaat. Uit het oog, maar niet uit het hart.

Pas veel jaren later zag ik het schilderij echt. En daarna vaker. Even langs het meisje, zeg ik tegen mijn vrouw als we weer gaan kijken. Het hangt in een tamelijk donkere ruimte, tussen andere schilderijen. Het is verschrikkelijk zwijgzaam. Ik vraag me altijd af of ik wel toestemming heb het te mogen bekijken, misschien is het beter als ik het nooit meer mag zien. Ik verlang ernaar, wanneer mag ik er weer heen? Jarenlang liep ik rond met een plan voor een roman erover, de aantekeningen staan in mijn computer: ‘reis naar Courtauld om de achterkant te bekijken, ontmoeting met andere kenner, concurrentie, atelier herinrichten, enz’.

Juist dat ‘enz’ heeft me ervan afgehouden, besef ik nu, ik zag de clichés blijkbaar al voor me. Een roman over dit schilderij bezoedelt het en het moet onschuldig blijven, al weet ik maar al te goed dat elke roman altijd een vorm van bezoedeling inhoudt. Ja, ik ben verschillende keren langs het adres gelopen waar Manet een deel van de Folies-Bergère liet nabouwen en het schilderij schilderde. Het urenlange poseren van zijn model Suzon, een beetje fan zoekt dit allemaal uit. Hij was doodziek, zat in een rolstoel. Rue d’Amsterdam 77. En niet ver daarvandaan woonde hij, ook daar even langs lopen, want je weet maar nooit. Het is natuurlijk al lang mijn schilderij, voor eeuwig, niemand heeft er verder iets mee te maken, alleen Bourdieu. Op 8 maart 2000 hield hij zijn laatste college, hij was ziek. En hij eindigde aldus (mijn vertaling): ‘Ten slotte wil ik nog een ding toevoegen over de starende blik van de vrouwelijke figuur, die haar een sfinxachtige uitdrukking geeft. Ik denk dat we nog veel kunnen zeggen over het feit dat Manet die uitdrukking zo wilde weergeven. En dan, er is ook… Ik denk dat ik nu stop.’

Kijk, ik sta voor het schilderij, net als jullie, een beetje zenuwachtig, ik bekijk het schilderij en het schilderij bekijkt mij, ik bedoel het meisje bekijkt mij. O, kijk, zie je daar die dwaze trapeze in de linkerbovenhoek. Die moest er ook op van Meneer Manet. Laat toch weg, zeiden zijn vrienden, die past daar niet, die leidt alleen maar af van waar het om gaat. Nee, nee, die moet erop, ja met die rare groene schoentjes, die moet erop, geen gelul. Maar waarom dan? Dat weet ik niet. Manet schilderde het meisje en tegelijkertijd de toeschouwer van het meisje. De man daar rechts is zowel de bekijker van het meisje als de toeschouwer van het schilderij. Hij bekijkt haar, hij bekijkt het schilderij. Ik ben die man, ik ben haar klant. En ik kijk naar het schilderij. Naar het meisje. Zij kijkt niet terug, ze kijkt wel terug, ze kijkt niet terug, ze kijkt wel terug. Ze is onschuldig.