
Over één ding zijn Greenpeace en Shell het eens: aan het eind van deze eeuw is het definitief gedaan met de dominantie van fossiele brandstoffen. De manier waarop en het tempo waarin de energietransitie zich zal voltrekken, daarover verschillen ze van mening, maar dat de fossiele hegemonie eindig is staat niet ter discussie.
Het prettige van een ijkpunt dat zo ver in de toekomst ligt, is dat je vrijelijk kunt speculeren over de paden die ernaartoe leiden. Hoe ziet Nederland er over veertig jaar uit? Heeft iedereen zonnepanelen op het dak, rijden we massaal in elektrische auto’s en is de Noordzee bezaaid met windparken? Of ontdekken we een goedkope manier om CO2 uit de lucht te filteren, worden er kerncentrales bijgebouwd en stoken we op grote schaal biobrandstoffen?
De vergezichten van de milieuclub en het oliebedrijf vertegenwoordigen twee uitersten van het spectrum. Volgens het groene scenario van Greenpeace moet het mogelijk zijn om in 2050 alle energie uit hernieuwbare bronnen op te wekken. De energierevolutie is al onderweg, schreef de milieuorganisatie in haar vorig jaar verschenen energierapport, het enige wat rest is een zetje in de rug door de politiek. De wetenschappers van Shell doen dit af als luchtfietserij: zo’n vaart zal het volgens hen niet lopen. Fossiele brandstoffen, zo voorspellen Shells modellen, zullen in de komende decennia niet plots overbodig worden. Om de wereldeconomie draaiende te houden zijn we voorlopig nog aangewezen op olie, kolen en gas.
Kunnen de aandeelhouders van het Brits-Nederlandse concern inderdaad rustig gaan slapen? Redenen tot zorg stapelen zich in gestaag tempo op. Sinds april vorig jaar is de waarde van een aandeel Shell met dertig procent gedaald en de directie waarschuwde al dat de winstcijfers van 2015 fors tegenvallen. De lage olieprijs brengt het bedrijf in een benarde positie. Onlangs moest Shell zijn positie als grootste bedrijf op de Nederlandse beurs zelfs afstaan aan Unilever – nota bene de multinational die vol inzet op duurzaamheid. Is het een tijdelijke dip, of een voorbode van de nakende ondergang van de oliegigant?
Wie de wereld door een ‘groene bril’ bekijkt, ziet meer signalen dat de fossiele industrie wellicht al op haar laatste benen loopt. Neem de olieprijs. Je zou verwachten dat de daling tot onder de dertig dollar per vat slecht nieuws zou zijn voor de duurzame industrie. Goedkope benzine betekent meer Hummers op de weg, luidt de conventionele wijsheid. Maar vooralsnog deert het de groene sector verrassend weinig: de investeringen in ‘schone technologie’ zijn er niet minder door geworden. En doordat oliebedrijven kampen met teruglopende winsten worden investeringen in risicovolle fossiele projecten op de lange baan geschoven. Met deze olieprijs zal Shell zich verre van de Noordpool houden. Dat is winst voor het milieu.
Moet de fossiele industrie zich schrap zetten voor de ‘perfecte storm’, zoals de Britse denktank Carbon Tracker recentelijk voorspelde? Hun license to operate wordt meer en meer aan het wankelen gebracht door fossielvrij-activisten. Investeerders raken steeds nerveuzer door aanhoudend gepraat over de financiële risico’s van stranded assets, de fossiele voorraden op de balans die waardeloos zouden worden bij serieus klimaatbeleid. De ontwikkeling van de olieprijs laat analisten in verwarring achter: niemand weet of een vat volgend jaar twintig of zestig dollar kost. En anders dan vijf jaar geleden krijgen klimaatontkenners nauwelijks meer een voet aan de grond. De onwankelbare communis opinio is dat de opwarming van de aarde een halt toegeroepen moet worden door afscheid te nemen van fossiele brandstoffen.
Dan het scenario van Greenpeace. Is dat inderdaad wensdenken? Ambitieus en optimistisch is het zonder meer. De wereld moet van ver komen: in 2014 was het aandeel van hernieuwbare energie in de mondiale energieproductie nog geen twintig procent. Maar de ontwikkelingen in de duurzame energie gaan hard. In de Verenigde Staten zijn er inmiddels meer mensen werkzaam in de ‘zonne-industrie’ dan in de olie- en gassector. Zelfs de meest optimistische prognoses konden niet voorspellen hoe hard de kosten van zonne-energie de afgelopen jaren zijn gedaald. Landen als Denemarken (dat vorig jaar 42 procent van haar energietotaal opwekte uit windenergie), Uruguay (waar meer dan negentig procent uit hernieuwbare bronnen komt) en Duitsland (waar het aandeel van hernieuwbare energie steeg van zes procent in 2000 tot dertig procent in 2014) bewijzen dat er geen technologische wonderen nodig zijn voor de groene transitie. Met een ambitieus beleid kom je al een heel eind.
‘Fossil fuels are dead. The rest is details’, concludeerde oud-Greenpeace-directeur Paul Gilding afgelopen zomer in een artikel op de weblog Reneweconomy. Maar juist met die laatste zin slaat Gilding de plank mis. De overgang naar een duurzame toekomst gaat over veel meer dan details. Het gaat over de inrichting van de maatschappij. Wekken burgers na de ‘energierevolutie’ straks en masse zelf stroom op? Met een paar zonnepanelen op het dak en slim gebruik van aardwarmte is ‘nul op de meter’ eenvoudig geregeld. Of blijven we voor onze energievoorziening afhankelijk van klassieke ondernemingen? Een Nederland van zelfvoorzienende gemeenschappen, het klinkt romantisch, maar volgens sceptici zet dit soort decentrale opwekking weinig zoden aan de dijk.
Het afkicken van de fossiele verslaving zal niet zonder slag of stoot gaan – het zal commerciële belangen bedreigen en maatschappelijke verhoudingen opschudden. Potentiële verliezers zullen hun hakken in het zand zetten, terwijl anderen hun kans schoon zien. Een overgang naar hernieuwbare energie gaat gepaard met een strijd om zeggenschap: wie beheerst de energiebronnen van morgen?
Welk pad we inslaan en hoeveel haast we daarbij maken, zijn politieke keuzes die ingrijpende gevolgen hebben. De groene utopie komt niet zomaar aanspoelen op een golf van technologie. Gaan de kolencentrales dicht, of wordt het stoken van biomassa opgeschroefd? Heeft kernenergie wel of geen plaats in de energiehuishouding van morgen? En worden lokale energiecoöperaties beschouwd als serieuze spelers, of als een schattig bijproduct? Klimaatverandering dwingt ons tot het afsluiten van een nieuw sociaal contract, zei de VN-klimaatchef onlangs tegen de Britse krant The Guardian. Dit soort keuzes bepalen hoe zo’n maatschappelijk verdrag eruit komt te zien. Het vormgeven van de energietransitie, kortom, is het vormgeven van de toekomstige democratie.
Als het aan Siward Zomer ligt, biedt de energietransitie een uitgelezen mogelijkheid om de verrotte fundamenten van onze economie te vervangen. Zomer is voorzitter van ODE Decentraal, de branchevereniging van energiecoöperaties in Nederland. Ook staat hij aan het hoofd van de Windvogel, een burgercoöperatie met 3300 leden die gezamenlijk zes windmolens en twee zonnevelden bezitten – goed om 2500 huishoudens van energie te voorzien.
De opgetogen dertiger met blonde krullen praat bevlogen over de idealen achter de coöperatie: ‘Het gaat niet alleen om het opwekken van groene stroom, mijn belangrijkste motivatie is om een deel van onze economie te democratiseren.’ Groene ambities gaan bij Zomer hand in hand met een stevige systeemkritiek, want het huidige model brengt ons van crisis tot crisis, betoogt hij: ‘Er is een andere vorm van economie nodig: eentje die werkt voor de mensen.’
Dat alternatief probeert Zomer met de Windvogel al op kleine schaal in de praktijk te brengen. De coöperatie wordt bestuurd volgens een strikt democratisch besluitvormingsmodel: iedereen krijgt één stem, ongeacht de hoogte van de financiële inbreng. Kapitaal mag nooit leidend zijn. Het gevoel van eigenaarschap is een belangrijke drijfveer voor veel leden, vertelt Zomer: ‘Ik wil niet al te marxistisch overkomen, maar met wind- of zonne-energie komen de productiekrachten gewoon bij burgers in hun achtertuin te staan. Mensen denken daar niet allemaal op een theoretisch niveau over na, maar een dorp dat gezamenlijk een windmolen bezit, is zich veel meer bewust van de energietransitie. Het geld van de windenergie stroomt terug naar zo’n gemeenschap en wordt vaak opnieuw geïnvesteerd in schone energie.’
Energiedemocratie, heet het ook wel: het idee dat gemeenschappen het recht hebben om zelf vorm te geven aan de energievoorziening van de toekomst. Burgers willen niet alleen een bijdrage leveren aan een schonere wereld, maar grijpen de kans ook aan om zich te ontworstelen aan de afhankelijkheid van onpersoonlijke grootbedrijven. Van klanten transformeren ze naar ‘prosumenten’: ze worden producent en consument ineen. Daar komt bij dat een coöperatie een gemeenschapsgevoel schept. Voor velen biedt dat een welkom tegenwicht aan de voortschrijdende individualisering van de samenleving, gelooft Zomer.
In het fossiele tijdperk, waar we nog met anderhalf been in staan, zijn de energiebronnen in handen van centraal geleide miljardenbedrijven. Logisch ook: het optuigen van een kolencentrale of een boorplatform vergt een enorm kapitaal. Maar van dat systeem gaan we in rap tempo afscheid nemen, geloven voorstanders van het decentrale model. De drempel voor burgers om zelf in hun energiebehoefte te voorzien wordt steeds lager. Voor het plaatsen van zonnepanelen zijn geen enorme investeringen nodig. En met een groep welwillende wijkgenoten is zelfs de aanschaf van een eigen windmolen geen onbegonnen opgave. Als er ergens kansen liggen om de economie te democratiseren, dan nu wel in de energiesector.
Toch wil het vooralsnog niet echt vaart lopen. In Nederland zijn er 210 energiecoöperaties actief met in totaal tussen de dertig- en de veertigduizend leden, samen wekken ze nog geen één procent van de duurzame energie op. Het is verleidelijk om ze daarom af te doen als sympathieke, maar onbeduidende initiatieven. Maar daarmee ga je voorbij aan hun maatschappelijke waarde, vindt Rick Bosman: ‘De kracht van dit soort initiatieven is juist dat ze laten zien dat er alternatieven mogelijk zijn.’ Bij het Dutch Research Institute for Transitions (het instituut van transitiegoeroe Jan Rotmans) doet Bosman onderzoek naar hernieuwbare energie en de wegen naar een groene economie. De zichtbaarheid en tastbaarheid van groene energiebronnen in de publieke ruimte is van groot belang, denkt hij: ‘Ieder zonnepaneel is een politiek statement.’ Plus mensen blijven mimetische wezens: goed voorbeeld doet volgen.
Bovendien bewijst de energiewende in Duitsland dat de droom van Siward Zomer en gelijkgestemden niet zo onrealistisch is als hij op dit moment lijkt. Van alle duurzame energie die er bij onze oosterburen wordt geproduceerd wordt meer dan de helft opgewekt door energiecoöperaties. ‘Waarom zou dat in Nederland niet mogelijk zijn?’ vraagt Zomer zich hardop af. ‘Het hangt er helemaal vanaf hoe we de overgang naar duurzaam politiek vorm gaan geven. Draait het alleen maar om het aantal kilowattuur of wordt het een maatschappelijke beweging die de energietransitie daadwerkelijk democratiseert?’

In zijn boek Carbon Democracy beschrijft de Britse politicoloog Timothy Mitchell de nauwe band tussen energie en democratie vanuit een historisch perspectief. De dominante energievorm van een tijdperk is volgens Mitchell bepalend voor de politieke verhoudingen. Het is geen toeval, betoogt hij in de stevig onderbouwde studie, dat de invoering van het algemeen kiesrecht (voor mannen) in veel westerse landen samenviel met een periode waarin de economie werd aangejaagd door kolen. De moderne democratie danken we mede aan fossiele brandstoffen, is zijn controversiële stelling.
Carbon Democracy wil een alternatieve energiegeschiedenis schrijven: de standaardlezing dat kolen en olie de motor vormden voor de razendsnelle ontwikkeling van het kapitalisme en de bron zijn van economische en politieke ongelijkheid is volgens Mitchell slechts een deel van het verhaal. De infrastructuur van de kolenindustrie bracht een grote groep arbeiders juist in de positie om hun eisen kracht bij te zetten. Door vakbonden op te richten en stakingen te organiseren konden arme en ongeschoolde kompels uitgroeien tot een politieke factor van belang.
Om de economie draaiende te houden was een constante aanvoer van kolen nodig. Als die plots stokte zaten de bestuurders direct opgezadeld met een enorm probleem. Voor het eerst bleek de bestuurlijke elite kwetsbaar voor de eisen van de massa. De productie- en de vervoerwijze van kolen leenden zich uitstekend voor collectieve acties. Het proces kon op verschillende punten eenvoudig worden platgelegd. Mijnwerkers konden gezamenlijk besluiten om hun pikhouwelen erbij neer te leggen en omdat kolen per trein vervoerd moesten worden, was het voor het spoorwegpersoneel een koud kunstje om het transport te blokkeren.
Aan die machtspositie kwam een einde door de ontdekking van olie. Door de opkomst van de vloeibare brandstof konden westerse bedrijven hun grip op de energievoorziening verstevigen. In tegenstelling tot kolen was olie zonder al te veel fysieke arbeid boven de grond te krijgen. Technisch vernuft werd belangrijker dan spierkracht: een massa ongeschoolde arbeiders werd ingeruild voor een selecte club hoogopgeleide ingenieurs. Pijpleidingen en pompen kwamen in handen van oliebedrijven die de teugels weer konden aanhalen. In het olietijdperk verschoof de politieke macht naar een klein aantal westerse bedrijven, die een stevig stempel drukten op de politieke situatie van de oliestaten in het Midden-Oosten.
Eigenlijk, schrijft Mitchell, is het fossiele tijdperk een ‘vreemde episode’ in onze geschiedenis. Tot tweehonderd jaar terug haalden we onze energie vooral uit hernieuwbare bronnen. Planten en landbouwgewassen absorbeerden zonne-energie en dienden als ‘brandstof’ voor mens en dier. Wind was de motor voor zeetransport en de pre-industriële spinnerijen draaiden op waterkracht. Het was pas omstreeks 1800 dat we begonnen met het massaal verstoken van ‘hoge concentraties zonne-energie’ (in de vorm van olie en kolen) die honderden miljoenen jaren onder de grond lagen opgeslagen.
De industriële revolutie die volgde leidde niet enkel tot een ongekende economische vooruitgang, maar ook tot een gevaarlijk hoge concentratie broeikasgassen in de atmosfeer. De gevolgen daarvan worden in toenemende mate duidelijk. Als we geen haast maken met het terugdringen van de CO2-uitstoot staat ons een ecologische ramp te wachten. En dus wordt er naarstig gezocht naar nieuwe manieren om de energiebronnen aan te boren die al dienst doen sinds het begin van de mensheid. Als we de historische lijn die Carbon Democracy beschrijft doortrekken naar de toekomst zal het afscheid van fossiele brandstoffen de economische en politieke verhoudingen flink opschudden. Dat biedt, zo laten energiecoöperaties zien, ook nieuwe kansen: energiebronnen bepalen niet alleen de vormen van politiek, de keuze voor bepaalde energiebronnen is in de eerste plaats een politieke keuze.
Een coöperatieve utopie hoeven we in Nederland vermoedelijk niet te verwachten. Traditionele bedrijven zullen een rol blijven spelen, al was het maar vanwege de geografische beperkingen. Nederland is een klein en dichtbevolkt land (weinig ruimte voor windmolens op land), zonder hoogteverschil (van waterkracht moeten we het niet hebben), waar de zon lang niet altijd schijnt (zonnepanelen volstaan niet).
Om het scenario van Greenpeace zelfs maar te benaderen zijn grootschalige projecten, zoals windparken op zee, onmisbaar. En dat soort plannen biedt kansen voor kapitaalkrachtige investeerders: het is onwaarschijnlijk dat de windmolens die in de Noordzee moeten verrijzen straks eigendom zijn van energiecoöperaties. Door nu te investeren in wind- en zonneparken hopen firma’s die vandaag de dag de energiesector beheersen hun plekje op de energiemarkt van morgen veilig te stellen.
Kunnen de grote spelers van het fossiele tijdperk de energietransitie dan toch overleven en misschien zelfs aanjagen? Voor bedrijven als Eneco en Essent lijkt er wel een rol weggelegd in de aanleg van de energie-infrastructuur van de toekomst. Hun taak zal ongetwijfeld veranderen, maar door in te spelen op de decentralisatie-trend kunnen zij hun hoofd boven water houden. Maar geldt dat ook voor fossiele zwaargewichten als Shell?
Tijdens zijn bezoek aan Nederland vorige maand waarschuwde financieel analist Mark Campanale van Carbon Tracker dat Shell afstevent op een ‘Kodak-momentje’. Zoals digitale fotografie Kodak de das omdeed, zo zal duurzame technologie de doodsteek betekenen voor Shell, is de gedachte. Er is een belangrijke kanttekening te plaatsen bij deze vergelijking. Het tragische aan het Kodak-verhaal is dat het fotobedrijf de kennis en technologie van digitale fotografie in huis had, maar besloot het in de ijskast te zetten uit vrees dat het zijn eigen verdienmodel zou ondergraven. Maar wie zegt dat Shell überhaupt de sleutel tot een duurzame toekomst bezit?
Topman Ben van Beurden beklaagde zich onlangs in een interview met het bedrijfsblad van Shell nog over het feit dat zijn bedrijf in het verdomhoekje terecht is gekomen. Waarom wordt Shell niet beschouwd als een betrouwbare gesprekspartner in het klimaatdebat, vroeg Van Beurden zich verontwaardigd af: ‘Het lijkt er soms op dat de mensen die het energiesysteem het beste kennen in de ogen van het publiek weinig of geen geloofwaardigheid hebben als het gaat om de wijze waarop de omschakeling naar een koolstofarme samenleving realistisch te verwezenlijken is.’
‘Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat Shell een rol kan spelen in de transitie naar duurzame energie’, zegt transitie-expert Rick Bosman. Zeker, bij Shell werken genoeg intelligente ingenieurs en ze hebben voldoende geld in kas, maar het hele bedrijf is tot in zijn vezels ingericht op de exploitatie van fossiele brandstoffen. ‘Shell weet iets van energie, maar wel van fossiele energie en daar willen we in deze transitie juist vanaf. Waarom zouden zij een goede producent zijn van zonnepanelen of windmolens? Het is veel logischer dat andere bedrijven hier een stuk geschikter voor zijn.’
De frustratie was groot toen Henk Kamp twee weken geleden het langverwachte energierapport presenteerde. Het rapport moest een ‘integrale visie’ bieden ‘op de toekomstige energievoorziening van Nederland’. De titel was nog wel zo veelbelovend: Transitie naar duurzaam. En ook in de begeleidende presentatie klonken hoopgevende woorden: de minister verklaarde het tijdperk van fossiele energie nu echt voorbij. Des te groter was de kater bij milieuorganisaties toen na lezing van het rapport bleek dat een coherente strategie ontbreekt. Kamp vestigt zijn hoop, onder meer, op ‘technologische doorbraken die we nu nog niet kunnen voorzien’. Uit het document sprak geen vastberaden koers. Liever schuift het kabinet de echte beslissingen nog een jaar voor zich uit, om eerst met burgers en bedrijven de ‘energiedialoog’ aan te gaan.
‘Er heerst nog te veel het idee dat wanneer het goed gaat met Shell het goed gaat met de BV Nederland’, verklaart Bosman de weifelende houding van het kabinet. Juist het ontbreken van duidelijke beslissingen is een impliciete keuze om door te modderen op het fossiele pad. Kamp wil, naar goed Nederlands gebruik, geduldig verder polderen. Maar de overgang naar duurzaam gaat sommige bedrijven onvermijdelijk pijn doen. Iedereen tevreden houden én een groene ommezwaai maken gaat nu eenmaal niet.
Zelfs de energiecoöperaties, die heilig geloven in burgerkracht en een verandering van onderaf, hebben baat bij politici die heldere lijnen durven uit te zetten. De energiewende in Duitsland, die voor een groot deel werd gedragen door lokale burgerinitiatieven, kwam ook niet spontaan tot stand. Pas toen de Duitse overheid een feed-in-tarief invoerde, waardoor burgers en bedrijven betaald krijgen voor de stroom die ze terug leveren aan het elektriciteitsnet, nam groene energie een vlucht. ‘In Nederland gaat het steeds over onderzoek en innovatie’, verzucht Bosman. ‘Terwijl je in Duitsland kunt zien dat de echte kostendaling van duurzame energie kwam doordat de bestaande technologie op grote schaal werd geïmplementeerd.’
De energietransitie wordt in Nederland te veel voorgesteld als een technisch probleem, constateert Windvogel-voorzitter Zomer. Alsof we het systeem enkel hoeven te vergroenen en verder intact kunnen laten. Maar zo werkt het niet, weet hij: ‘Waarom is er nauwelijks een maatschappelijk debat over de energietransitie?’
‘De mogelijkheid voor een meer democratische toekomst’, schrijft Timothy Mitchell in Carbon Democracy, ‘hangt af van de politieke instrumenten waarmee we het einde van het tijdperk van fossiele brandstoffen aanpakken.’ Energiebeleid is onlosmakelijk verbonden met een visie op de maatschappij van de toekomst. Een keuze voor kerncentrales is een keuze voor een centraal aangestuurde energievoorziening. Als nucleaire energie wordt afgezworen, zoals in Duitsland, en wind en zon de voorkeur krijgen, biedt dat kansen voor lokale energiecoöperaties. Met een beetje aanmoediging van de overheid kunnen burgers een substantiële rol spelen in de energievoorziening van de toekomst.
Het is gemakkelijk om verlamd te raken door alle onheilsretoriek rondom klimaatverandering. Je hoeft ook niet te geloven in een naderende Apocalyps om de ontwrichtende gevolgen van een opwarmende aarde te zien. Maar moeten we in een zoektocht naar oplossingen niet juist durven hopen op een betere wereld? In The Nation bepleitte journalist Rebecca Solnit dat de energietransitie een kans biedt om gewaagde toekomstvisies na te jagen. We weten dat het laatste uur van fossiel heeft geslagen, maar er ligt geen blauwdruk voor de toekomst. Shell noch Greenpeace kan voorspellen hoe de wereld er in 2100 uitziet. Het is aan ons om de wereld van morgen vorm te geven. ‘Je handelt niet omdat je weet wat er gaat gebeuren’, schrijft Solnit. ‘Je handelt omdat je dat niet weet.’ Economische rechtvaardigheid, lokale betrokkenheid, decentralisatie en democratie, ‘dat zijn de dingen die we kunnen winnen als we erin slagen de fossiele industrie te verslaan en de energievoorziening van onze tijd opnieuw weten uit te vinden’.
Beeld: (1) Raffinaderij Shell Pernis, de grootste raffinaderij van Europa en een van de grootste van de wereld (Jerry Lampen / ANP); (2) Medemblik. Omdat Nederland zo dichtbevolkt is, is er weinig ruimte voor windmolens op land (Marco Okhuizen / HH)